Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
29 september 2018
Scuol, Livigno en Sent
Op maandag 24 september ben ik uit Küblis vertrokken om tegen een uur of half 12 in Scuol aan te komen in Hotel Altana, dat inmiddels zijn naam heeft aangepast tot Typically Swiss Hotel Altana. Daar was het gezellig als altijd, met de mooie bloemen en het lekkere eten. De gasten zijn eigenlijk altijd aardig, maar dit keer zat een Nederlands stel aan het tafeltje naast het mijne in het restaurant. Het werd erg gezellig met Els en Paul!
Op dinsdag 25 september was het wel een prachtige dag met stralend blauwe luchten, maar qua temperatuur was het wel anders dan ik in het Wallis, maar ook in het Prättigau gewend was: het was koud! Het had ’s nachts gevroren en het gras was helemaal berijpt. Dat ging snel over: toen ik na een ochtend lekker badderen in het Bogn Engiadina terug liep naar het hotel, kon de jas weer uit. Op de top van de Piz Pisoc zag ik toch nog een beetje sneeuw liggen.
Woensdag 26 september ben ik naar Livigno gegaan, net in Italië: een taxfree winkelplaats. Ik had deze tocht wel vaker gemaakt, ook om vandaar door te reizen naar het dal tussen Pontresina en het Val Poschiavo: de route gaat dan over de Forcola di Livigno, richting van de Berninapas. Voor het winkelen kwam ik niet echt, maar eerder voor de mooie tocht erheen via Zernez en dan richting van de Ofenpas. Een bus van een Italiaanse busmaatschappij gaat ieder uur vanuit Zernez en rijdt dan halverwege de Ofenpas door een enkelbaans (tol)tunnel naar Livigno, langs het stuwmeer van Livigno. De tunnel is in de jaren 1960 aangelegd voor het werkverkeer aan de stuwdam en het stuwmeer, maar voorziet nu in één van de drie toegangswegen tot het dal. Deze weg is ook in de winter geopend – daartoe zijn lawinegalerijen aangelegd.
De tocht langs het meer was afwisselend: duidelijk zijn de door erosie veroorzaakte puinwaaiers te zien.
Aan de zuidpunt van het langgerekte meer ligt Livigno. Een deel van de oude plaats is bij het vollopen van het stuwmeer onder water verdwenen. Omdat in de 18e en 19e eeuw Livigno minstens vijf maanden per jaar van de buitenwereld was afgesloten vanwege de winterse omstandigheden heeft Napoleon in 1805 het dal tot belastingvrij gebied verklaard met als doel om de bevolking het gehele jaar in het gebied te laten wonen. Sinds de 1950er jaren is Livigno ook een bekende en geliefde wintersportplaats.
In de chique hoofdstraat met de mooie en dure winkels was het best druk. Opeens viel mijn oog op een plaquette aan de muur van een huis met een tekst in het Italiaans over een gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog. Livigno had van de Eerste Wereldoorlog niet veel meegekregen. In de jaren 1930 had Mussolini een weg laten aanleggen over de Forcola di Livigno ter aansluiting op de Berninapas. De Fascisten hadden veel aanhang in dit gedeelte van Noord-Italië (in tegenstelling tot Süd-Tirol!). Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de Duitse en Italiaanse troepen het dorp in hun macht met een kleine groep van de Italiaanse Alpini, de berginfanterie. Er waren wel partizanengroepen actief, die door de Geallieerden werden gesteund. De tekst op de plaquette luidt, vertaald: “Hier verbleef de commandant van de geallieerde missie ‘Spokane’ van de Amerikaanse OSS in ondersteuning van de partizanengroep ‘Giustizia et Libertà’, maart–mei 1945“. De OSS staat voor “Office of Strategic Services” en is in de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog in het leven geroepen om inlichtingen te verzamelen en te coördineren die nodig waren voor de oorlogsvoering. Deze “Spokane” missie had ten doel om de Duitsers te dwarsbomen, inlichtingen te verzamelen, partizanengroepen te trainen e.d. Hun werkgebied was in het gebied van Lombardije tot aan het Stilfserjoch, dat hemelsbreed niet verwijderd ligt van Livigno. Het was wel even een moment van bezinning…
Omdat ik gelezen had dat er in Livigno ook mooie wandelgebieden zijn, wilde ik dat wel ontdekken. Daarom liep ik met een grote omweg door de stad naar de kabelbaan, die naar de oostelijke hellingen ging: de “Mottolino“. Het bleek de toegang te zijn tot een soort “Bikers’ Paradise” en dat was aan verschillende dingen te zien: de vele bandensporen op de binnenkant van de ramen in de gondels, aan de stoere uitrusting van de bikers (enorme integraalhelmen, pakken met stootkussens etc.) en aan het “landingskussen” onder aan de helling! Ik koos een gondel met de minste modder op de ramen en liet mij naar boven vervoeren.
Het uitzicht over Livigno was mooi en dat naar het zuiden, in de richting van de Forcola di Livigno ook: daar waren de besneeuwde toppen van de Piz Palü en van de Berninagroep te zien!
Eenmaal boven heb ik wat rondgekeken, maar wandelen tussen de wild geworden bikers leek mij niet zo aantrekkelijk… Zitten in de zon op het terras met een espresso en een lekker stuk taart dus wel!
De terugtocht gaf weer andere beelden, niet zozeer voor wandelaars, maar nu ook weer voor de bikers! De uitzichten bleven mooi!
Eenmaal beneden in Livigno nam ik de bus van iets over tweeën terug naar Zernez. Ook de terugreis was wat lichtval betreft erg mooi: nu was ook goed te zien hoe uitgestrekt het meer is! Op de ingangsmuur van de tunnel staat wat er allemaal niet mag.
Op vrijdag 28 september, mijn laatste dag in het Engadin, koos ik voor iets cultureels: een bezoek aan Sent, een plaats stroomafwaarts van Scuol en hoger op de noordhelling gelegen, en een rondleiding door een privé park van de oorspronkelijk uit Sent afkomstige kunstenaar Not Vital. In Sent zijn de huizen niet alleen in de Engadiner stijl gebouwd, maar ook nog in een wat meer Italiaanse stijl. Deze huizen zijn van rijke “Zuckerbäcker“, de Engadiner patissiers die in de afgelopen eeuwen hun fortuin in Italië hebben gemaakt, maar die iedere zomer terugkeerden naar Sent, de zogenaamde “randolins” (de “zwaluwen”).
Een voorbeeld van de “Zuckerbäckerstil“, zoals deze bouwstijl wel eens neerbuigend wordt genoemd, is een huis in het midden van het dorp. In 1921 is er een grote dorpsbrand geweest, waarna verschillende huizen niet meer zijn herbouwd in de oorspronkelijke stijl. Het witte huis is er genadig vanaf gekomen: de vlammen hebben alleen de rechter daklijst geschroeid!
Op weg naar het Parkin Not Vital wist ik toch niet precies waar ik zijn moest. Dus vroeg ik het aan een mevrouw die in haar tuin stond. Zij wees mij naar een plek wat meer richting dal en zei een beetje misprijzend, dat als ik daar over het hek zou kijken ik allerlei “Verrücktes” zou zien. Het begon met een miniatuur berg uit wit gips, de Piz Palü, ten zuiden van Pontresina in het Ober-Engadin, en met iets dat het nog het meeste leek op een hoop sprokkel- en brandhout, dat de titel “Slapend chalet” had gekregen. De toegangspoort was ook geïnspireerd op de bergen. Daar had zich al een groepje van mensen verzameld die wachtten op de gids, die ons in twee uur met groot enthousiasme door het gehele, steile, maar vooral buitengewoon boeiende park zou leiden.
De gids legde ons in grote lijnen het leven en werken van Not Vital uit, die in 1948 in Sent geboren werd, die tegen de wil van zijn vader kunstenaar werd, die door enkele belangrijke kunstcritici werd gesteund en daarmee een naam van wereldformaat opbouwde. Toch bleef hij zijn geboortestreek trouw – zo zeer zelfs dat hij niet alleen de totaal overgroeide en verwilderde park net onder Sent kocht, maar ook het 12e-eeuwse Kasteel van Tarasp, dat eerst aan het Huis Habsburg toebehoorde en later aan de uitvinder van het mondwater Odol, Karl August Lingner. In het Parkin Not Vital zijn vele van zijn kunstwerken opgesteld – ze passen mede door hun afmetingen en materiaalgebruik erg goed in dat ruige, woeste gebied van het Val da Muglins (het Molendal). Er waren ook leuke grapjes, zoals een kamelenkop als waterspuwer – na een tijdje bereikte het water het zwembad! Dit zwembad was al aangelegd door een rijke “Zuckerbäcker” die op het terrein ook een grote villa wilde bouwen, maar van dat plan is niets terechtgekomen. Nu staat er één van de (naar ik meen) 700 lotusbloemen van edelstaal bij de vijver, die omringd wordt door mooie bloemenperken. Ook staat er halverwege de helling een gigantische tong uit edelstaal opgesteld…
Verder lopend langs smalle paadjes en trapjes kwamen we langs een metalen spiegelwand met een open deur – de hele omgeving reflecteerde erin. Onderlangs de rotswand met hoog boven ons de weg van Sent naar Scuol zagen we niet alleen nog meer kamelenkoppen die arrogant op ons neerkeken, maar ook nog een sterk uitvergrote “knevel” die geïnspireerd was op de enorme snor van Friedrich Nietzsche, van wie Not Vital een keer een foto had gezien!
Er zijn ook twee “ezelsbruggen”, bestaande uit een lange rij metalen ezelkoppen. Dit heeft niets te maken met het begrip “ezelsbruggetje” als geheugensteuntje, maar met het verhaal over de bijnaam voor de bewoners van Sent: zij worden “ezels” genoemd. Volgens de Engadiner schrijver G(a)udench Barblan (1860-1916) komen zij aan deze bijnaam door het volgende voorval. De Sentenaren zijn fervente jagers en op een dag tegen het einde van het jachtseizoen wilden ze nog een haas schieten om dat te vieren. Maar hoe ze hun best ook deden, geen haas… Tot tegen het einde van de dag er toch een enorm haas werd geschoten: zo groot dat dit de “moeder aller hazen” zou zijn… Toen die als feestmaal werd opgediend, brak de jager enkele kiezen op metalen nagels: het haas bleek hoefijzers te hebben en een ezel te zijn! Ik kende dat verhaal, omdat we dat afgelopen zomer in de cursus Retoromaans hadden behandeld (ik heb dus toch goed opgelet!). De eerste brug was nog te doen – de tweede niet, want die was om te beginnen veel hoger, maar de metalen staken bewogen ook nog… Het waarschuwingsbord dat over de “Punt dals asens“, zoals de ezelsbrug in het Vallader heet, heen lopen op eigen risico geschiedt, stond aan de andere kant! Niemand van onze groep waagde zich er aan…
Het zou nog gekker worden: in de letterlijke zin van het woord. We kwamen bij een met roodachtig paarden(?)haar beklede toren met de titel “Tuor per ir pella bos-cha“, dat niet zozeer “door het bos gaan” betekent, maar eerder “afwijken” en volgens de gids “gek worden“! We liepen eerst over een toegangsbrug naar de “Toren van de Gekte” en klommen daarna door een roodgeverfd luik dat toegang gaf tot een steile wenteltrap, ook roodgeverfd, om vele meters lager weer buiten te komen!
Toen we dat overleefd hadden, kwamen we bij een groot zwevend podium uit Cortenstaal waar een brede trap zonder leuningen naar toe liep, maar met een fabuleus uitzicht, dat ook als “coulissen” kan dienen. Niet iedereen durfde naar boven te klimmen…
Not Vital heeft ook verschillende “rustpunten” ingebouwd om te mediteren: zo ook zijn vijver die door een bergstroompje wordt gevoed en waar waterlelies groeien en (buitengewoon kostbare) Koi rondzwemmen.
Toen we bijna bij het einde van de toer waren, wachtte ons nog een verrassing: een verborgen vakantiewoning. De gids had op een afstandsbediening gedrukt met als grapje, zodra je uit de Vereinatunnel het Engadin in bent gereden, druk je op de knop en tegen de tijd dat je in Sent aankomt staat je vakantiehuis voor je klaar… Het was een fascinerend schouwspel: langzaam ontstond er een wit huis met een deur en een venster, dat je ook kon bezoeken. Het was spaarzaam ingericht, maar wel met een authentieke Le Corbusier ligstoel! Wat een geweldige show!
Vanochtend was het echt uit met de pret, want ik keerde naar huis terug.
Toch nog even wat sfeerimpressies vanuit de trein uit Scuol, met het Kasteel van Tarasp, waar ik zeker een volgende keer ga kijken om nog meer van die excentrieke Not Vital te zien!
De terugreis door het Prättigau was nu een feest van herkenning. Wat heb ik genoten van deze trip…
En waar is de kater?
Je voelde je weer helemaal Zwitser en een klein beetje Italiaan.
De reactie van Driekus vind ik subliem.