Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
14 maart 2022
Met positieve energie van het Schloss naar het meertje en terug
Gisterochtend was het opnieuw stralend weer, zonder een wolkje aan de lucht. Ik besloot om ditmaal naar het nabijgelegen dorp Tarasp te lopen dat aan de overkant van de Inn, meer stroomopwaarts, ligt. Daar staat één van de oudste en belangrijkste kastelen van het Kanton Graubünden op een rotsformatie – een strategisch punt van waaruit het grootste gedeelte van het Unterengadin goed te overzien is. Ik zou mijn tocht vervolgen naar een moerassig bergmeertje, dat nu natuurlijk nog dichtgevroren is en onder een dik pak sneeuw ligt: het Lai Nair, het Zwarte Meer. Dit meertje dat zo heet vanwege het door het hoogveen zwart gekleurde water, ligt op een kleine hoogvlakte aan de voet van de indrukwekkende bergen van de Sesvenna-groep, die het Engadin scheidt van het Val Müstair in het westen. Door zijn verstilde ligging wordt de plek ook wel als “Kraftort” beschouwd: een plek waar men een verhoogde positieve energie kan waarnemen. Ik ken het gebied van wandelingen in de zomer, maar nu was ik wel benieuwd hoe het er in de winter uitziet.
Om vanaf Scuol naar Tarasp te gaan moet het diepe dal van de Inn worden overgestoken. Tot 2010 kon dat alleen maar over een smalle weg die met vele scherpe haarspeldbochten de ene helling af en, over een lage brug, de andere helling op leidde. Dit was uit veiligheidsoverwegingen niet langer wenselijk, vooral in de winter…: de meest efficiënte oplossing bleek het bouwen van een nieuwe verkeersbrug, de Punt d’En, Brug over de Inn. De bouw startte in 2007 – de brug werd in 2010 opgeleverd. Met een lengte van ongeveer 240 meter overspant deze betonnen brug de kloof op 50 meter boven het water. Zij staat op twee rank-ogende pijlers die op ongelijke afstanden van elkaar zijn gebouwd om de verhoudingen in het landschap te laten kloppen en de krachten te kunnen opvangen. De op meerdere plaatsen brokkelige steenstructuur en de steilte van de hellingen veroorzaakten best wat bouwkundige problemen, die ook zorgden voor een veel hoger kostenplaatje. Zo moesten er diepe schachten worden geboord voor de fundering en vooral aan de kant van Scuol moest er ook verankering in de berghelling worden aangelegd. De brug heeft in de loop van de jaren wat meer patina gekregen, want in het begin was ze wel erg wit! Voor voetgangers is er aan een van de zijkanten een looppad gemaakt. Voor wie toch een flinke wandeling wil maken: die kan het oude voetpad naar beneden nemen, naar de oude “Trinkhallen” aan de oevers van de Inn en dan weer bergop in de richting van Tarasp. Vanaf de brug is de oude bochtige en smalle weg nog goed te zien. Stroomafwaarts is er een mooi uitzicht op de Piz San Jon en de Piz Lischana.
Vanaf de overkant van de brug volgde ik een smal pad hoog boven de rivier door een besneeuwd bos. Na enige tijd bereikte ik weer de verharde weg naar Tarasp. In tegenstelling tot de andere dorpen in het Unterengadin die bij de Reformatie protestant zijn geworden, is Tarasp katholiek gebleven. Dit hangt samen met de geschiedenis: het grondgebied en het kasteel waren aanvankelijk verbonden met het Bisdom van Chur en later met het Oostenrijkse Huis Habsburg, dat katholiek was. Dit katholicisme komt ook tot uiting in een wegkapelletje, iets dat in de rest van het gebied niet tot het straatbeeld hoort. Waar het voetpad door het bos bijna uitmondt op de doorgaande weg van Vulpera naar Tarasp is in een nis in een van grote stenen gemetselde muur een wit Mariabeeldje geplaatst tegen een hemelsblauwe achtergrond. Ze was net zo wit als de sneeuw op de grond en zag er kwetsbaar uit…
Bij een grote boerderij verderop liep een grote kudde veelkleurige lama’s, die mij even nieuwsgierig aankeken, maar verder gingen met scharrelen in de sneeuw. Deze echte bergbewoners die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika stammen, komen steeds meer voor in de Europese Alpen! Ze worden vooral voor de wol gehouden. Vanaf dat punt was er een mooi uitzicht tot aan Ftan en de achterliggende bergen.
Niet lang daarna kwam het Schloss in zicht dat hoog boven het buurtschap Tarasp-Fontana uittorent. Het kent een lange en roerige geschiedenis die teruggaat tot in de 11e eeuw: toen bouwde een graaf de eerste, nog eenvoudige burcht op de rots. In de eeuwen daarna ging het bezit van het ene adellijke geslacht op het volgende over. Zoals zovele oude gebouwen heeft het tijden van welvaart en tijden van verval gekend. In de 17e eeuw is het grotendeels verwoest door oorlogshandelingen en door blikseminslag. Door het opnieuw inrichten van het Heilige Roomse Rijk in 1803 verloor het kasteel zijn belang als grensbewaking en kwam in handen van het net gestichte Kanton Graubünden. Tot 1815 werd het kasteel nog bewoond, maar daarna raakte het in verval. De bouwval wisselde wederom vele malen van eigenaar totdat de Duitse industrieel en filantroop Karl August Lingner (1861–1916), die vooral bekend werd als de fabrikant van het mondwater Odol, het in 1900 kocht. Hij liet in de jaren 1907 tot 1916 het kasteel opnieuw opbouwen onder leiding van experts, zoals de kunsthistoricus Johann Rudolf Rahn (1841–1912) die wordt beschouwd als “de vader van de Zwitserse monumentenzorg”. Lingner heeft de voltooiing van het kasteel niet meer meegemaakt: hij overleed in 1916, zonder dat hij er gewoond heeft… Hij had bij testament bepaald dat de koning van Saksen het kasteel zou erven, maar deze bedankte hiervoor: dan zou hij er, volgens de bepalingen in het testament, enige tijd per jaar moeten wonen en daar voelde hij niet veel voor! In de 20e eeuw heeft het kasteel weer vele eigenaren gekend, maar in 2016 heeft de uit het Unterengadin afkomstige kunstenaar Not Vidal (*1948) het gekocht en stelt er een grote collectie van zijn eigen en andere contemporaine kunstwerken ten toon. Ik had nu geen tijd om het kasteel te bezoeken, maar ik heb intussen wel kennisgemaakt met zijn werk. In Sent heeft hij op een steile berghelling net beneden het dorp een beeldentuin ingericht, die ik op 28 september 2018 heb bezocht: er waren vele grotesk-grappige constructies en enkele monumentale bouwwerken te zien, die heel goed in het landschap passen…
Het Meer van Tarasp, Lai da Tarasp, is in de Middeleeuwen uitgegraven en is ongeveer twee hectare groot. Het wordt gevoed door water vanuit de bergen, maar er is geen afvloeiing. In de zomer groeit er veel riet aan de oevers – nu staken er nog een paar bruine stengels uit de sneeuw. Er lag een grote zilverkleurige kogel in waarin het Schloss en de blauwe lucht zich spiegelden. Het is ongetwijfeld een kunstwerk van Not Vidal!
Tarasp als één dorp bestaat eigenlijk niet: er zijn verschillende buurtschappen, zoals Tarasp-Fontana aan de voet van de rots met het Schloss. Daar staan fraaie oude Engadiner huizen. Bij één van hen is iets kenmerkends te zien: er is een gesloten uitbouw aan het huis gemaakt. Aan de binnenkant is dan de keuken en als deze niet genoeg ruimte bood voor een oven werd deze in een uitbouw geplaatst!
Vanuit het dorpje ging ik op weg naar het Lai Nair, het Zwarte Meer. Ik liep de redelijk steile helling op over een nog dik met sneeuw bedekt voetpad – hier had ik geen spikes nodig! Naarmate ik hoger en hoger kwam werd het uitzicht op Tarasp-Fontana, het Schloss en Tarasp-Spargels steeds indrukwekkender. Ook werden de dorpjes aan de overkant van het dal zichtbaar: Ftan en meer naar het oosten het letterlijk kleinere Ftan Pitschen (“pitschen” is Retoromaans voor “klein”, vergelijkbaar met ons “pietsie“).
Toen ik vandaag op de zuidhelling vanaf Scuol naar Ftan liep had ik ook zicht op Tarasp Fontana en het Schloss. Vanaf deze kant leek het Schloss natuurlijk wel mooi, maar ook veel nietiger dan van dichtbij…, zeker tegen de coulissen van de scherpe bergtoppen!
De weg tegen de helling van de Motta da Spargels kwam uit op een hoogvlakte, waar het dal van de Inn niet meer te zien was en die aan de zuidzijde wordt begrenst door de overweldigende Piz Pisoc (3.173m) en in het oosten door de bekende bergtoppen die ook vanuit Scuol zo zichtbaar zijn, zoals de Piz San Jon en de Piz Lischana. Hier was het stil en vrijwel leeg, op een paar wandelaars na. In de winter is er van het Lai Nair meertje zelf niet veel te zien: het water is bevroren en ondergesneeuwd. Over het meertje is een langlaufpiste aangelegd, waar het niet druk was. De zon bescheen het verder idyllische landschap. Zodra ijs en sneeuw weg zijn, zullen de contouren van het meertje weer zichtbaar worden. Het is een beschermd veenlandschap: op een bord van de voormalige Gemeente Tarasp (sinds 2015 is zij opgegaan in de grote gemeente Scuol) worden wandelaars en fietsers verzocht om op de paden te blijven om deze kwetsbare biotoop te behouden. Dit veengebied is één van de 89 beschermde veengebieden in Zwitserland. Zij zijn niet alleen van belang als biotoop, maar ook als waterreservoir: ze kunnen bij veel neerslag het water opslaan en vasthouden voor drogere tijden.
In de zomer zijn er meerdere wegen die vanaf hier naar het bergrestaurant Gasthaus Avrona leiden: nu was de kortere weg door het bos niet meer zichtbaar in de sneeuw, dus liep ik de langere weg die ook nog een mooi uitzicht heeft op het Val S-charl: in de winter is het dorpje S-charl aan het begin van het dal niet per postauto bereikbaar, alleen per arrenslee. Die tocht heb ik op 2 januari 2019 gemaakt, samen met Monika en Olivier D.: het was toen erg koud en het sneeuwde, maar het was ook erg interessant en spannend! Gisteren scheen de zon en lag er veel minder sneeuw. In de diepte stroomde de bergbeek Clemgia rustig naar de Inn.
Bij het Gasthaus Avrona was het druk, maar ik vond nog een plaatsje in de gezellige Engadiner Stube om even te rusten: ik was toch al zo’n drie uur onderweg geweest. Ik genoot van een glaasje wijn en een kom warme wortelsoep. Behalve het Gasthaus Avrona is er in dit kleine buurtschapje ook nog de “Bergschule Avrona“, een internaat met bijzonder onderwijs voor jongeren met leer- en gedragsproblemen. Ook dit is een speciale plek!
Op de terugweg volgde ik de verharde weg naar het dorp en het Schloss. Ook hier weer een mooi uitzicht over Scuol met het station en de zuidhellingen, met in de hogere regionen nog flink wat sneeuw. Na een steile afdaling naar de bushalte in Tarasp-Fontana kon ik lekker in het zonnetje staan, wachtend op de Postauto die mij terugbracht naar Scuol.
Vandaag was het weer even stralend als gisteren. Ik wilde eigenlijk met de gondelbaan naar Mottas Naluns, het uitgangspunt voor het skigebied van Scuol, gaan om vanaf daar naar Ftan te lopen: dan zou ik het Schloss van Tarasp van de andere kant kunnen zien. Maar er stonden lange rijen van enthousiaste skiërs en snowboarders te wachten, dus wijzigde ik mijn plan: dan maar te voet via een andere weg! Op deze zuidhelling was het al een beetje voorjaar – er lag niet overal meer sneeuw en de eerste planten begonnen al uit te lopen. Was er gisteren alleen maar een verdroogde bloem van een Zilverdistel (Carlina acaulis) in de sneeuw te vinden, hier bloeide in een rotsspleet al voorzichtig de Alpenklaver (Lotus alpinus) met gele bloemen en glansden de rode bolle blaadjes van het Wit Vetkruid (Sedum album) in de zon. Op een modderig stuk van de weg zag ik een bonte vlinder, een Kleine vos (Aglais urticae), die door de hogere temparturen uit zijn overwinteringsplek was gelokt: hij zat te drinken uit de poeltjes!
Afgezien van deze voorboden van de lente was er nog genoeg sneeuw en ander wits te zien. Zo trof ik op een rotswand een wittig pluis aan dat op sneeuw leek, maar dat uit het gesteente getreden zouten bleek te zijn. Sommige watervallen waren al goeddeels ontdooid, maar er was er ook nog eentje die verstard in blauwig-wit ijs was gevangen.
Ik naderde mijn bestemming Ftan. “Ftan” bestaat eigenlijk uit twee dorpskernen: Ftan Grond en Ftan Pitschen: het laatste betekent Klein-Ftan en ligt meer naar het oosten. Hier heeft alles een wat dorpser karakter dan in Ftan Grond, dat veel meer toeristisch is. Daar is ook de bushalte en het dalstation van de stoeltjeslift naar de skigebieden. Ik kwam op een kruising een wegwijzer tegen met vele pijlen: behalve de roze pijlen voor de “Winterwanderweg“, zag ik ook de borden voor de zomerse wandelingen en daarop tot mijn vreugde… het logo van de Via Alpina. Etappe 66 van de Rode Route loopt vanaf de Jamtalhütte hoog in de bergen door Ftan naar Scuol – vanaf hier volgt zij dezelfde route als de “Winterwanderweg” die ik vandaag had afgelegd! Dat deed mij wel even naar de zomer verlangen, maar ik was ook erg blij met deze zonovergoten dag en met dit onvergetelijke uitzicht!
Morgen gaat mijn reis verder naar Sulden am Ortler in het Vinschgau, Zuid-Tirol, aan de zuidzijde van de bergketen waar ik gisteren en vandaag naar heb kunnen kijken!
Hoi Pauline, wat mooi om te lezen en bekende plekjes te zien. Wij waren hier ook 1x in de winter 7 jaar geleden!
Groetjes, Francien
Hey Pauline
Mooi verhaal en mooie foto’s. Het lijkt mij wel een hele onderneming, met stijgen en dalen en kou, maar prachtig om te zien.