Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
13 augustus 2019
De kracht van de onherbergzaamheid
Nadat ik gisteren een rondje om Sulden had gemaakt en veel geleerd had over de omgeving, ben ik vandaag met de gondelbaan naar het bergstation gegaan, omdat ik van daaruit zover mogelijk naar de bron van de Suldenbach wilde lopen. Deze ligt onder de Suldenferner, een van de gletsjers die bij de Königspitze in de richting van het dal gaan. Het was nogal bewolkt met dreigende wolken die de bergtoppen aan het begin van het dal, de Eisseespitze, de Suldenspitze, de Kreilspitze en de Königspitze, aan het zicht onttrokken. Het zag er een beetje mystiek uit.
Ik liep weer een stukje van de Kultur- und Geschichtenweg, in de richting van de gondelbaan. Een onderdeel van deze weg is het EVOPÄD, een educatief en pedagogisch pad voor jong en oud: een trainingsparcours voor het trainen van de zeven vormen van intelligentie, waarin het terugvinden van je evenwicht (letterlijk en figuurlijk) centraal staat. Waar ik maandag geen aandacht aan had geschonken, was een labyrint, bestaande uit vijf of zes cirkels van stenen in het gras, die soms op elkaar aansloten waren, maar soms ook weer niet. Het was Fase 6 in dat pad (van de 7), de “oermens”. Op het bord werd uitgelegd dat het lopen in een labyrint (meerdere malen eruit en erin), een oeroud ervaringssymbool voor het oplossen van levensproblemen met behulp van het evenwicht, onze kracht met ons gevoel verbindt en onze taalkundige vaardigheid om ons uit te drukken versterkt. Daarmee wordt dan bereikt: identiteitsvorming, je plek in het leven vinden, krachtige taal qua inhoud en uitdrukking, de vaardigheid om verantwoording te nemen… Na een paar pogingen om de juiste weg in die cirkels te vinden – ik vergiste me er steeds weer in, welke cirkels nu doorliepen en welke niet – merkte ik dat mijn innerlijk evenwicht wel erg op de proef werd gesteld, dus maakte ik een foto van het labyrint en liep vrolijk verder naar de gondelbaan…. Ik stak de brug over de Suldenbach over en zag aan een nu teruggeklapt bord dat de route langs westelijke kant van het dal in de winter kan worden afgesloten wegens lawinegevaar. Dan is ook dat gedeelte van de Kultur- en Geschichtenweg niet begaanbaar.
De gondelbaan van Sulden bestaat uit twee gedeelten: er is een station halverwege, waar je direct kunt overstappen op de gondel van het vervolgtraject. Er loopt ook een breed pad naar boven naar dat middelste station – en vandaaruit verder naar het bergstation. Ik nam de gondel, maar ik zag wel kleine stipjes op de weg ver beneden: wandelaars die de route te voet aflegden. Hoewel het zwaarbewolkt was, kon je het bergstation en ook veel kleiner de Schaubachhütte zien liggen tegen de achtergrond van de lage bewolking. Het landschap werd vanaf het middelste station (op 2.172 meter!) steeds kaler: er groeiden nauwelijks meer bomen. De oostelijke kant was nog gewoon vaste rots, maar aan de westelijke kant zag je de grote, grauwgrijze morene van puin dat met de (nu nog maar korte) Suldenferner gletsjer was meegevoerd. Het lag als een litteken tussen de groene berghelling hogerop en het dal waar de Suldenbach wit doorheen stroomde. Eenmaal boven, op 2.610 meter, was het maar 7° boven nul, maar er was een fenomenaal uitzicht op de omgeving, Sulden in de diepte en blauwe luchten met witte wolken in het noorden.
Wat verder naar beneden, op 2.581 meter, ligt de Schaubachhütte: in het Italiaans heet zij Rifugio Città di Milano. Het is een groot, lichtroze geverfd gebouw met een (ongetwijfeld geïsoleerd) dak van metalen platen en met een mooi uitzicht over de morenen van de Ortlergletsjer. De hut is in 1875 gebouwd en is vernoemd naar de uit Thüringen afkomstige schrijver, docent, alpinist en geograaf Ernst Adolf Schaubach (1800–1850). Hij heeft tezamen met een schilder en een natuuronderzoeker tussen 1824 en 1847 de tot dan toe nauwelijks bekende Oostelijke Alpen onderzocht en op populairwetenschappelijke manier beschreven in zijn vijfdelige boek: “Die Deutschen Alpen” (1845–1847). In 2014 is een plaquette met informatie en een portret op de hut aangebracht. Ook deze hut is in de Eerste Wereldoorlog tijdens de gevechten verwoest. In 1926 werd de nieuwe hut geopend: de Milanese afdeling van de Italiaanse alpinistenclub had de restanten overgenomen – de nieuwbouw is gefinancierd met donaties vanuit de bevolking van Milaan – dat verklaart de naam in het Italiaans. Het uitzicht vanuit de Schaubachhütte is indrukwekkend, zeker met het licht-donkerspel van zon en wolken en de omvang van de morenes. De gondel vanaf het middelste station kwam net weer naar boven: een stipje in verhouding tot de omgeving, en dat terwijl deze gondelbaan als de grootste ter wereld wordt aangemerkt. Iedere gondel, vier in totaal, kan 110 personen tegelijk vervoeren!
Er hangen nog meer plaquettes en gedenktekens aan de muren van de hut. Er is een kruis met een bronzen plaat uit 2015 met daarin een tekst in uitgesneden letters: “1915–1918: Im Gedenken an unsere Tiroler Standschützen“. Een andere bronzen plaquette bestaat uit een reliëf met de afbeeldingen van de Gran Zebrù (Königspitze) en van vier stoer en trots kijkende leden van de “Comando Provinciale Vigili del Fuoco Reggio Emilia“, de provinciale brandweer, die de berg op 5 augustus 1997 hebben bestegen.
In de hut was het nog rustig, maar gezellig en ook nog aangenaam warm. Een minestrone met worst en een groot glas mineraalwater maakten het verblijf nog aangenamer! De keuken hier wordt vanuit een van de betere hotels in Sulden, Hotel Post, aangestuurd.
Hoewel het zicht er niet beter op geworden was, ben ik toch aan mijn tocht naar de gletsjer begonnen. Eerst was het pad breed, niet al te steil en druk belopen. De omgeving was groen en naar de Suldenferner gletsjer was het nog een lange weg. De bergtoppen waren niet te zien…
In vergelijking met de bloemen in lagere regionen waren de bloeiers hier veel kleiner: ze stonden wel dapper en kleurig tussen het lage gras. Ik zag nog de felblauwe Voorjaarsgentianen (Gentiana verna) die ik begin juni boven Küblis had zien bloeien! Zij groeiden tussen pollen witte Steenbreek (Saxifraga). Daarnaast stonden ook nog Campanula’s met grote kelken op korte steeltjes tussen de stenen!
Toen de Schaubachhütte uit het zicht verdwenen was, nadat ik een bocht bij een grote rots had genomen, leidde de route in zuidelijke richting naar de gletsjer, over een smal pad, bestaande uit grote stenen, die wel heel stevig vast lagen. Het was stil, ook al waren er nog steeds wel mensen op deze weg. Plotseling hoorde ik geraas van vallende stenen aan de overkant van het dal. Een medewandelaar hoorde het ook, maar we konden niet zien waar de steenlawine naar beneden kwam. We liepen door, hij wat sneller dan ik en hij was op een gegeven moment nog maar een recht, blauw streepje tegen de puinhelling. Weg nr. 171 gaat over de Eisseepass naar de Casati hut aan de andere kant van de bergketen, een lange, steile, niet ongevaarlijke route…
Hier bloeien nog maar weinig planten! In de beschutting van stenen stond een geel Berg-Nagelkruid, een soort die niet in Nederland voorkomt: Geum montanum. Deze vaste plant heeft een lange penwortel en leerachtige blaadjes om zich tegen het barre (micro-)klimaat te beschermen. Ook een door twee rotsblokken beschermd plantje viel op, een kleurrijke lipbloemige met fel-paarse bloemen die helder oranje onderlippen hebben: een Alpenleeuwenbek (Linaria alpina), dat meestal tweejarig is, zich met lange ondergrondse uitlopers vastzet tussen het puin, maar ook met bovengrondse stengels verder woekert – ook in mini-miniformaat! Dan groeit er ook een boterbloem, met de toepasselijke naam Gletsjerboterbloem (Ranunculus glacialis), die zich wel tot 4.000 meter hoog tussen het puin kan handhaven… De stengels zijn kort, dik en vlezig met plantensappen die als antivries fungeren. Meestal zijn de bloemkelken helder wit, maar er zijn ook kleurschakeringen van zachtroze naar diep wijnrood. Ik zag niet veel witte, maar wel de roze en donkerrode variëteiten!
De zon deed moeite om door de bewolking heen te breken, maar waar ik liep lukte dat niet erg – omkijkend in de richting van de Schaubachhütte en het dal bij Sulden leek dat wel te lukken: de hut lag in het heldere zonlicht!
Er was veel variatie in gesteente: qua kleur, chemische samenstelling en grootte. De erosie had vele gesteentelagen afgesleten en door elkaar geschud. Er zat duidelijk ijzerhoudend gesteente bij, want ik zag ook veel roestbruine “vegen” in vele stenen. Een groepje prachtig roze steenbrokken lagen in het wat sombere licht te schitteren. Ik nam een héél klein brokje mee, omdat ik de kleur zo mooi vond. Maar na enige tijd besloot ik dat ik alleen maar met de ogen had moeten kijken en zocht een plekje waar het steentje zou opvallen. Op een opmerkelijk groot donkergrijs steenblok, waarop al een geel-grijs gemarmerde steen lag, heb ik mijn “trofee” achtergelaten. Later kwam ik nog een grote steen tegen die nog het meest op een dubbelgevouwen stuk spekkoek leek!
Tussen al die grotere en kleinere steenbrokken en puinveldjes had ik niet verwacht om nog iets van planten aan te treffen, maar er groeide zowaar een gele Berg-Steenbreek (Saxifraga aizoides)! In een sneeuwveld lag een geelbruine steenklomp met aan de binnenkant donker gesteente, die dezelfde geelbruine kleur had, dat je eigenlijk het verschil alleen maar zag aan de witte sneeuw onder het blok! Ik probeerde wat dichter bij het gebied te komen waar ik water onder de gletsjer uit zag komen. Dat bleek niet zo’n succes te zijn, want ik voelde hoe mijn schoenen zich vastzogen in de modderige bodem… Dat iemand voor mij dat ook overkomen was, kon ik zien aan de inmiddels met water gevulde schoenafdrukken in dezelfde poel! Tussen het blauwe ijs schemerde helder water. Hier was dus één van de bronnen van de Suldenbach!
De innerlijke rust die ik bij het stenen labyrint beneden in Sulden niet had gevoeld, was hier wel: er ging veel kracht uit van deze omgeving, die om te kunnen overleven wel erg onherbergzaam is. Het was stil, op het zachte ruisen van de stroompjes na – je hoorde zelfs het zachte tikken van smeltwaterdruppels. Dat de zon niet scheen vond ik niet zo erg. Het diffuse licht en de harmoniërende kleuren van de gesteenten, tezamen met het wit van de sneeuw en het blauwige van het gletsjerijs, maakten de sfeer bijna magisch en zeer rustgevend!
Op de terugweg kon ik gewoon van steen op steen stappen, eigenlijk zonder echt pad, de beekjes volgend, naar de brede weg, die ik op de heenweg verlaten had om over het smalle, stenige pad naar de gletsjermond te gaan. Hier en daar zag ik nog ijs tussen de stenen in de beekbeddingen liggen! In dit –naar ik dacht – ongerepte gebied vond ik helaas wel een stuk hardschuim en een stapel roestig prikkeldraad… Ook zag ik ergens ook nog een roestig stuk getwijnde metalen kabel liggen: was er misschien een hijskabel uit een helikopter gevallen? Het schuim was nét iets te geel om tussen de stenen te passen en het ijzerdraad nèt iets te bruin… Ergens anders zag ik dat er een klein formaat meertje was ontstaan: tussen een paar stenen stond een polletje groen mos op de bodem onder water en een kleine gele Bergsteenbreek groeide er naast!
Toen ik weer bijna bij het bergstation van de gondelbaan was zag ik hoe de wind mooie symmetrische figuurtjes in de eeuwige sneeuw had gemaakt en hoe de lijntjes waren “ingekleurd” door iets goudbruins – woestijnzand? Terwijl ik daarnaar keek, zag ik ook een wildwissel in die sneeuw: ik kon niet zien of er poot- of ook hoefafdrukken in de harde sneeuw stonden. Als alle toeristen weg zijn, dan gaan hier dus de dieren aan de wandel!
Toen ik met vele anderen weer in de gondel stond om naar het dal te gaan, zagen we beneden ons eerst één Murmeltier rondscharrelen in en om zijn hol, maar de andere die helemaal stil zat, zagen we pas later. Iedereen begon te wijzen en te roepen dat er nog eentje was – in vele talen, maar we genoten allemaal van deze gekke dieren met hun mooie bruinzwarte vacht die zo rustig hun eigen gang gingen en zich van de geluiden van de gondel niets aantrokken!
De vierde tip die ik van de vrienden had gekregen was om een Bauerntoast te gaan eten bij het restaurant de Ski Alm dat in Sulden bij het dalstation ligt: erg lekker volgens de vrienden. Dat is dan maar voor een volgende keer: er is hier in en om Sulden nog zoveel te doen en te beleven, dat ik zeker nog een keertje terug zal komen!
Wij hebben weer veel geleerd over het dorp, de bergen en de gletsjer waar wij 25 maal zijn geweest. Prachtig verhaal.
Ja, dat labyrint, mooi plaatje, maar gelukkig liep je door. Want dat evenwicht vond je boven in je eentje bij de lekkende gletsjermond. En de foto’s…….die van de hut in de zon met die gekleurde brokken steen op de voorgrond is mijn favoriet.