Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
9 augustus 2019
Verzichten vanaf de Rivair Scharte en de Glurnser Köpfl
Gisterochtend ben ik begonnen aan Etappe 69 van de Rode Route van de Via Alpina: van Taufers im Münstertal, net op de grens van Italië en Zwitserland, via de Rifaier Alm over de Rifair Scharte naar Stilfs in het dal van de Suldenbach beek en het Stilfserjoch. Deze etappe is het vervolg op Etappe 68 van de Rode Route: van S-charl naar Taufers over het S-charljöchl en door het prachtige Val Avigna, die ik iets meer dan twee jaren geleden, op 13 juni 2017, heb gelopen en waarvan ik toen erg genoten heb!
Ditmaal duurde het even voordat ik, met de Postauto uit Mals komend, het begin van de etappe had gevonden. Op de hoek van de doorgaande weg, de Strada Statale vlakbij de Zwitserse grens stond een bord met pijlen die verwezen naar de Rifai(e)r Alm, route nr. 10 en naar de St. Rochuskerk in Puntweil, een buurtschap van Taufers i.M. Bovendien stond er een (verschoten) bordje met het logo van de Via Alpina – de etappe kon beginnen! De weg aflopend naar het buurtschap kwam ik bij een klein kerkje, de St. Rochuskirche. Het is een Pestkerk, die in de 17e eeuw is gebouwd, toen de laatste grote pestepidemie in Tirol woedde, op de plek waar al een oude kerk uit de 13e eeuw had gestaan, die ook aan een pestheilige gewijd was. Het kerkje had spitsboogramen en een zogenaamde façadeklokkentoren voor de twee klokken. Het zag er goed onderhouden uit. Ik stak de rivier de Rambach, in het Vallader Rom, over. Deze voerde veel water dat grauw was van de vele regen die – zoals ik gemerkt had! – de afgelopen dagen gevallen was.
Toen ik op de brede weg onderaan de noordelijke berghelling aankwam, hoorde en zag ik een kudde koeien aankomen, voorafgegaan door twee dartele honden, waarvan er eentje luid tegen mij blafte, en gevolgd door de boerin met een zoon. Ik liep voor de stoet uit. Vlak naast het steile pad naar boven dat ik nemen moest, lag een groene weide met sappig gras: één van de koeien had daar grote belangstelling voor, dus die heb ik maar even met armgebaren op het juiste pad gehouden! Enkele koeien liepen elkaar wat weg te duwen om een goede plek in de rij te krijgen, maar er was ook een koe bij die helemaal dromerig haar eigen gang ging…
Bij de volgende wegwijzer werd het menens… Daar ging het pad ongeveer recht tegen de berg op – in de routebeschrijving werd aangegeven dat er 1.000 hoogtemeters overwonnen moesten worden. Dat heb ik wel geweten! In het begin had ik nog mooie vergezichten op Taufers en omgeving, en ook op het Val Avigna dal, waardoorheen ik de vorige keer in Taufers was aangekomen. Het St. Rochuskerkje lag in de ochtendzon.
Vervolgens ging het pad door een eindeloos bos van fijnsparren en dennen, langs met mos gegroeide rotsblokken. Dat zou de komende drie uur ongeveer zo blijven. Er waren vanwege de ligging op het noorden niet alleen gewoon groene mossoorten, soms in lange strengen, maar ook vele korstmossen, natuurlijk de grijsgroene, maar ook de fel geelgroene korstmossen met hun fijne vertakkingen. Soms was er een open plek in het dichte bos, en daar stonden dan ook weer de bloemen van de Blauwe Monnikskap (Aconitum napellus) te deinen in de wind. Er waren ook weer mooie vergezichten in de richting van Taufers, dat zelf een beetje uit beeld was geraakt, maar ook naar het groene Val Avigna dal aan de overkant van het Val Müstair. Veel “wildlife” heb ik niet gezien, behalve veel grote zwarte mieren, waarvan er eentje met iets groots en wits liep te sjouwen – alles in verhouding natuurlijk, maar het was geestig om te zien hoe het kleine diertje met die last omging…: er waren obstakels waar het de last niet meteen overheen kon tillen, dus klom het eerst over – bijvoorbeeld – een dennenappel heen, en pakte de last weer op en sjorde die over het obstakel! Soms kwam de mier een “collega” tegen waarmee toch even een praatje werd gemaakt – volgens mij via de antennes… En even later sjouwde de mier voort – en ik (inmiddels weer op adem gekomen!) ook weer. Ook waren er sporen van de Tannenhäher (Nucifraga caryocatactes), een op een Vlaamse gaai lijkende vogel uit de “Notenkrakersfamilie”. De Tannenhäher komt ook gestileerd voor in het logo van het Zwitserse Nationalpark, dat een bergrug meer naar het noorden ligt. Er lagen overal half leeg gepikte kegels van de Alpenden en ook de gekraakte harde “nootjes”! Soms zag ik een Tannenhäher snel langs vliegen en hoorde hem ook luid “schetteren”.
Ergens was er een overgang tussen de twee berghellingen: er stroomde een helder, klaterend beekje. Dat gaf wat verfrissing, maar ook even niet meer die eindeloze zee van bomen… Er was een mooi moment van verstilling toen een vlinder (is het nu werkelijk een bruin zandoogje?) op een uitbundig bloeiende schermbloemige zat. Ook was er een echte waterkersplant, waarvan ik een blaadje snoepte: het was scherp, maar ook lekker bitter! De beekjes stroomden goed door, maar er waren ook plaatsen waar het water wat bleef staan in kleine poeltjes. Daar was een rijke plantengroei, zoals ook een grote pol grasklokjes.
Niet lang daarna ging de tocht weer verder aan de andere kant van het dalletje met het beekje, nog steeds door het bos. Maar uiteindelijk kwam dan toch het kleine bergruggetje in zicht, waarachter de Rifaier Alm zou liggen. Daar zag ik ook het vervolg van de “kabelbaan” die de bergboerderij op 2.145 meter hoogte met het buurtschap Puntweil op 1.220 meter verbindt: ik had bij het begin van mijn tocht door het bos al de laadbak van een aanhangwagentje gezien, die daar bij het “dalstation” geparkeerd stond. Ik begreep inmiddels maar al te goed dat je niet alles wat je boven nodig hebt, of alle kaas die boven gemaakt wordt, over het smalle voetpad heen en weer gaat dragen…!
Op de Rifaier Alm (2.145 meter) staat een grote boerderij met veel melkkoeien die in een met schrikdraad afgezet weideperceel bij de boerderij lopen – of liggen te herkauwen, zoals “Gerda“, van zo te zien het Simmentaler ras. Haar naam stond op een van haar gele oormerken! Ook scharrelden er achter de boerderij tussen de brandnetels nog wat grote witte kippen en leuke zwart-witte krielkippen met bevederde poten rond. Er waren nog wat andere wandelaars die daar op de houten banken neergestreken waren na de vermoeiende klim vanuit het dal. Tussen het boerenwerk door (ze maken er ook kaas) kwam de boerin vragen wat ik wilde drinken: ik had de keuze uit vlierbessensap, frambozensap en … brandnetelsap. Nou, dat laatste wilde ik wel proberen! Verder hadden ze er “alleen maar” “Speck mit Brot“. Dus kreeg ik niet al te lange tijd daarna een groot glas brandnetelsap, dat nog vaag groenig van kleur was, en een lekkere frisse, “kruidige” smaak had, en een grote broodplank, waarop twee enorm dikke schijven Tiroler spek lagen met een augurk en Vinschgauer Paarl. Er lag ook een superscherp groot mes bij. Dat was wel nodig om het zwoerd van het spek te kunnen snijden. Alles smaakte natuurlijk best; ondertussen genoot ik ook van het prachtige uitzicht!
Hoewel het daar goed toeven was, bleef ik maar een krap halfuurtje zitten, want ik had nog een flinke wandeling voor de boeg. Ik moest over een steile helling naar de Rifair Scharte op 2.455m. Toch viel dit stuk van de tocht best mee: vele mooie vergezichten, ver boven de boomgrens!
Ik zag ergens hoog in de lucht een grote roofvogel en hoorde meteen ook de scherpe fluittoon van de Murmeltieren: één keer fluiten betekent “luchtalarm” en meerdere keren fluiten is gevaar op de grond. Het geluid draagt heel ver! Op verschillende plaatsen zag ik ook toegangen tot hun holen. Verder bloeide er ook weer van alles, zoals een soort Duizendblad met strak-witte bloemetjes en gevederde blaadjes dat eigenlijk alleen maar in dit gedeelte van de Alpen voorkomt: Achillea clusiana. De plant is vernoemd naar de Nederlandse botanicus Charles Clusius uit de 16e eeuw… Het Gestreepte Peperboompje (Daphne striata) dat zo mooi bloeit met lichtpaarse bloemen voorzien van donkerpaarse streepjes, heeft gele bessen, die opvallen tussen het groen.
Toen ik aan het grote avontuur “Via Alpina” begon heb ik mijzelf plechtig beloofd dat ik niet zou gaan lopen klagen over zaken als brandende zon, stromende regen, pijnlijke voeten en krakende spieren: ik doe dit alles mijzelf aan, nietwaar?! Na die klim vanuit Taufers en het laatste stukje naar de Rifair Scharte bedacht ik mij wel dat het een erg zware etappe was, zonder de mogelijkheid om die in twee gedeelten af te leggen… Teruggaan was geen optie (die steile berg weer af…?), dus ging ik manmoedig verder. Het indrukwekkende, weidse uitzicht maakte natuurlijk erg veel goed. Bij de Rifair Scharte kreeg ik ook weer een prachtig panorama over het Val Müstair en één van de hogere bergen, de Piz Chavalatsch (2.763m), in de bergketen die het Val Müstair scheidt van het Suldental dal. Over de top verloopt de grens tussen Zwitserland en Italië – hier is het meest oostelijke punt van Zwitserland.
Ondanks goede voorbereiding liet de bewegwijzering mij daar bij de Rifair Scharte een beetje in de steek – een bord met aanwijzingen vond ik later afgebroken ergens tegen de helling aan – en besloot ik dat de gehele tocht naar Stilfs niet meer haalbaar was: het was inmiddels al kwart voor drie… Daarom koos ik dan maar voor de weg in de richting van Lichtenberg, een plaatsje in de buurt van Prad am Stilfserjoch, op de grens tussen het Vinschgau en het Sulden dal. De vergezichten bleven onverminderd mooi!
Een uurtje later was ik bij een volgend hoog punt aangekomen: bij Plaschweller op 2.534m. Daar stond een groot “Steinmännchen” met uitzicht naar alle windstreken: naar de Ortler – inmiddels met wat minder wolken rond de top – in het zuidoosten, naar het Val Müstair en Taufers in het zuidwesten en heel verrassend een steeds mooier wordend uitzicht op het Ober-Vinschgau met het Reschenmeer! De weg was soms wel steil en stenig, maar het was allemaal goed te doen en ik liep erg te genieten.
Er zijn natuurlijk in de loop van de tijd in dit grensgebied allerlei “stiekeme” dingen gebeurd, waaronder het smokkelen van handelswaar tussen Zwitserland en Italië. Dat dit niet zonder gevaar was, spreekt vanzelf; er bestond niet alleen het risico om betrapt te worden door de autoriteiten, maar ook het risico om door een lawine te worden meegesleurd. In de buurt van de Rifair Scharte is in 2012 een monumentje tegen de berg bevestigd, bestaande uit een metalen kruis en een uit metaal gesneden voorstelling van een smokkelaar met staf en grote rugzak: “Den Schmugglern in Gedenken und Erinnerung“. Verderop, meer naar de Glurnser Köpfl staat een houten bord waarop met een tekst van ingebrande letters vermeld wordt dat in de winter van 1935, op 22 februari, drie smokkelaars, twee afkomstig uit het plaatsje Tanas en één uit Schlanderser Sonnenberg – locals dus –, door een lawine zijn meegesleurd en pas half juni 1935 zijn teruggevonden. Er staat ook een verzoek bij om voor hen te bidden.
Het bord dat de wandelaars op het juiste pad moet houden heeft oorspronkelijk bij het Smokkelaarsmonumentje gestaan, maar is – door sneeuw? – afgebroken. De bedoeling was dat ik de Weg nr. 14 naar Lichtenberg zou volgen, maar daar was ik vorig jaar al eens heen gelopen – en vond dat toen niet erg aantrekkelijk. Dus besloot ik om dan maar via de bergtop de Glurnser Köpfl (2.401 m) naar Glurns te gaan. Inmiddels was het al tegen vieren geworden…
Om kwart voor vijf bereikte ik de Glurnser Köpfl, nadat ik weer de nodige mooie beelden had gezien, waaronder een grote groep koeien, die lekker relaxed in de namiddagzon lagen te herkauwen en dat alles “mit Ortlerblick“… Bij het “Gipfelkreuz” aangekomen kon ik genieten van het geweldige uitzicht over het gehele Ober-Vinschgau, Mals, Schluderns met op de achtergrond de Ötztaler Alpen! Ook zag ik met de verrekijker mijn hotel en zelfs mijn balkon, alleen daar zat wel meer dan 1.400 hoogtemeters tussen. Er stond mij dus nog een flinke afdaling te wachten!
Over de afdaling van de Glurnser Köpfl naar Glurns is niet veel meer te melden, dan dat het één lange, steile en stenige weg was, die zo ongeveer recht naar beneden, grotendeels over geërodeerde paden liep, uitgesleten door het regen- en smeltwater. Wel zag ik ergens tot mijn vreugde een mooie reegeit uit het bos opduiken en weer rustig weglopen. Een cadeautje, waardoor ik mijn vermoeidheid even vergat! De tocht naar Glurns, dat nog steeds in de zon lag, duurde uiteindelijk tweeëneenhalf uur. Ik passeerde het witte kapelletje van St. Martin, dat ik vanaf mijn balkon zo mooi tegen de helling onder aan de bossen van de Glurnser Köpfl kan zien liggen, dat er nu een beetje groezelig van kleur uitzag: het werd verbouwd.
In Glurns heb ik het hotel maar eens gebeld: dat zij zich geen zorgen hoefden te maken en dat ik zo snel mogelijk zou komen. Ik verlangde natuurlijk ook wel naar mijn goedverzorgde maaltijd en mijn glaasje wijn… Er zou nog een Zwitserse postauto komen om 20.09 uur. Maar hoe kan dat nou: die kwam niet…! De tijd dat ik had zitten wachten had wonderen gedaan met mijn beenspieren, dus toen ik uiteindelijk besloot om die paar kilometer van Glurns naar Mals te lopen, ging dat weer goed. Tegen kwart voor negen kwam ik in het hotel aan, waar Familie Waldner toch wel wat ongerust was geworden… Gelukkig kreeg ik nog een goede maaltijd en een lekker glas rode wijn. Door het toetje (vanille-ijs met “Sauerkirschen“) verdween mijn vermoeidheid helemaal!
Was het gisteren een bijzondere dag geweest? Jazeker! Heb ik er (uiteindelijk…) van genoten? Jazeker! Maar was het een goede etappe van de Via Alpina geweest? Nou, nee: daar ben ik niet zo zeker van… Het is in ieder geval geen etappe die ik nog eens zal lopen… Niet getreurd: er zijn nog vele etappes te gaan!
In het reisverslag van deze tocht zie ik boven naast het Gipfelkreuz een pieterklein meisje uit Arnhem staan.