Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
19 december 2023
Van het Noordereiland naar het Zuidereiland: eilandhoppen in de zon!
Gisteren was de dag van mijn vertrek uit Wellington – om met de veerboot naar het Zuidereiland te gaan: ik had al telefonisch gemeld, dat ik met mijn auto om 12.00 uur op de pier van de veerboot zou zijn. In de ochtend scheen de zon uitbundig – dat was nogal een verschil met de dagen daarvóór, toen het regende (op zaterdag) en bewolkt was (op zondag), en het alle dagen erg hard gewaaid had… Door het mooie weer aangetrokken wilde ik toch nog even de bekende waterkant van Wellington zien en – geheel tegen mijn vaste gewoonte in om overal ruim op tijd aanwezig te zijn – ging ik op m’n gemak de stad in en keek mijn ogen uit. Daardoor vergat ik een beetje de tijd… Toen ik merkte dat het al redelijk laat was, terwijl ik toch nog een half uurtje moest rijden om bij de terminal van de veerboot te komen, werd ik een beetje paniekerig: toen ik eenmaal in de auto zat, de stad uit was en op de snelweg reed, miste ik ondanks de aanwijzingen van mijn Nieuw-Zeelandse navigatiemevrouw een afslag, waardoor ik heel ergens anders uitkwam. Toen sloeg de paniek echt toe: op zeker moment had ik ook de Nederlandse Google-Maps mevrouw op mijn mobiel ingeschakeld, die bij een scherpe bocht onder de autostoel verdween en vanuit daar ook haar aanwijzingen doorgaf… Hoe dan ook: om 12.02 uur scheurde ik, met alle spiegels nog aan de auto, het haventerrein op en kon ik mij aanmelden! Achter mij arriveerde nog een laatkomer en dat was het…!
Van Wellington met de veerboot over Strait Cook naar het Zuidereiland!
Eenmaal achteraan in een heel lange rij met auto’s en campervans, kon het wachten me niet meer zoveel schelen. Ik zag de kolossale veerboot van de Interislander veerdienst, genaamd Kaiarahi (wat in Māori “Leader” bekent) afgemeerd liggen – het schip maakte wel indruk met zulke afmetingen!
Het wachten duurde vooral zo lang, omdat ik in een verkeerde rij kwam te staan: mijn auto was vrijwel de laatste die de boot mocht oprijden – wat ook betekende dat ik een van de laatsten zou zijn om in Picton de boot weer te kunnen verlaten…, maar dat vond ik op dat moment iets van later zorg! Uiteindelijk stond mijn donkergrijze RAV4 keurig geparkeerd, met de ramen dicht en de handrem aangetrokken, op het autodek. Zelfs toen we nog veilig aan de kade lagen, mochten we niet meer terug naar de auto’s. Ik had wel wat medelijden met de honden die in de gazen kooien tegen de achterwand van het parkeerdek moesten zitten…!
We zouden pas rond 13.00 uur afvaren: dat was afhankelijk van de getijden, die hier in de Strait Cook buitengewoon heftig zijn! De Strait Cook (in het Māori Te Moana-o-Raukawa, letterlijk de Zee van de Raukawa, een in Nieuw-Zeeland inheemse plant uit de klimopfamilie) is een zeestraat van 22 kilometer breed (op het smalste punt). Deze zee-engte wordt algemeen beschouwd als een van de gevaarlijkste en meest onvoorspelbare wateren in de wereld. Er is een sterke getijdenwerking, waarbij de momenten van eb en vloed aan de kant van de Tasman Zee en aan die van de Stille Oceaan ongeveer tegenovergesteld zijn… Heel vroeger (± 18.000 jaar geleden) lag het grootste gedeelte van wat nu de zee-engte is droog: alleen aan de oostzijde was er een diepe haven. Toen de ijstijd voorbij was en de zeespiegel weer rees, werden hierdoor de twee eilanden gescheiden. James Cook was de eerste Europeaan die in 1770 door de daarna naar hem vernoemde zeestraat is gevaren – Abel Tasman meende in 1642 nog dat de zee-engte een diepe baai was die aan de oostkant gesloten was. In het begin van de 19e eeuw werd Strait Cook van belang voor de Europeanen vanwege de walvistrek: er kwamen nederzettingen voor de whalers, vooral op het eiland Arapaoa Island, het grootste eiland in de Marlborough Sounds waardoorheen de route van de veerboten loopt. Dat het onstuimig kon zijn herinnerde ik mij nog van de vorige keer: toen nam ik het vliegtuig voor een binnenlandse vlucht van Auckland naar Christchurch. Ik schreef daarover: “In de iets minder dan anderhalf uur dat de tocht duurde hadden we veel last van de harde wind, zeker boven de (door de wolken onzichtbare) zeestraat tussen het Noorder- en het Zuidereiland (de Strait Cook). De captain had ons al gewaarschuwd dat we “a few bumps” zouden tegenkomen – we werden inderdaad stevig heen en weer geschud…” Ik was benieuwd of het op het water anders zou zijn!
Tussen het aan boord gaan en de afvaart lag veel tijd (waarin ik wel een beetje tot rust kon komen – pfff!). Dit gaf mij en de andere passagiers de mogelijkheid om naar de verschillende dekken en boordgangen te gaan, daar te staan (in of uit de zon – in of uit de wind) en te genieten van het uitzicht over de Baai van Wellington. Boven de bergketen aan de noordoostelijke oever hing een “lange witte wolk”, die inmiddels symbolisch is geworden voor Nieuw-Zeeland: de Māori noemden dit land toen zij het ontdekten, “Aotearoa“, het Land van de Lange Witte Wolk! Het grote eiland in de baai is het Matiu-Somes Island. Zoals ik in mijn verhaal over Wellington zelf al aangaf: het eiland Matiu/Somes Island is van oudsher (al voor de komst van de Europeanen) een toevluchtsoord geweest voor Māori. Het heeft daarna ook vele andere bestemmingen gehad, zoals een interneringskamp voor vijanden en een plek voor mensen (en dieren) met besmettelijke ziektes (quarantainestation). Nu is het een habitat voor met succes geherintroduceerde inheemse planten en dieren. Het eiland is vernoemd naar Matiu, een van de dochters van de legendarische Māori ontdekkingsreiziger Kupe. De Engelse naam Somes is afgeleid van de Britse reder en (conservatief) politicus Joseph Somes (1787–1845). De witte wolken, de blauwe zee en de vage contouren van de bergen maakten het eiland wel goed “zichtbaar”!
Over Kupe gesproken: er is nog een legende over hem en een Reuzeninktvis, Te Whehe-a-Murarangi, die hem vanaf zijn thuishaven Hawaiki volgde en steeds zijn vis stal. Kupe was daar helemaal klaar mee (om het maar hedendaags te zeggen): er ontstond een gevecht, waarbij de inktvis zijn einde vond in de Strait Cook. Dit gebeuren wordt cartoonachtig weergegeven op de muur van een van de gangen van het schip. Ik vind dat de kracht van het beeld niet alleen ligt in de schonkige weergave van de Nieuw-Zeelandse eilandengroep inclusief de Witte Wolk, maar ook in het waakzame en sluwe oog van de wel erg rossig en paars uitgevallen inktvis!
Toen kwam het moment waarop we allen wachtten: er kwam, bijna een uur nadat ik bij de poort van de terminal was verschenen, beweging in dit kolossale vaartuig! De scheepsschroeven deden hun best – met veel opstuivend water, en niet lang daarna gleden we langzaam van de kade weg. De afvaart was een feit!
Hier in de Baai was niets te merken van enige golfslag…! Ik zag de kustlijn met de skyline van Wellington langzaam verdwijnen – ook de heuvels waar ik de dag ervoor nog had gewandeld!
Het schip richtte zijn boeg naar het zuiden in de richting van de Strait Cook. Stiekem was ik best blij dat het nu nagenoeg windstil was (voor deze regio in ieder geval!) en dat de zon scheen – het was ronduit een genoegen om de zee en het kustlandschap te zien langs glijden! Het was duidelijk waarheen het schip zijn koers had uitgezet…: naar het zuiden, naar de misschien wel erg onstuimige zeestraat tussen het Noordereiland en het Zuidereiland!
Bijna halverwege de Baai van Wellington kwam het tweede, kleinere eiland in zicht: het Mākaro/Ward Island, vernoemd naar de tweede dochter van de Māori chief Kupe. Dit eiland wordt niet door mensen bewoond, maar wel door inheemse meeuwenkolonies. Er zijn vanuit het (strenge) Ministerie van Milieuzaken (DOC – Department of Conservation) wel vallen met vergif gezet voor eventuele (uitheemse) knaagdieren die schade toebrengen aan deze inheemse populaties. Ook langs dit eiland gleden we zonder enig probleem…
Inmiddels waren we het gevaarlijke Barret’s Reef al voorbij – dat had aan stuurboordzijde gelegen! De herinnering aan die ongenadige schipbreuk van de ferry Wahine in 1968 lag me nog vers in het geheugen – ik had enige uren daarvoor bij haar scheepsmast gestaan en het verhaal had diepe indruk op me gemaakt.
Naarmate we dichterbij de Strait Cook kwamen, kregen we ook de vuurtorens aan de oostelijke kant van de baai te zien: op de top van de rotsen van Pencarrow Head staat de Upper Pencarrow Head Light House – aan de voet de Lower Light House. De vuurtoren op de top was de eerste vaste vuurtoren die in Nieuw-Zeeland is gebouwd. Op 1 januari 1859 werd het licht voor de eerste keer aangestoken. De gietijzeren onderdelen waren vanuit Engeland ingevoerd. De eerste vuurtorenwachter was een vrouw, Mary Bennett (1816–1885): zij nam het werk over van haar man die in 1855 verdronken was… De vuurtoren op de top is 11½ meter hoog en is sinds 1982 een beschermd monument. In 1935 is de Pencarrow Head vuurtoren uit dienst gesteld – zijn taak werd overgenomen door een nieuwe vuurtoren op de Baring Head rots die verder naar het zuiden ligt en die meteen al ging werken op elektriciteit. Het licht aan de voet, dat officieel Pencarrow Sector Light heet, is in 1906 in gebruik genomen – en werkt nog altijd. Deze constructie van beton is 17 meter hoog. De reden voor deze aanvulling was dat het licht van de vuurtoren op de top vaak verhuld werd door mist en bewolking… De twee vuurtorens zijn vanwege hun witte kleur ook bij daglicht goed zichtbaar!
Zeelucht maakt best hongerig, dus besloot ik in de Ocean View Eatery wat te gaan eten: ik koos een aardappelsalade en een bord pasta – wel een vreemde, maar heus lekkere combinatie! Het glaasje witte wijn smaakte sowieso goed…
Ook hier aan boord was aandacht voor Kerstmis. Bij een bont versierde kerstboom met veel gouden en zilveren strikken en slingers was een Kersttafreel opgesteld dat wij in onze regionen niet snel zullen zien: een Santa met een rood-wit gestreept shirt met korte mouwen en een korte broek, wel uitgedost met een kerstmuts, maar ook met een zonnebril! Daarnaast lag Rudolph the Red-Nosed Reindeer met een wit T-shirt van de rederij in een strandstoel lui te relaxen, zijn voorpoten achter de kop gevouwen en ook met een zonnebril op! Toen we nog in de haven van Wellington lagen, hadden we bovendien al een echte Santa in vol ornaat op het zusterschip Ms. Aratere zien staan. Iedereen heeft toen – uiteraard – uitbundig naar hem gezwaaid…!
Nadat ik gesterkt was door spijs en drank liep ik weer naar buiten. Op de muur van een van de buitendekken zag ik een sticker waar ik erg om moest lachen – hoezo kan men nu zeggen dat er geen Duitse humor bestaat! De tekst luidde: “Nett hier. Aber waren Sie schon mal in Baden-Württemberg?“. Hoewel ik die vraag met JA kon beantwoorden, vond ik het uitzicht vanaf de ferry in het verre Nieuw-Zeeland wel veel meer hebben dan “nett” – “best aardig”!
Naarmate we verder op de Strait Cook voeren lieten we het Noordereiland steeds verder achter ons. Wel bleef die witte wolk in beeld – opnieuw de toepasselijke Māori-naam voor Nieuw-Zeeland: het “Land van de Lange Witte Wolk”!
De tocht door het echte open water duurde maar kort en van de golfslag was nauwelijks iets te merken! Wel kwam het Zuidereiland duidelijk in zicht met de landtong West Head aan de linkerkant (aan bakboordzijde voor de zeevarenden!) – ondanks de naam is het toch het meest oostelijke punt van het Zuidereiland. De aan de andere kant van het vaarwater, het Tory Channel, steil oprijzende bergen liggen op het Arapaoa Island, het op een na grootste eiland in het gebied van de Marlborough Sounds. Het Tory Channel is vernoemd naar een van de schepen waarmee in de 19e eeuw de settlers naar Wellington kwamen. De Māori-naam is Kura Te Au, wat zoveel betekent als “rode waterstroom”: het rood wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van o.a. een bepaald soort plankton. Op dit punt zou de legendarische Māori Kupe de reuzeninktvis hebben verslagen!
Het was interessant om te zien dat er een scheidslijn in het water was: tussen de Strait Cook en het Tory Channel.
Het Tory Channel is een van de belangrijkste armen van de Queen Charlotte Sound, het water dat tot aan Picton reikt. Het geheel van wateren in de Marlborough Sounds is in feite een stelsel van “verdronken rivieren”, zgn. ria’s. Een ria (uit het Galicisch voor rivier) is een waterinlaat aan de kust die ontstaan is door het gedeeltelijk onderlopen van een rivierdal: dit kan gebeuren door stijging van de zeespiegel of juist daling van het land. Hierdoor wordt de kustlijn uitermate grillig en onregelmatig. Eilanden zijn vaak de toppen van al bestaande heuvels of bergen die nu gedeeltelijk onder water liggen. De monding van zo’n ria is vaak erg wijd, terwijl de oorspronkelijke rivier niet groot is: anders wordt er zoveel sediment meegevoerd dat de ria snel zou dichtslibben. Een ria en een fjord lijken in uiterlijk op elkaar, maar het verschil is dat de eerstgenoemde niet en de laatstgenoemde wel door gletsjerwerking is uitgesleten.
Eenmaal in het Tory Channel aangekomen was het water helemaal rustig. In de verte voer nog een andere ferry in de richting van Picton. Hier en daar stonden enkele huizen tegen de hellingen – hier is het wonen wel erg eenzaam en verlaten: vaak is er niet eens een weg ernaartoe en gaat alle vervoer over water…
Behalve grotere en kleinere scheepjes, mooie huizen, hier en daar een ruïne van iets ouds…, waren er ook grote constructies die op het water dreven: deze grote “matten” waren onderdeel van viskwekerijen, vooral van zalm, mosselen en oesters.
Op de hellingen waren ook uitgestrekte begroeiingen van zelfs op deze afstand zichtbaar struikgewas van o.a. Manuka, de aromatische tea tree, (Leptosperanum scoparum) dat wittig bloeide. Op andere hellingen was er ook veel ondergroei, maar daar staken grijzige staketsels van dode naaldbomen overal bovenuit… Wellicht was dit ook onderdeel van een project om de ongewenste (invasieve) naaldbomen te verwijderen: er zijn geïntroduceerde soorten (zoals de ons bekende en ook gewaardeerde Europese lariks en de Douglasspar) die hier met volharding worden bestreden – zij worden wilding pines/conifers genoemd…
Tegen een uur of vier in de middag kwam toch – heel in de verte – Picton in zicht. Wat niet echt goed zichtbaar was: aan de noordkant van Picton ligt in een baai een belangrijke plezierhaven: Waikawa, wat wel een beetje onaantrekkelijk “bitter water” betekent…!
Bij het omkijken in de richting waar we vandaan gekomen waren was de open zee allang niet meer te zien door het bochtige verloop van deze waterweg! Niet alleen de lucht, maar ook het water van de Sound was prachtig blauw…
Het duurde niet lang of we kregen meer details te zien van de plaats Picton, maar vooral van de maritieme activiteiten, zoals een heel groot kadegebied met eindeloze stapels hout! Er was ook ruimte voor containers en andere goederen…
Langzaam manoeuvreerde ons Ms. Kaiarahi naar de aanlegsteiger voor de ferry’s in Picton. Pas om 16.30 uur meerde de veerboot af en konden de auto’s het schip één voor één verlaten. Het was een prachtige, rustgevende tocht geweest, maar nu begon bij de meeste passagiers toch haast op te komen – ook bij mij… Het plaatsje Picton is maar klein en de veerboten leken groter dan de meeste huizen in het dorp!
Over land van Picton naar Kaikoura
Eenmaal van boord begon voor mij nog een lange reis vanaf Picton naar Kaikōura door de wijngebieden van de Region Marlborough (de fameuze Sauvignon blanc met het stuivende citrusaroma!) en later ook langs de Stille Oceaan. Na een half uur was ik aangekomen in de grootste stad in de Region – en dé wijnplaats – Blenheim. Deze stad kon vanaf 1855 sterk groeien, omdat door een aardbeving de bedding van de Ōpaoa rivier sterk werd uitgediept en daardoor zeegaande schepen de stad konden bereiken. De naam van de stad doet nogal Duits aan en dat klopt: zij is vernoemd naar een veldslag die in 1704 plaatsvond bij Blenheim, een plaats aan de Donau (en die nu Blindheim heet) in West-Beieren. Bij deze veldslag versloeg John Churchill (1650–1722), de Eerste Hertog van Marlborough – in een samenwerking met o.a. de Republiek der Zeven Provinciën – een gecombineerd Frans en Beiers leger. Daarmee was een beleg van Wenen afgewend. Als beloning voor zijn strategische verdiensten ontving John Churchill van Koningin Anne een groot woonpaleis, Blenheim Palace, dat nog steeds bestaat en waar in 1874 een andere telg van het geslacht Churchill werd geboren: Winston Churchill! In de naamgeving van deze streek zit dus veel Engels chauvinisme – de oorspronkelijke door de Māori gegeven naam is Waiharakeke, Flax stream, verwijzend naar het Nieuw-Zeelandse flax dat daar in dat waterrijke gebied veel voorkwam.
Nadat ik de drukke spits in de stad achter me gelaten had, vervolgde ik mijn reis over de State Highway 1 en bereikte ik een plek waar een historische brug over de Awatera River ligt. Er was een klein parkeerterreintje bij, waar ik stopte. Op een nogal versleten informatiebord stond onder de titel “Crossing the Awatere River – a Bridge to the Past” een tijdlijn (met foto’s) voor de verschillende manieren om de rivier over te steken, waarvan in Māori de naam “swift river” – snelstromende rivier – luidt. In 1848 werden goederen op doorwaadbare plekken nog op ossenkarren door de rivier gebracht. Een andere manier was een lange weg over twee bergpassen… Uiteindelijk was de Awatere rivier de enige rivier aan de oostkust van het Zuidereiland zonder brug. Dat werd onwenselijk geacht en in 1896 begon men plannen te maken voor een brug van 325 meter lang voor zowel vervoer per spoor als over de weg. In 1898 werd met de bouw begonnen: dit zware werk werd gedaan met alleen maar mens- en dierkracht. Vooral het leggen van de caissons was erg gevaarlijk voor de werknemers vanwege het mogelijk optreden van caissonziekte. Het werk was klaar in juli 1901 – de officiële opening vond plaats op 10 oktober 1902. Deze happening werd zo belangrijk gevonden dat een officiële vrije dag werd uitgeroepen en dat de halve stad Blenheim was uitgenodigd die per trein ernaartoe reisde. Door deze brug was het niet langer nodig om de enorme omweg over twee bergpassen te maken om van het Wairau dal naar het Awatere dal te komen. In de loop van de tijd waren de bruggen meerdere malen gerepareerd en versterkt. Toch was tot 2007 deze oude brug de enige manier om de Awatere rivier over te steken. Het was zo’n one-lane-bridge waarbij het verkeer met stoplichten werd geregeld – en waarvan er nog zovele zijn in Nieuw-Zeeland. Daarom werd besloten om een nieuwe verkeersbrug met twee rijbanen aan te leggen, die in december 2008–januari 2009 werd geopend. Het treinverkeer gaat nog steeds over de oude brug. Men vond het te duur om het rijdek voor het autoverkeer in stand te houden voor voetgangers en fietsers…
Ik probeerde zo dicht mogelijk bij de brug te komen, maar werd daarbij gehinderd door struikgewas en hopen met steenslag. Blijkbaar waren ze bezig om de spoorlijn op te knappen. Toch kon ik nog een glimp opvangen van de brug. Het bord “Slow – 30” sprak wel boekdelen.
Ik stapte weer in en zo’n 16 kilometer en een kwartiertje later bereikte ik weer een parkeerplaatsje – ditmaal bij een groot meer dat sinds 1956 ook was ingericht als wildreservaat, vooral voor waterwild. Het is Lake Elterwater, vernoemd naar het gelijknamige meer in het Lake District in Engeland. De Māorinaam is Te Ruakanakana. Het meer is erg ondiep en is in afgelopen 100 jaar meerdere malen volledig opgedroogd. Het heeft geen vaste in- en uitstroom van water: het ligt bovendien in een gebied met weinig regenval, droge lentes en zomers en met veel wind. Het meer wordt door lage heuvels in het oosten van de zee gescheiden die hemelsbreed op een afstand van 5 kilometer ligt. Het is qua oppervlakte het op een na grootste zoetwatermeer in het Marlborough District en qua volume het op twee na grootste meer. Het is nummer vier in een rijtje van “wetlands”, wat het van groot belang maakt voor de biodiversiteit. In de omgeving ligt de nadruk vooral op de landbouw. Bij onderzoek is geleken dat voordat de Europeanen kwamen er rond het meer sprake van een gemengd inheems bos met beuken, coniferen en varens, maar dat er al wel bos gerooid was (de bodem was verstoord). Na de komst van de Europanen werden de inheemse bomen steeds meer vervangen door gras en uitheemse naaldbomen. In het meer is vooral de algengroei in de afgelopen 50 jaar sterk toegenomen.
Het meer lag idyllisch in de namiddagzon die op de heuvels aan de overzijde scheen. Er dobberden vele watervogels in het meer, maar ik kon niet zien welke soorten het waren… Ik genoot vooral van het uitzicht naar het noordoosten met de lage bergen en de gelige gloed van iets bloeiends op de hellingen, dat werd afgewisseld met donkergroene vlakken met naaldbossen.
Toen liet ik mijn blik verder dwalen in zuidoostelijke richting, langs de oevers en over de achterliggende bergen die toch nog hoger waren – en vooral kaler! Op de voorgrond groeide inheemse flax in een mooie kleur groen. Weer even een rustmomentje!
Na weer een kwartier over de State Highway 1 weg met veel afwisseling kwam de Stille Oceaan in zicht. Bij het plaatsje Wharanui (nog steeds in de Region Marlborough) stond een opvallend kerkgebouw langs de weg: het is de St. Oswald’s Memorial Church. De stenen kerk is in 1927 gebouwd in opdracht van het echtpaar Charles en Jessie Murray ter nagedachtenis aan hun geliefde zoon Hector, die in 1924 op 19-jarige leeftijd aan tuberculose was gestorven. De keuze voor de naam van de kerk was gevallen op “Oswald”: hij was de heiligverklaarde Koning Oswald van Northumbria in Engeland die gedood was tijdens een veldslag in het midden van de 7e eeuw – hierin lag de connectie met de ook jong overleden zoon Hector. De kerk is ontworpen door een architect uit Nelson, een landstreek ten westen van Picton: hij heeft gekozen voor stenen die afkomstig zijn van een groeve uit de buurt van Wharanui, zoals die ook voor andere gebouwen, o.a. in Blenheim en Picton, zijn gebruikt. In de bouwstijl van de kerk is de “Arts and Crafts”-beweging te herkennen, een kunstbeweging die in het midden van de 19e eeuw in Engeland ontstond als tegenhanger van de industriële revolutie met haar slechte arbeidsomstandigheden en massaproductie. Een verlengstuk van deze beweging kan de latere Jugendstil worden gezien. Van 1927 tot 2016 is de kerk steeds in gebruik geweest – toen werd zij beschadigd door de zware aardbevingen bij Kaikōura. Een onderzoeksrapport heeft uitgewezen dat de schade aan de kerk wel gerepareerd kan worden, maar zoals bij vele gebouwen van steen die voor 1930 zijn gebouwd is het niet meer te verzekeren na de aardbevingen van Christchurch in 2010–2011. Daarom stonden er bouwhekken omheen met daaraan een groot bord waarop de noodkreet luidde: Your help is needed. Een stichting is in het leven geroepen (door nazaten van de stichters van de kerk) om fondsen te werven en de kerk weer op te knappen…
Terwijl ik bij dat eenzame kerkje stond zag ik dat de lucht aan de Oceaankant nog blauw was: het landschap zag er daardoor aantrekkelijk uit. Toch kwam er vanaf het binnenland nevel over de bergtoppen naar de kust rollen… Ik stapte maar weer in de auto, want ik had nog zo’n 65 kilometer te gaan tot aan het buurtschap Hāpuku, ten oosten van Kaikōura, waar mijn B&B was.
Een vertrouwd adres bij Kaikōura: B&B Awatea
Ik reed langs de kust, die mij op dat punt niet bekend was – de vorige keer dat ik in Kaikōura was geweest, was ik van de zuidkant gekomen. Toch begon ik op zeker moment weer punten te herkennen en bereikte mijn Bed&Breakfast waar ik de vorige keer ook had gelogeerd – tot mijn enthousiasme. Daar kwam ik pas tegen half 8 aan. De mensen waren toch lichtelijk ongerust geworden door mijn late verschijnen: ik was totaal vergeten om te melden dat ik onderweg was. Dat had alles te maken met mijn wat onrustige aanloop naar de oversteek met de veerboot! Ik installeerde mij in mijn riante kamer met openslaande deuren naar de tuin – dat herinnerde ik mij ook nog van de vorige keer.
De bewolking die ik gisteravond had zien binnenrollen vanuit de binnenlanden was overgegaan in neveligheid die vanochtend hardnekkig bleek te zijn. Dat vond ik wel jammer, omdat ik daardoor geen zicht had op de indrukwekkende bergketen ten noorden van Kaikōura en omgeving. Dat zou gedurende de dag wel veranderen. De tuin zag er niet minder mooi uit!
Dichterbij stonden in de borders mooie rozen en lavendel in volle bloei – ook prachtig!
Wat ik mij van de vorige keer ook herinnerde was de levende have: toen waren het loopeenden geweest, maar nu kippen die nieuwsgierig door de ramen naar binnen keken of zogenaamd ongeïnteresseerd van het terras wegliepen…! Het gaf even wat rust: ik had een veelbelovende, maar drukke dag voor de boeg. Ik zou opnieuw op een zee-excursie gaan om potvissen te spotten! En dat was in één woord “geweldig”! Daarover later natuurlijk meer…
Geef een reactie