Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
6 juli 2023
Door een diepe, groene kloof naar het lieflijke plaatsje Sarnthein
Na mijn overweldigende bezoek aan de fraaie stad Mannheim en de geweldige Bundesgartenschau 2023 met al haar kleurrijke aspecten moest ik op 3 juli echt vroeg opstaan. Ik had de trein van 06.29 uur naar München geboekt – dus had ik ook ruim de tijd genomen om na een frisse ochtendwandeling van zo’n 20 minuten naar het station een paar lekkere “belegte Brötchen” in te slaan (en een beker eveneens lekkere Duitse koffie – die smaakt echt anders!). In München moest ik overstappen op de Eurocity trein naar Bologna, die, op tijd, tegen half 2 in de middag het station van Bozen binnenreed. Het mij bekende Hotel Laurin was snel gevonden en mijn kamer was – net als de vorige keer – plezierig luxueus. Nadat ik even kort door de stad was gelopen, kwam er tegen de avond een geweldige onweersbui opzetten, die mij weer naar mijn prettige kamer terugdreef… Tijd om een idee voor de volgende dag te bedenken!
Eerste gedeelte van het plan: naar Sarnthein
Dat idee werd uiteindelijk een plan: ik wilde met de bus het Sarntal inrijden: dit is een dal dat vanaf Bozen recht naar het noorden gaat. Rechts op de kaart, dus ten oosten daarvan, ligt het grote dal van de rivier de Eisack die vanaf de bergen bij de Brennerpas naar Bozen stroomt en daar in de rivier de Etsch vloeit en links ervan, dus ten westen daarvan, ligt het grote dal van de Etsch met stroomopwaarts de plaats Meran – waar ik op 2 april die prachtige botanische tuin in voorjaarstooi bij Schloss Trauttmansdorff had bezocht! Ik had inmiddels weer een OV kaart voor 7 dagen gekocht, die ik meteen kon gebruiken voor mijn busritje vanaf het station van Bozen naar Sarnthein.
Het plaatsje Sarnthein ligt ongeveer halverwege het 45 kilometer lange Sarntal dal, zeker in het begin, komende vanuit Bozen, meer het karakter heeft van een diepe kloof, waardoor de rivier de Talfer stroomt. Deze rivier ontspringt in de Sarntaler Alpen die het dal in het noorden afsluiten en stroomt met een verval van bijna 2.100 meter naar het zuiden, o.a. door de Sarner Schlucht kloof, om bij Bozen in de rivier de Eisack uit te monden. De Talfer is een van de zijrivieren van de Eisack, die het meeste water aandraagt. Nu lijkt het een rustige waterstroom, maar het is bovenstrooms een Wildbach bergbeek, met verwoestende krachten. Bij de ingang van het dorp, vlak bij het busstation, staat een groot brok rossig natuursteen met daarop de geschiedenis van de Sarner Strasse, die sinds 1966 de Staatsstrasse 508 heet. De rivier de Talfer ontspringt hoog in de Sarntaler Alpen en stroomt met een verval van bijna 2.100 meter naar het zuiden, o.a. door de Sarner Schlucht kloof, om bij Bozen in de rivier de Eisack uit te monden. De Talfer is een zijrivier van de Eisack, die het meeste water aandraagt. Nu lijkt het een rustige waterstroom, maar het is bovenstrooms een Wildbach, een bergbeek, met verwoestende krachten. Bij de ingang van het dorp, vlak bij het busstation, staat een groot brok rossig natuursteen met daarop de geschiedenis van de Sarner Strasse, de weg die sinds 1966 de Staatsstrasse 508 heet. In 1494 gaf Keizer Maximilian I. (1459–1519) zijn hofmaarschalk Paul van Lichtenstein opdracht om een straatweg aan te leggen. In 1721 werd de weg verwoest door een grote natuurcatastrofe, waarna zo’n 130 jaar later, in 1852, de Gemeente Sarntal de weg liet herstellen. Een marmeren plaquette midden op de steen getuigt hiervan. Lang hield de weg niet stand, want in 1891 werd het gedeelte vanaf het buurtschap Halbweg tot aan de noordzijde van Bozen door noodweer verwoest. Tien jaar later werd tijdens de regering van Keizer Franz Joseph I. (1830–1916) de weg weer in gebruik genomen. In 1935 werd de weg naar Sterzing in het noorden opnieuw aangelegd om de grenzen van Italië te versterken. In 1980 stortte een tunnel gedeeltelijk in, waardoor Sarnthein gedurende een half jaar alleen maar via Oberbozen, hoog op de berg – zoals de naam al aangeeft – boven Bozen te bereiken was. Tussen 1983 en 1989 werd het wegvak tussen de Johanneskofel rots en Halbweg door de ANAS (de Italiaanse overheidsorganisatie die de infrastructuur beheert) aangepast. De Provincie Bozen nam in 1998 het door ANAS beheerde wegennet in Südtirol over. In 2005 werd het wegvak tussen Halbweg en het kruispunt bij het buurtschap Wangen (17 km ten noorden van Bozen) geopend. In 2016 werden twee nieuwe tunnels van 3½ km in gebruik genomen, waarmee de weg door de berg wordt geleid, “mit Gottes Hilfe”, voorgoed veilig.
Over de rivier de Talfer zijn in Sarnthein meerdere bruggen gebouwd. Er is een mooie, overdekte houten brug die de linkeroever van de rivier, waar het busstation ligt, met de rechteroever verbindt. Een brug die noordelijker ligt is de St. Cyprianbrücke. Op deze plek heeft al heel lang een brug gelegen, maar in 1950 is de huidige, stevige brug gebouwd./p>
Midden op de brug staat, opvallend in wit marmer, een “Brugheilige“, omgeven door roze petunia’s en geraniums. Het is de Brückenheiliger Johannes Nepomuk (1350–1393), een Boheemse geestelijke en martelaar uit de 14e eeuw, die in de 18e eeuw heilig is verklaard. Hij stierf op een erg wrede manier door verdrinking, omdat hij de koning van Bohemen tegen zich had gekregen, toen hij als biechtvader van de koningin het biechtgeheim niet wilde schenden. Hij is de patroon van o.a. schippers en de beschermer van bruggen… Van een afstandje steekt de beeltenis in wit marmer mooi af tegen de stenen brug en de bebouwing met het groen van de bossen op de bergen op de achtergrond.
In het gedeelte van het dorp dat aan de westkant, aan de rechteroever, van de Talfer ligt staan ook vele oude woonhuizen en andere bijzondere gebouwen. Een daarvan is het Unterkellerhaus. Volgens het infobordje op de muur was er destijds een personele verbinding tussen de bewoners van dit huis en van de graven van de Kellerburg, een herenhuis dat in de buurt ligt. In oude documenten wordt het jaartal 1429 genoemd: toen werd niet alleen de Kellerburg, maar ook de “nidren Keller” met kruidentuin in leen gegeven. De toegangspoort met afgeronde deur en het ingegraveerde Keltische motief stamt uit de 16e eeuw.
Duidelijk zichtbaar in het dorp is de Grote kerk, de Pfarrkirche Mariä Himmelfahrt: deze parochiekerk is volgens documenten voor het eerst als zodanig genoemd in 1309. De kerktoren is het oudste: die dateert uit de 14e eeuw – andere delen van de kerk zijn er in de loop van de eeuwen aan toegevoegd: de kerk zelf is in 1645 gebouwd en vernieuwd in het midden van de 19e eeuw. Sinds 1987 is de kerk een beschermd monument.
Er zijn vele fraaie onderdelen aan de buitenkant van de kerk te zien, zoals het kleine torentje met de klok: boven de wijzerplaat staat een (nogal priemend!) “Alziend oog” – gewoon een mooi vormgegeven, amandelvormig (“opgemaakt”) oog, zonder de gebruikelijke stralen van de Heilige-Drie-Eenheid. Ook de indrukwekkende ingangspoort is bijzonder, met de gefacetteerde houten deuren en daarboven het kleurrijke tafereel van Christus-Koning tegen een gouden achtergrond.
Het Kerkplein is een grote open ruimte met de parochiekerk op een verhoging: via een aantal traptreden is het voorplein van de kerk te bereiken. Dit Kirchplatz plein is al heel lang de plaats geweest waar recht gesproken werd: in een document van 1318 werd de plek al aangeduid als “der Ort wo Gericht gehalten wird“, terwijl er in een document van 1276 al een rechter bij naam genoemd wordt. Later, in 1354, was er al sprake van dat er lindenbomen op het plein stonden. Van oudsher is de linde het symbool van de gerechtigheid -– het is een dingboom of gerechtslinde: een linde waaronder rechtgesproken werd. Nog steeds is het Kerkplein hier een centraal punt voor (kerkelijke) bijeenkomsten en festiviteiten: het informatiebord vermeldt dat nog tot tegen het einde van de 1970-er jaren vanaf het kleine balkon van het Raadhuis belangrijke mededelingen werden verkondigd – nog geen 50 jaar geleden…! Nu staan er aan weerszijden van de opgang tot het bordes van de kerk twee grote lindenbomen. Aan de kronen te zien zijn ze een keertje opgesnoeid: een witmarmeren plaquette geeft aan dat deze lindeboom (alleen deze?) met daarop de tekst dat de lindeboom is geplant in het jaar dat de afdeling Sarntal van de Reservisten Colonne werd opgericht – 1908 – en dat dit ter gelegenheid was van het 50-jarige priesterjubileum van Paus Pius X (1835–1914) – een paus die vooral in de armere kringen veel steun had vanwege zijn trouw blijven aan zijn eigen achtergrond van armoede…
Dan het kerkinterieur! Wat is dat indrukwekkend… De kleurstelling was bijzonder: de muren waren overwegend wit gestuukt met roodbruine accenten in de bogen, maar er was behalve matblauw ook veel goud en roestbruin.
Er is ook veel aandacht besteed aan de details: er is een spreekgestoelte in een mat rood en goud met daarop geschilderd de “Alfa en Omega“, het symbool voor de almacht van God en daarachter banken van prachtig ingelegd hout. Het kansel valt op door de kleur blauw, dat bijna tegen het grijs aan is. De bogen zijn deels ingevuld met geometrische versieringen in goud en mat rood, waardoor er een zekere rust van uitgaat.
Ongeacht met welke van de drie bruggen in het dorp de Talfer wordt overgestoken, ook aan de linkeroever van de Talfer staan bijzondere gebouwen van meer dan 700 jaar geleden! Een voorbeeld is het Amthaus, dat ook wel Gerichtshaus wordt genoemd. Het gebouw lijkt op een herenhuis met een schilddak en met fresco’s op de façaden en rondom de vensters. De fresco’s worden toegeschreven aan Conrad Waider, een schilder uit de Late Gotiek, die rond 1500 ook de fresco’s in de St. Cypriankapelle geschilderd heeft, de kleine kerk die eveneens aan de oostoever van de Talfer staat. Een informatiepaneel vermeldt dat dit gebouw vanaf 1400 tot in de 17e eeuw als (Richters-)Amthaus fungeerde – een functie die het gebouw ook weer kreeg van 1826 tot 1923.
Een gebouw in het dorp, ook aan de linkeroever van de Talfer, is de Burg Kränzelstein, een rechthoekige woontoren met vier verdiepingen, die voor het eerst in 1295 werd genoemd. Het gebouw werd in de 16e eeuw uitgebreid met een verdedigingsmuur met kantelen en een kleine uitbouw aan de bergzijde. De woontoren is vernoemd naar een zekere Hans von Kränzelstein, die het gebouw in 1362 verwierf. Nadat het huis nog enkele malen van eigenaar was gewisseld, kwam het in 1635 in bezit van een uit Augsburg afkomstige handelsfamilie, die daarna in de adelstand werd verheven als Freiherren und Grafen von Sarnthein. Ook de Burg Reinegg burcht die hoger op de helling ligt en die uit de 13e eeuw stamt kwam in hetzelfde jaar in bezit van deze Grafen von Sarnthein. Tot 1970 bleef Kränzelstein in bezit van de familie. In 2016 verwierf de Gemeente Sarntal het gebouw. Van welke kant ook bezien: het hoge gebouw is indrukwekkend. Het rijst steil op boven de rechteroever van de rivier, die nu rustig stroomt. Ook vanaf de brug, de St. Cyprianbrücke, valt het gebouw op door zijn strenge vorm.
Ook op de linkeroever van de Talfer, niet ver van het Amthaus, staat het kleine kerkje, de St. Cyprian-Kapelle, waarvan de fundamenten uit de 14e eeuw stammen – het kerkje wordt voor het eerst in officiële documenten genoemd in 1367. In de daaropvolgende eeuw is de kerk verbouwd in gotische stijl. Het is een beschermd monument met een spitse toren die rechts aan de kerk is gebouwd. Het kerkje is ook ver buiten Südtirol beroemd om zijn fresco’s die rond 1500 zijn aangebracht. Het is bijna niet voor te stellen, maar de fresco’s waren aan het einde van de 19e eeuw onder een dikke verflaag verdwenen! In de jaren 1970–1972 zijn ze weer aan de oppervlakte gebracht en gerestaureerd! Aan de kapel is een voorportaal gebouwd met een zadeldak op stutten, waardoor de fresco’s van de twee heiligen-naamgevers van de kapel boven de toegangsdeur beschermd zijn tegen weer en wind.
De fresco’s boven de toegangsdeur beelden de twee heiligen uit: St. Cyprian (St. Cyprianus van Carthago, ±210–258) en St. Sebastian (St. Sebastiaan, ±288). St. Cyprian is afgebeeld als bisschop met mijter en staf – St. Sebastian staat als martelaar aan een boom geketend, met pijlen doorboord. In de kerk zijn nog veel meer fresco’s, zoals de twee rijen met fresco’s uit het einde van de 15e eeuw, waaronder de legende van St. Cyprian.
Aan de westelijke muur wordt rond één van de grote gotische ramen de Laatste Oordeel getoond.
In een van de gewelven in het plafond wordt de legende van St. Sebastiaan uitgebeeld. Dit tafereel uit 1492 is zo levendig en helder van kleur dat het lijkt alsof het recent is geschilderd en niet meer dan vijf eeuwen geleden! Deze fresco’s zijn van de hand van Conrad Waider. Deze kunstschilder was afkomstig uit Straubing, een plaats in Beieren die hemelsbreed zo’n 100 kilometer te noordoosten van München ligt. Hij is in 1517 te Bozen overleden.
Na een moment van rust in het kapelletje ging ik vanaf daar op weg naar het hoger op de berg gelegen Kasteel Burg Reinegg. Ik zag wegwijzers voor wandelingen naar de Sarner Scharte, die met 2.509m het hoogste punt van de oostelijke Sarner Alpen vormt. Vanuit het westen is de bergwand spectaculair om te zien: deze wand rijst bijna verticaal op! Deze tocht zou 4 uur duren – iets voor een andere keer, dus!
Tijdens de tocht van de St. Cypriankapelle naar de Brug Reinegg verliet ik al snel de bebouwing en liep over smalle en stenige weggetjes naar boven. Tussen de rotsen groeiden hier en daar ook enkele lichtroze Steenanjers (Dianthus sylvestris) – een typische plant van de Alpen. Dat deed me denken aan de uitbundige hoeveelheid Edelweiss (Leontopodium alpinum) die ik beneden in het dorp had zien staan bij een marktkraampje en die voor € 5,50 per pot te koop waren! Het blijkt dat deze plant gemakkelijk is te zaaien en dat hij in de natuur nauwelijks meer te vinden is…!
De Burg Reinegg (of soms ook Reineck) is een middeleeuwse burcht die op een terras op de helling aan de rechteroever van de rivier de Talfer ligt en vanaf daar het plaatsje Sarnthein overheerst. Het kasteel is voor het eerst in een document genoemd in 1263. In de eeuwen daarna werd het steeds weer in “bruikleen“ gegeven aan verschillende adellijke families tot het in 1635 in bezit kwam van een uit Augsburg afkomstige familie (die daarna ook in de adelstand werden verheven als Freiherren und Grafen von Sarnthein). Deze familie bezat ook de woontoren Kränzelstein. Het bleef in die familie tot 1936 – een paar jaar later kocht een andere adellijke familie het. Nu is het nog steeds particulier bewoond en niet toegankelijk voor publiek. Dat is niet zo erg, want ook vanaf een afstand ziet de burcht er indrukwekkend uit: met een uitkijktoren, een toegangspoort en hoge muren met kantelen.
Na een half uurtje was ik weer terug in het dorp en had nog steeds zicht op het kasteel. Ook zag ik de St. Cypriankapelle liggen, met daarachter in de verte de inderdaad bijna verticale bergwand van de Sarner Scharte, Vlakbij lag de mooie, overdekte houten brug over de Talfer die versierd was met bakken vol rode, roze en witte petunia’s, die uitbundig bloeiden. Het was weer zo’n mooi en compleet Alpenplaatje!
Terwijl ik wachtte op de bus die mij terug zou brengen naar Bozen had ik ook nog een prachtig uitzicht in noordwestelijke richting over het weidse en groene achterland van Sarthein, met een lappendeken van afwisselend bossen en weilanden.
Tweede gedeelte van het plan: vanuit Oberbozen naar het Sarntal dal
Eergisteren, op 4 juli, had ik vanuit de bus zowel op de heenweg als ook op de terugweg, de Johanneskofel rots gezien die langs de weg in de Sarntaler Schlucht hoog oprijst. Ik was van plan om gisteren, op 5 juli, vanuit Oberbozen naar deze bijzondere plek te gaan – er was een wandeling uitgezet. Daartoe nam ik de kabelbaan die – in tegenstelling tot de vorige keer dat ik naar Oberbozen was gegaan om de aardpiramiden op de berghelling te bezoeken: toen werd er onderhoud gepleegd aan de kabelbaan en moesten we met de bus. In plaats van 12 minuten met de gondelbaan duurde deze busrit meer dan een uur… Toch was dat toen een interessante tocht geweest. Het dalstation van de gondelbaan is een ultramodern gebouw met veel glas en daardoor is er vanaf het vertrekpunt van de gondels ook een mooi uitzicht. Natuurlijk waren de vergezichten vanuit de gondel nog spectaculairder! We zweefden hoog boven de met wijngaarden bedekte berghelling op weg naar Oberbozen. Ik zag ook ver beneden mij de aardpiramides liggen als rossige pieken in de groene bossen, maar die oogden vanaf hier niet zo overweldigend als van dichtbij…
Het uitzicht vanuit de gondel over Bozen was interessant: vooral de uitgestrektheid van het nogal morsig-uitziende stationsgebied was enorm! Hier is een knooppunt van spoorlijnen: hier is niet alleen een halteplaats van de belangrijke Brenner-spoorlijn tussen Innsbruck en Bologna, maar ook het vertrekpunt voor de spoorlijn naar Meran en vandaar verder naar Mals im Vinschgau, die mij zo goed bekend is. Over de stedelijke bebouwing heen liggen de nu nog met wolken omgeven bergen langs het dal van de rivier de Etsch (die daar ook het water van de Eisack meevoert).
Naar het oosten kreeg ik de prachtige bergketen van de Rosengarten, met de scherpe bergtoppen van o.a. de Schlern. Ook hier dreven nog dikke, witte wolken in de zijdalen, wat iets mysterieus aan het landschap meegaf!
Al snel kwamen we in Oberbozen aan. Vanaf het bergstation van de kabelbaan liep ik het dorp in en volgde een wandelpad waarvan ik dacht dat het naar de Johanneskofel leidde. Ik ging monter op weg… De zon scheen aangenaam en de uitzichten waren indrukwekkend. Oberbozen is al in de 17e eeuw tot ontwikkeling gekomen als Sommerfrische-oord: een plek waar de notabelen van Bozen hun zomerverblijven hadden ingericht om de stad in de zomer te ontvluchten en lekker koel “op de berg” te vertoeven. Zeker toen in het begin van de 20e eeuw de Rittner Seilbahn gondelbaan werd gebouwd, nam dit zomertoerisme een grote vlucht. Er staan grote en mooie landhuizen waarvan er vele nog steeds bewoond zijn en waarvan de tuinen goed onderhouden worden. Ik liep over een breed pad langs de huizen en kwam uit in het buurtschap Maria Himmelfahrt met de gelijknamige kerk uit de 17e eeuw, de Pfarrkirche Maria Himmelfahrt die sinds het inwijden van de Pfarrkirche Oberbozen in 1991 de “oude” kerk wordt genoemd. In 1669 werd deze Maria Himmelfahrt kerk ingewijd. Daarbij is vanuit de familie van de kerkstichter bedongen dat de eigenaren van de zomerhuizen die met deze kerk verbonden waren, ook moesten bijdragen in het onderhoud ervan. De kerk heeft weliswaar een hoge toren in barokke stijl, maar het gebouw is verder nogal smal van opzet (éénbeukig). De façade is sober en zonder veel opsmuk – boven de deur staat het inwijdingsjaar 1669 in licht zandsteen. Geestig is wel het met keitjes ingelegde mozaïek voor de toegangsdeur: in een cirkel staat een miskelk in het midden van een gestileerd kruis, waarvan de kwartieren zijn ingekleurd met wit en blauw.
In de kerk is het veel ruimer en vooral veel lichter dan van de buitenkant te zien is: het kerkinterieur is van donker hout dat goed belicht wordt door het zonlicht dat door de vele hoge ramen valt. Het interieur is nog origineel uit de tijd van de inwijding: in de stijl van de late barok. Boven het hoofdaltaar hangt een schilderij van Maria’s Hemelvaart, gemaakt door de (Zuid-)Tiroolse kunstschilder Christoph Unterberger (1732–1798). Bij de zijaltaren hangen afbeeldingen met de Kruisiging van Christus en met de Maria-Lichtmis (het tonen van het Kindeke Jezus in de tempel, 40 dagen na de geboorte)
Aan de overkant van de parochiekerk stonden paarden in een weide die werd omheind met de buitenmuur van de begraafplaats van dit buurtschap. De bijbehorende kapel had een klein torentje met één klok. Verderop was een weide met ezeltjes waarvan sommigen nog in de zon aan het grazen waren of al gekozen hadden voor de schaduw van de hoge bomen. Het zag er vredig uit.
Ik vervolgde mijn weg (waarvan ik toen nog dacht dat het de goede richting was) en zag wat verderop in het bos een wat verwaarloosd bouwwerk staan, met een gaashek eromheen. Het bleek een graftombe te zijn: het Mausoleum voor de familie Menz uit 1818. De patriciërsfamilie Menz uit Bozen was rond 1800 een van de invloedrijkste families van de stad en bovendien erg rijk geworden met internationale handel. Het mausoleum was opgericht door een telg van de familie Menz ter ere van zijn zijn overleden ouders Dominikus A. Menz en Theresia Menz geb. Smitmer, en van zijn dochter Bertha. Opvallend was het reliëf in wit marmer dat achter een mooi smeedijzeren gaaswerk hing en dat gemaakt is door de Italiaanse beeldhouwer Pompeo Marchesi (1789–1858): het was de voorstelling van een sierlijke dame die troostend een hand legde op het hoofd van een (stervende?) engel die tegen haar aanleunde. Nu werd de bouwwerk gerestaureerd: op een poster aan het hekwerk stond dat niet alleen het gebouw zelf werd opgeknapt, maar ook dat er een houten hekwerk omheen zou komen. Bovendien zou er een stroomkabel worden getrokken om een bewakingscamera te installeren en verder zou de overwoekerende begroeiing worden aangepakt, wat zo te zien geen overbodige luxe was. Nu lag het werk even stil…
Weer terug op de wandelroute begon het me te dagen dat ik veel te ver naar het zuidwesten aan het afdalen was… Bij een wegwijzer die naar beneden wees voor Bozen en naar boven wees voor Oberbozen keek ik nog maar eens achterom en zag dat het pad de berg weer op wel erg steil was. Daarom besloot ik dat ik niet terug zou gaan om wel op de route naar de Johanneskofel rots te komen. Ik koos voor wat ik meende dat de gemakkelijkste weg was: bergaf. Ik zou later op de route daarvan best een beetje spijt krijgen…
Het pad bleef steil naar beneden gaan – de kleinere stukken steen maakten plaats voor grote rotsblokken die in de loop van de tijd door water en modderstromen waren afgesleten. Het was een “uitdaging” om iedere keer weer de voeten goed neer te zetten. Toen ik meende dat ik over de helft van dit traject was, kwam een gezelschap mij tegemoet. We maakten even een praatje, want ook zij konden zo te zien wel een kleine pauze gebruiken. Ze vroegen of de verdere weg naar boven ook nog zo steil was – dat moest ik toegeven… We wensten elkaar een mooie dag en nog een prettige wandeling en gingen verder op onze eigen weg. Waar wij al puffend en hijgend onze weg gingen, had hun hond daar minder moeite mee: hij scheen zich nergens iets van aan te trekken en sprong van het ene rotsblok op het andere! Onderweg werd veel goedgemaakt door de bloemen en planten! Een verrassende ontdekking was een prachtig roze bloeiende Turkse Lelie (Lilium martagon) die solitair ergens tussen het groen tegen de berghelling stond. Glanzend in de zon hingen de gelig doorschijnende vruchtdozen van de Europese blazenstruik (Colutea arborescens), een vlinderbloemige die er wel mooi uitziet (zeker de gele bloemen met een oranje band), maar ook giftig is. Dus ook hier: alleen maar kijken met de ogen…! Dan zijn de kleine groene varens tussen het mos in de schaduwrijke delen van de helling veel onschuldiger! Deze varens met hun uit kleine ronde deelblaadjes bestaande bladeren zijn leden van de familie van Steenbreekvarens (Asplenium trichomanes).
Ook aan dit steile en rotsachtige gedeelte van het traject kwam een einde en toen ik uit het bos kwam had ik een prachtig uitzicht naar het noorden, op het Sarntal dal. Daar zag ik – heel in de verte – de Johanneskofel duidelijk als een opgestoken wijsvinger uit het dal oprijzen… Daar had ik dus heen moeten gaan! Nu kon ik die 660 meter hoge rots uit het vulkanische porfier alleen maar uit de verte bewonderen. Ook mooi om te zien, maar het was natuurlijk niet volgens mijn aanvankelijke plan – en dat vond ik toch wel spijtig…
Niet lang daarna zag ik een aantal bijenkasten staan op een zonnige, door hoog-opgaande hopplanten en acacia’s afgeschermd weilandje. Sommigen waren beschilderd met vrolijke bloemmotieven op een hemelsblauwe ondergrond. Op deze berghellingen bloeiden op dit moment vele planten: in het bos, maar zeker ook lager bij de wijngaarden en de tuinen!
Vanaf dat punt had ik ook een weids uitzicht naar westen op de andere berghelling, van de Guntschnaberg, waar ik in het voorjaar de mooie tocht vanaf de Exotische Tuin boven de stadswijk Gries naar de “Eenzame Aardpiramide” had gemaakt! De rossige kleur van het porfier langs de diepe kloof, die de Fagenbach in de berghelling had uitgesleten, stak duidelijk af tegen het donkere groen van de bossen en het lichtere groen van de wijngaarden. Ook zag ik de pijlers van de inmiddels niet meer in bedrijf zijnde gondelbaan naar het hoger gelegen plaatsje Jenesien, letterlijk een tussenstation van een etappe van de Gele Route van de Via Alpina: Etappe B27 van Bozen naar Meran. Het kerkje St. Jakob im/am Sand viel op door de felgroen geglazuurde dakpannen op de kerktoren – een tegenhanger van het op de oostelijke berghelling liggende kerkje St. Peter auf Karnol dat net zo’n torenspits heeft. In het voorjaar had ik gezien dat de middagzon weerkaatste op de St. Peter – ik denk dat de ochtendzon op de St. Jakob zal weerkaatsen!
Niet lang daarna bereikte ik de randen van de hoogstgelegen wijngaarden. Er hingen al dikke druiventrossen aan de wijnstokken! Bij een huis iets verderop zag ik een sterk uitvergrote druiventros van afgeronde stenen in vele kleuren met als steel een echte wijnstok – de inspiratie hiervoor had de kunstenaar van heel dichtbij kunnen halen…
De bijen uit de kasten die ik hoger op de berghelling had zien staan kunnen zich te goed doen aan de vele bloeiende bloemen! Voor de druiven was het werk nu al gedaan… Prachtige rozen stonden te bloeien aan de wegkant van de rijen met wijnstokken. Ook de feloranje Trompetklimmer (Campsis) deed zijn naam eer aan en slingerde zich rond bomen en muren. Het was een feest van kleuren!
In dit gedeelte van Südtirol is er een enorme “burchtendichtheid“, zodat op de berghellingen die de toegang tot het dal vernauwen vele kastelen en ruïnes ervan staan. Sommigen zijn nog helemaal intact, maar zijn niet allemaal toegankelijk voor het publiek. Ik zag hoog op de berghelling van de rechteroever van de Talfer een indrukwekkend kasteel staan, Burg Rafenstein: het gebouw zag er vanaf die afstand niet uit als een ruïne! Dit kasteel dateert uit het begin van de 13e eeuw en is in de loop van de eeuwen verder uitgebouwd. In de 19e eeuw is de burcht aan zijn lot overgelaten en verviel daarmee steeds meer. Vanaf waar ik stond zag ik ook, veel dichterbij, de Burg Runkelstein, een middeleeuwse burcht boven Bozen die bekend is vanwege de uitgebreide serie fresco’s. Het kasteel ligt hoog boven de rivier de Talfer en heeft als een van de weinige kastelen uit die tijd nog steeds zijn oorspronkelijke, middeleeuwse karakter behouden. Men neemt met enige zekerheid aan dat het kasteel in 1237 werd gebouwd: in dat jaar gaf de bisschop van Trient toestemming voor de bouw van een kasteel op de rots “Runchenstayn”. Door de eeuwen heen gebeurde er veel… Al in 1274 werd de burcht bij een belegering door de Graaf van Tirol zwaar beschadigd en raakte in verval. Toch werd hij in de 14e eeuw weer hersteld: in 1385 werd de burcht verkocht aan twee broers die in 1388 met de verbouwing begonnen en met het aanbrengen van de fresco’s. Twee jaar later werd de kasteelkapel ingewijd. Bij een ontploffing door buskruit werd een deel van het kasteel verwoest, maar ook weer snel opgebouwd. In 1672 woedde een brand in het oostelijke hoofdgebouw. In de 18e eeuw kwam het kasteel weer in bezit van de bisschop van Trient. Hoog bezoek, de Koning Ludwig I. von Bayern, heeft in 1833 Schloss Runkelstein gelogeerd. Zo’n 50 jaar later is het complex geschonken aan Keizer Franz-Joseph von Habsburg (1830–1916), die het uitgebreid liet restaureren. In 1893 schonk de keizer het kasteel aan de Gemeente Bozen die het nu nog in bezit heeft.
Behalve kastelen en burchten zijn er ook grote herenhuizen, die “Ansitz” genoemd worden, zoals het imposante gebouw Ansitz Klebenstein dat tegen de berghelling boven Bozen ligt, in de wijk St. Anton – naar de kapel die aan het gebouw is verbonden en die aan St. Antonius is gewijd. De kern van het complex wordt gevormd door een uit de middeleeuwen (13e eeuw) daterende woontoren. Destijds lag de Ansitz aan een belangrijk kruispunt van wegen: van Bozen naar het Sarntal dal en de plaats Jenesien boven op de berg aan de rechteroever van de Talfer naar Moritzing, een klein plaatsje ten noordwesten van Bozen. In de loop van de 14e tot 16e eeuw werd het gebouw uitgebreid, o.a. met een kapel. Rond 1900 kreeg het huis zijn huidige uiterlijk. De naam van het huis is ontleend aan degene die rond 1460 de eigenaar was: ”Adam von Clewenstain”. Het ligt er prachtig op het zuiden met uitzicht over wijngaarden, de rivier en de stad. De cipressen en ceders rond het huis geven het geheel een mediterraan tintje!
Toen ik in de richting van de Talfer ging keek ik weer eens om naar de hoge, beboste hellingen waarlangs ik naar beneden was gekomen. Vanaf dit punt zag het er helemaal niet zo steil uit, maar mijn benen hebben dat wel gevoeld…
Niet lang daarna bereikte ik de Talfer en kwam uit de fraaie promenade die in het begin van de 20e eeuw op de Bozner Wassermauer is aangelegd. Deze ongeveer 1,3 kilometer lange dam op de linkeroever van de Talfer moest van oudsher de stad Bozen beschermen tegen het water dat in het voorjaar bij het smelten van de sneeuw en in de zomer bij overvloedige regenval door de rivier wordt afgevoerd. Al in de Middeleeuwen is men begonnen om zo’n oeverbescherming aan te leggen – in een document uit 1363 wordt door de Oostenrijkse machthebbers bepaald dat de instandhouding van deze muur onder de verantwoordelijkheid van de “stadsarchitect” van Bozen valt. Ter hoogte van het laaglandkasteel Schloss Martesch kasteel is in de muur een steen gevonden met daarop een inscriptie met de naam van de toenmalige “Baumeister“ en het jaartal 1675. De Wassermauer kreeg haar huidige uiterlijk rond de vorige eeuwwisseling, toen het kuurtoerisme een grote vlucht nam. Gerenommeerde ingenieurs en architecten zorgden voor de opwaardering van deze brede wandelpromenade. Zij werd op 1 oktober 1905 geopend. Natuurlijk zijn er wel enige verschillen tussen “toen” en “nu”: de boompjes van toen zijn nu groot en de flanerende mensen van toen zijn anders gekleed dan de mensen van nu – toch is het nog steeds plezierig om in de zon te flaneren, dan wel in de schaduw op een bankje te zitten!
Hoewel ik het tweede gedeelte van mijn “plan” niet helemaal volgens wens heb kunnen uitvoeren, vond ik de tochten van deze twee dagen geweldig: het was mooi weer en ik heb heerlijk kunnen wandelen in een gebied, het Sarntal dal, dat nu een beetje verscholen ligt ten opzichte van het bruisende Bozen, maar dat toch zo’n rijke geschiedenis heeft gekend. Ik hoop hier nog eens terug te komen en dan wel die Johanneskofel rots te kunnen beklimmen…!
Geef een reactie