Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
2 april 2023
Kleurrijk als “De Keukenhof”, maar dan wel tegen een berghelling!
Gisteren, op 1 april (en dat is geen grapje!), vertrok ik rond 10.00 uur vanuit Bozen, waar ik drie dagen in dat prachtige gebied en in het aangename voorjaarszonnetje had rondgelopen, naar mijn volgende bestemming: Mals im Vinschgau. Omdat ik wist, dat ik pas tegen 16.00 uur in mijn vertrouwde Hotel Margun, verwacht werd, had ik het plan opgevat om onderweg te stoppen in Meran – daar moest ik toch al overstappen van de doorgaande treinverbinding vanuit Bozen op de Vinschgaubahn naar Mals – om een bezoek te brengen aan de beroemde Botanische Tuin bij het iets meer noordelijk gelegen Schloss Trauttmansdorff. Op het treinstation bleek dat het bagagedepot merkwaardige openingstijden hanteerde (vooral op de vrijdagmiddag!): mijn plan kon dus geen doorgang vinden. Maar niet getreurd: ik gebruikte mijn vrij-reizen-OV-kaart om dan maar de bus te nemen en te gaan lunchen in Sulden am Ortler… Op deze manier klinkt het wat decadent, maar het was ook erg fijn om weer in dat dorp te zijn. Het was wel een overgang van voorjaar beneden in het dal naar winter op de berg, want daar lag nog een flink pak sneeuw! König Ortler verschool zich helaas grotendeels achter de wolken, maar de lunch was lekker en gezellig.
Bij aankomst in Mals checkte ik in bij het altijd gezellige Hotel Margun en kon vandaaruit nog steeds König Ortler zien liggen – met de wolken… Vandaag ging ik (zonder bagage!) opnieuw naar Meran voor een bezoek aan de Tuin! Na een heerlijk ontbijt – waarbij bleek dat ik de enige gast was – ging ik op pad: met de trein naar Meran en daar verder met de bus naar de Botanische Tuin. Een van de laatste haltes vóór het Kasteel was het dalstation van de kabelbaan naar Meran2000, een uitgestrekt wandelgebied op zo’n 2.000 meter hoogte (zoals de naam al aangeeft!). Ook dit vormde een kleine link met de Via Alpina 2002: Etappe 28 van de Gele Route loopt van de Meraner Hütte via Meran2000 naar Dorf Tirol ten noordwesten van Meran (over de Meraner Höhenweg), maar dat traject speelde hier voor mij even geen rol…
Het Schloss Trauttmansdorff domineert de Botanische Tuin
De helling waartegen de Botanische Tuin is aangelegd wordt gedomineerd door het Schloss Trauttmansdorff. Het kasteel heeft in het midden van de 19e eeuw zijn huidige vorm gekregen, maar de plek is al veel langer in gebruik geweest: rond het begin van de 14e eeuw werd daar een kleine burcht Burg Neuberg gebouwd, die in 1327 voor het eerst in een officieel document werd genoemd. De burcht ging in de loop van de daaropvolgende eeuwen steeds weer in andere handen over, totdat in 1543 de adellijk familie Trauttmansdorff de burcht verwierf. De burcht werd uitgebreid en verbouwd. Toen in 1678 deze tak van de familie uitstierf, werd het Schloss verkocht aan derden. In 1847 kocht Joseph von Trauttmansdorff (1788–1870), Graf der Steiermark, het kasteel, dat inmiddels in zeer slechte staat verkeerde (in 1777 stortte zelfs een toren in, die nogal wat schade veroorzaakte). Hij stamde af van een andere tak van de familie von Trauttmansdorff die het kasteel 150 jaar daarvoor had moeten opgegeven. Het kasteel werd (opnieuw) uitgebouwd, waarbij vele neogotische elementen werden toegevoegd. Het vanaf dat moment Schloss Trauttmansdorff genoemde kasteel diende daarna als voorbeeld voor vele neogotische burchten en kastelen in Zuid-Tirol. In 1867 erfde Reichsritter Moritz von Leon het kasteel – het bleef zijn eigendom tot 1893. Inmiddels was zijn financiële situatie dermate verslechterd dat hij (ook) het Schloss Trauttmansdorff moest verkopen. Uiteindelijk werd het Schloss eigendom van Friedrich von Deuster (1861–1945), een uit Noord-Beieren afkomstige grootgrondbezitter, die het kasteel van een extra verdieping voorzag en ook boomgaarden en tuinen aanlegde. Hierdoor kreeg het Schloss weer een mooie uitstraling. Aan deze glans kwam bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog abrupt een einde, omdat Zuid-Tirol in de frontlinie lag. Toen Zuid-Tirol na de oorlog aan Italië toeviel, onteigenden de fascisten de bezittingen van Duitse families in Zuid-Tirol, waaronder de familie von Deuster. Zij gaven het kasteel, dat toen Castel di Nova ging heten, in gebruik aan een hulpfonds voor Italiaanse soldaten. In de Tweede Wereldoorlog verbleef de Wehrmacht in het kasteel. Daarna stond het kasteel leeg; het fascistische hulpfonds zette het te koop. Toen het hulpfonds in 1977 werd ontbonden en het kasteel nog steeds niet was verkocht, nam de Südtiroler Landesverwaltung, de regering van de Autonome Provincie Zuid-Tirol, het bezit over. Het duurde nog tot 1990, voordat een nieuwe bestemming werd gevonden: een museum over toerisme, het Südtiroler Landesmuseum für Tourismus, het Touriseum. Dit museum werd in 2003 geopend. Op de website wordt het museum omschreven als het eerste museum in het Alpengebied dat zich uitgebreid bezighoudt met en dat uitsluitend gewijd is aan de 250-jarige geschiedenis van het toerisme in Zuid-Tirol.
De laatste particuliere bezitter had de tuinen rond het kasteel al verfraaid, maar in 1988 kregen drie mensen het idee om de Botanische Tuin van Schloss Trauttmansdorff opnieuw te ontwikkelen: dit waren de hooggeplaatste politicus Luis Durmwalder (*1941), de ingenieur Manfred Ebner en de econoom Klaus Plattner. In 1994 begonnen de werkzaamheden om dit project te realiseren – in 1995 had Klaus Plattner namens een ontwikkelingsmaatschappij hierover de leiding. Op 16 juni 2001 was het dan zover: de Botanische Tuin werd geopend! Al in 2005 werd de Tuin uitgeroepen tot de “Mooiste Tuin van Italië”. In de daaropvolgende jaren zijn steeds nieuwe onderdelen, ook op het gebied van kunst, aan de Tuin toegevoegd. Daarvan zou ik er op deze dag vele tegenkomen! De Tuin is onderverdeeld in vier delen die in elkaar overlopen, maar die steeds een eigen karakter hebben: de Waldgärten (de bossen van Amerika en Azië, in het klein en aan de noordzijde van het Kasteel gelegen), de Sonnengärten (de op de helling naar het zuiden gelegen tuinen, geïnspireerd op het Middellandse Zeegebied), de Wasser- und Terrassengärten (het gedeelte rond de vijvers dat is gewijd aan de Europese Tuinkunst) en de Landschaften Südtirols (de verschillende landschappen in Zuid-Tirol met ook aandacht voor Kaiserin Sissi). En dit alles op 12 hectares: goed voor vele uren wandel- en kijkplezier en genieten!
Dit jaar viel de eerste dag dat de Tuin open was op 1 april – gisteren dus. Vandaag scheen de zon uitbundig en stroomden vele bezoekers binnen, net als ik, in gespannen afwachting van wat we te zien zouden krijgen. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de Botanische Tuin in deze goed verzorgde vorm al heel lang bestaat en niet pas sinds 2001! Bij de entree hangt een bord in drie talen waarop wordt uitgelegd dat de Tuin helemaal inzet op het krachtiger maken van de planten via een natuurlijke manier, dus zonder pesticiden etc., en op het verbeteren van de bodem. De planten kunnen vitaler worden door het werken met algen- en plantenextracten of met “compostthee”. De bodem wordt verrijkt behalve met die compostthee ook door mycorrhiza, de symbiose tussen schimmels in de grond en de wortels van de planten. Er wordt wel bij vermeld dat een en ander af en toe nogal onwelriekend kan zijn… Dat rook ik niet, maar meende wel de positieve uitwerking te zien: bij de ingang stonden kruiwagens met voorjaarsbloeiers en een kobaltblauwe keukenstoel met daarop paarsige vetplanten in de zon. Verder waren er langs de wandelpaden goed gevulde bloembedden met tulpen in verschillende kleuren waartussen ook nog blauwe druifjes bloeiden.
De Sonnengärten in de Botanische Tuin
Vanaf bijna ieder punt in de Tuin was er een prachtig uitzicht over de helling van het tuinencomplex en de stad Meran in de diepte – vooral het uitzicht op de bergen met de nog besneeuwde toppen in het westen, waar het dal van het Vinschgau begint!
Omkijkend zag ik het kasteel boven op de bergrug liggen met op de voorgrond weer een groot bed met Schijfcactussen (Opuntia robusta var. guerreana) met de vervaarlijke stekels op de ovale dikke bladschijven! Deze behoren tot een andere ondersoort dan de Vijgcactussen (Opuntia ficus-indica) die ik in de dagen ervoor in overvloed had zien groeien tegen de warme hellingen boven Bozen. Het verschil is dat de Vijgcactussen wel goed eetbaar zijn (blad en vruchten), zolang die stekels maar verwijderd zijn…!
Er was ook een gedeelte waar bijzondere groentegewassen, vooral uit mediterrane streken, waren aangeplant, zoals Kardoen (Cynara cardunculus) die met artisjokachtige, gevederde en lichtgrijze bladeren tussen donkerrode viooltjes stond. Een olijfboom met een indrukkend gegroefde stam was, zoals op een bord werd vermeld, al 700 jaar oud!
Er waren natuurlijk – seizoensgebonden – veel voorjaarsbloeiers. Sommigen waren mij onbekend, maar wat waren ze mooi! Ergens tussen de tulpen van een rozige pasteltint stond fier een soort Keizerskroon, niet de feloranje variëteit, maar eentje met elegante paarse klokjes: het was een Perzische Keizerskroon (Fritillaria persica). Een andere opvallende verschijning was de Affodil (Asphodelus ramosus), bloeiend met witte stervormige bloemen op een losse aar. De nog dichte bloemen hadden donkere streepjes – het geheel kleurde mooi bij de stenen muur erachter, waarin ook lichtroze steenbrokken waren verwerkt. Twee andere kleurrijke plaatjes werden gevormd door een Bontbladerige Wolfsmelk (Euphorbia) te midden van viooltjes met blauw- en gele bloemblaadjes en een klimroos die in het Engels Lady Banks Rose genoemd wordt – naar de echtgenote van de toenmalige directeur van de Engelse Kew Gardens Tuinen: de variëteit, de Rosa banksiae var. lutea die hier een hele muur had overwoekerd, heeft gele, gevulde bloemen. Zij bloeit in het vroege voorjaar (en daarna niet meer opnieuw). Voordelen zijn dat deze roos vrijwel zonder doorns is en ook in de winter haar blad behoudt. Oorspronkelijk komt de plant uit Centraal- en West-China, waar ze op een hoogte van 500 tot 2.200 meter boven zeeniveau in het wild voorkomt. Ze wordt daar ook op grote schaal geteeld. De Lady Banks Rose is voor het eerst beschreven in 1811. Met de zon erop leken de bloemtrossen nog geler! Naast de zomerse grootbloemige anemonen (Anemone coronia) in de mooie kleuren rood en hemelsblauw zag ik ook nog een bijzondere, groenblijvende heester uit de Muntfamilie (een lipbloemige): de Struikvormige Gamander (Teucrium fruticans), met grijzig viltachtig blad waarmee de blauw-violette bloemen fel contrasteerden. De struik is oorspronkelijk afkomstig uit het westelijke Middellandse Zeegebied en daarom niet echt winterhard. Hier staat hij blijkbaar erg beschut!
Tuin met water en Europese tuinarchitectuur
Een van de thema’s in de Botanische Tuin is water en Europese tuinarchitectuur. Hierbij is de Grote Vijver, onderaan de helling met het Kasteel op de top, een centraal punt. Het stille wateroppervlak vormt een rustpunt in de Tuin, waar vele kleuren en vormen elkaar versterken en soms overtreffen. Hier zijn weer vele kunstuitingen en ook zitmogelijkheden langs de brede paden rond het water. Opvallend was een kunstzinnige verbeelding van een waterlelie, die pas later in het seizoen gaat groeien en bloeien: een bol van oranjerood gevlamd glas op een steel met dofmetalen “kroonbladeren” stond erg op te vallen tussen geelbloeiende narcissen – dit in tegenstelling tot een klein beekje dat bijna onopvallend in de vijver stroomde…
Vanaf het zuiden van de Grote Vijver is het zicht op het Kasteel indrukwekkend: de palmen langs de vijver en de cipressen zorgen voor een mediterraan beeld – net zo mediterraan als de temperatuur van deze dag!
Niet alleen het kijken in de verte was interessant: de vijver zelf bood ook iets moois – er zwommen grote scholen Koikarpers in vele kleuren rond! Sommigen schitterden in het zonlicht.
Direct aan de voet van de helling zijn strakke (vooral Engelse) siertuinen ingericht, maar daar ligt ook de Kleine Vijver. Deze is perfect rond met een rand van buxus. Ook hier voedt een beekje de vijver: het stroomt onder roestkleurige metalen platen door – ook de trap af! Midden in het water is een standbeeld opgericht van een matgoudkleurige Waternymf die elegant op de rand van een rond eilandje zit. Het beeld is in 2002 gemaakt door de Südtiroler beeldhouwer Rinaldo Cigolla (1934–2020): het benadrukt de verbinding met “water”.
Echt mediterraan is het zonnige plaatsje met de citrusboompjes in grote terracottapotten – het bordje vermeldt dat het cultivars zijn van limoenen: Römische Limette (Pursha Lime). Ze ogen al redelijk rijp! In deze tijd van het jaar staan de potten te midden van een bonte verzameling van tulpen en kleine narcissen in vele schakering van rood, oranje en geel, met hier en daar een paars accent. Veel strakker ingericht is de grote doolhof met zijn hoge, goed gesnoeide taxushagen, waarin het echt verdwalen is!
Eenmaal weer uit de doolhof zag ik opnieuw planten die voor mij onbekend waren: ergens rankten zich vele klimplanten langs een pergola met frisgroen, handvormig blad en diepdonkerrode bloemen die als ze open zijn uit drie apart staande bolle blaadjes bestaan: het waren exemplaren van de Akebia trifoliata, een plant die uit Oost-Azië (China, Taiwan en Japan) afkomstig is. In het Engels wordt de plant Chocolate Vine genoemd en in het Duits Kleeblättriger Akebie – in het Nederlands krijgt deze plant ook wel de naam “Schijnaugurk”, naar het uiterlijk van de eetbare, maar smakeloze vrucht. Een andere en een bekendere variëteit is de Akebia quinata, waarbij de Latijnse toevoeging “vijfvingerig” betekent. Hiervan zijn de bloemen wat minder donkerrood, maar ik zag ergens anders ook een versie met gele bloemen! Het is ook een lekker geurende plant, maar dat heb ik hier niet gemerkt!
De Sissi-Promenade in de Tuin als eindpunt van de Sissi-Weg
Grote bekendheid verwierf het Schloss doordat Keizerin Elisabeth (“Sissi“) daar tweemaal heeft gelogeerd (in 1870–1871 en in 1889). De eerste keer kwam zij naar Meran om haar ziekelijke dochtertje te laten herstellen, wat wonderbaarlijk snel lukte: daardoor werd de stad Meran een beroemd (lucht)kuuroord. De tweede keer, in 1889, was het om haar verdriet te verwerken over de zelfmoord van haar zoon Rudolf en om zich (zoals ze zelf had aangegeven) de gelukkigere tijden van vroeger te herinneren… Sinds 1908 staat op de helling boven aan de voet van het Kasteel de “Sissi-Bank” van prachtig wit marmer uit de plaats Laas in het Vinschgau geplaatst ter ere van het Keizerpaar. Tussen de twee portretten, gebeeldhouwd en profil, van het paar staat onder een laurierguirlande de tekst:
Zur Erinnerung an den Aufenthalt seiner Majestaet des Kaisers und Koenigs
Frans Josef 1. und Ihrer Majestaet der Kaiserin und Königin Elisabeth im Schlosse Trauttmansdorff in den Jahren 1870, ’71 und 1889
De bank nodigt niet alleen uit om even te gaan zitten en te genieten van de zon en het indrukwekkende uitzicht, maar ook om het fijne beeldhouwwerk van de portretten en de laurierguirlande te bewonderen!
In de Tuin is nog meer aandacht voor Keizerin Sissi. Toen men in 1994 met de werkzaamheden voor de tuinaanleg begon, waren de meeste paden die op aanwijzing van Sissi waren aangelegd helemaal dichtgegroeid. Men besloot toen om delen van deze oude paden te herstellen en te integreren in de Sissi-Promenade: ook nu nog lopen de bezoekers over de met fijne kiezels ingestrooide paden waarover destijds Sissi daadwerkelijk gewandeld heeft! Deze Promenade is de elfde etappe van de Sissi-Wanderweg die in Meran begint. De paden leiden door een bos van Donzige eiken (Quercus pubescens). Dit is een eikensoort met donzig behaarde twijgen en knoppen die afkomstig is uit de meer zuidelijke en oostelijke gedeelten van Europa, tot aan de Kaukasus. Het was nu nog te vroeg om die donzigheid te zien… In het Duits wordt zij Flaumeiche genoemd. De bronzen buste van de keizerin staat op een grote steen in een groot bloembed waarin nu Blauwe Druifjes, witte narcissen en zacht-paarse tulpen bloeiden. De buste was oorspronkelijk voor een hotel in de nabijgelegen plaats Dorf Tirol gemaakt. Een tweede kopie is nu langs de Sissi-Promenade geplaatst.
Een kunstzinnig verbeelding van deze Donzige eiken is het moderne en abstracte kunstwerk “Flaumeichenwald“. Het is één van de tien kunstenaarspaviljoens in de Tuin – het is ontworpen door de Zwitserse kunstenaar Otto Jolias Steiner. Hij is van oorsprong fotograaf, maar maakt nu grote, monumentale kunstwerken. Het Flaumeichenwald is een rechthoekige, strakke korfconstructie van bruinig wapeningsijzer, waarbinnen knoestige stammen van de Donzige eik op dezelfde lengte zijn gezaagd en met zorg opgestapeld. De kunstenaar heeft op deze manier met deze getemde natuur de “wildgroei” van het omringende bosgebied willen benadrukken. Onder de poort van ijzer en hout staat een lange witmarmeren bank – hier heeft men, zittend in de schaduw, opnieuw uitzicht op een mooi panorama: op het Kasteel en de bergen.
Andere kunstwerken in de Tuin
Een ander kunstwerk met een fenomenaal uitzicht is de Matteo Thun’scher Gucker, een soort vrij zwevende brede trap naar een uitkijkplatform. Vanaf de Sissi-Promenade is het maar een klein stukje lopen naar deze spectaculaire constructie die in 2005 tot stand kwam naar een idee van de Südtiroler architect Matteo Thun (*1952). De bezoekers bereiken het platform over de brede traptreden van opengewerkt metaal, waardoorheen de vaste grond héél ver in de diepte duidelijk zichtbaar is. Het opvallend vormgegeven, gewelfde dak laat de bezoekers het brede dal rond Meran als het ware door een overgrote verrekijker (“Gucker”) zien. Het opbouwen van deze constructie was erg omslachtig vanwege het steile terrein, en zeker ook vanwege de kwetsbaarheid van het omliggende bos van Donzige eiken. Het platform is helemaal op locatie opgebouwd – alleen het dak is met een helikopter op de constructie geplaatst. Opvallend zijn de brede overstek en de ophanging van het platform met staalkabels aan de schuingeplaatste steunpilaar, die ook nog zijn verankerd in de daarachter omhooggaande rotsen. Niet iedereen durfde deze Gucker te beklimmen vanwege de “doorkijktreden” – toch vond ik dat op geen enkel moment griezelig. Bovendien maakte het geweldige uitzicht over de Tuin en over het dal, ook in noordwestelijke richting alles goed!
Een ander Kunstenaarspaviljoen dat boven de perken met succulenten in de Sonnengarten staat, is de Kugelkaktus – het is, net als het Flaumeichenwald-paviljoen, ontworpen door Otto Jolias Steiner. Dit paviljoen heeft de groeivorm van een cactussoort die in het Nederlands Schoonmoedersstoel (Echinocactus grusonii) heet vanwege de vele venijnige stekels die op de duidelijk uitstekende “ribben” van deze kogelronde succulent groeien… Deze uit roestvrijstaal opgetrokken “cactus” is vijf meter hoog – bezoekers kunnen naar binnen door een smalle opening aan de bergzijde. Binnen hing een wat mysterieuze sfeer door het schaarse licht: er valt zonlicht door ronde gaten die over de gehele lengte van de ribben zijn gemaakt – het lijkt net alsof het felle lampjes zijn! Nu was het nog niet te merken, maar het kan door de instraling van de zon erg warm worden in de cactus. Dat is ook een aspect van het kunstwerk, dat zo bedoeld is: succulenten verdragen deze hitte goed!
Het Kunstenaarspaviljoen “Pflanzen im Frühling” is gemaakt door de in Meran werkzame kunstenares Margit Klammer (*1958). Zij heeft in een abstract bloembed van groenig kwartsiet vele op planten lijkende stengels van aluminium geplaatst op uivormige steunpunten. Het zijn voorjaarsbloeiers, zoals tulpen, sneeuwklokjes, narcissen. Het was grappig om te zien dat er midden in dit kunstwerk ook een echte voorjaarsbloem uitbundig geel stond te bloeien: een kleine paardenbloem!
Van dezelfde kunstenares is het Kunstenaarspaviljoen “Pflanzen im Herbst“. Net als het vorige kunstwerk staan deze grote koepel van geroest ijzer in de Tuin van de Südtiroler landschappen. Het lijkt op een grote bladerhoop. De koperkleurige platen liggen in cirkels als dakpannen over elkaar en laten het zonlicht diffuus door. Aan de binnenkant van de koepel wordt het licht door veelkleurige “blaadjes” van plexiglas gefilterd – en omgevormd tot warme en sprookjesachtige herfstkleuren. Zelfs in het scherpe voorjaarslicht was het licht binnen in het kunstwerk mooi!
De Waldgarten ten noorden van het Kasteel
Op weg naar mijn lunch liep ik ook nog door de Bostuin die op de noordhelling boven en naast het Kasteel is ingericht. De beroemde verzameling van Hortensia’s was nog niet eens in het blad, maar hier zag ik wel De Keukenhof, maar dan langs een berghelling: velden met bolgewassen in de meest prachtige kleuren vloeiden als het ware de helling af! Ook langs de wandelpaden met haarspeldbochten waren knalrode tulpen geplant. Het uitzicht op de nog met sneeuw bedekte bergen maakte duidelijk dat ik niet in Lisse was… Op een met Sedum begroeid dak stonden ook nog blauwe voorjaarsbloemen te bloeien – het leken uit de verte Sterhyacinten.
Natuurlijk was ik in de loop van de dag best wat hongerig geworden van het vele klimmen en afdalen en van de al krachtige voorjaarszon! Ik zocht en vond tegen een uur of twee een plaatsje in het Schlossrestaurant met opnieuw een fraai uitzicht op het dal rond Meran. Ik koos wie immer een Südtiroler Weissburgunder en nu eens (naast een salade voor de gezondheid) als warm gerecht Spinatspatzlen, een mooi groene Südtiroler deegwarenspecialiteit met o.a. spinazie, eieren, ham en Parmezaanse kaas. Dat smaakte erg lekker!
De Tuin met de Südtiroler Landschaften
Het onderdeel van de Tuin waarin de verschillende landschappen van Zuid-Tirol worden getoond neemt meer dan een kwart van Tuin in en is erg gevarieerd. Hierdoorheen stroomt een (kunstmatig aangelegde) beek, die eerst het karakter heeft van een bergbeekje. Daarna mondt de beek uit in een soort moerassig ooibos met elzen en wilgen en rietkragen aan de oevers – het riet was nu nog niet opgekomen. Dit gebied geeft de natuur weer zoals die “vroeger” zich uitstrekte in de dalen rond de rivieren. Het was koel onder de alweer groen wordende bomen. Het moerassige gebied kon worden overgestoken met een wiebelende hangbrug – niet alleen leuk voor kinderen, merkte ik…! Wat de menselijke omgeving betrof: er waren modelmoestuintjes die omheind waren met typisch Südtiroler hekwerk, een Speltenzaun. Deze afrastering bestaat uit gespleten sparren- of lariksstammetjes die met een speciale techniek worden samengebonden tot een niet alleen nuttige, maar ook fraaie schutting. Er zijn nu nog maar enkele mensen in de regio die dit kunnen vlechten. Het Speltenzaun dat hier staat is door een boer uit het nabijgelegen Ultental dal (ten zuidwesten van Meran) gemaakt. Er is ook een boomgaard (in het lokale Duits zo mooi Obstanger genoemd), waar oude en zeldzame appel- en perensoorten worden verbouwd, en een wijngaard met eveneens oude druivenrassen. Op vele plekken staan grote insectenhotels om de diertjes te helpen en op deze manier de biodiversiteit te bevorderen.
Er worden ook dieren gehouden in de Tuin met de Landschappen. Ik hoorde de Dwergzijdehoenders eerder dan ik ze zag: volgens het informatiebord kraait en kakelt dit ras niet alleen, maar onderhoudt ook onderling contact door voortdurend zacht piepen en “grinniken”! Deze mini-kippen kunnen niet vliegen, omdat ze geen echte veren hebben, maar eerder een zijdeachtige vacht (vandaar de naam). Ze vallen op door hun donzige verschijning en hun zwarte tenen en gezicht. Hier scharrelden één haan en zes hennetjes gezellig rond – in het gezelschap van een paar konijnen. Verderop zag ik twee bijzondere schapen van het oorspronkelijk uit Hongarije afkomstige ras, dat in het Engels ook wel Hungarian Racka sheep wordt genoemd: het Zackelschaf (Ovis aries strepsiceros Hungaricus). Wat meteen opvalt zijn de grote in spiralen gedraaide hoorns die in een V-vorm uit de kop groeien en wel 60 cm lang kunnen worden! Het zijn allround schapen: ze leveren melk (de ooien, natuurlijk!), wol en ook vlees. Omdat deze dieren niet kieskeurig zijn in hun dieet, kunnen ze goed op schralere gronden (in berggebieden) gehouden worden. Vlakbij lag een ander wol-leverend dier te herkauwen: een Alpaca – niet echt een traditioneel Zuid-Tiroler dier, maar het zag er wel heel schattig uit, met een wilde kuif met krulhaar dat over de ogen hing…!
Tuin met als thema “LIefde”: de Garten für Verliebte
Deze Tuin is in 2016 ingericht en ligt hoog op de oostelijke helling, boven het uitzichtpunt van de Matteo Thun’scher Gucker. Deze tuin heeft een romantisch klinkende naam: de Garten für Verliebte – het thema is Liefde in al haar vormen. De toegang tot deze tuin is een fraaie poort van smeedijzer en gekleurde cirkels van plexiglas met daarboven een begroeiing van rozen die nu natuurlijk nog niet bloeiden – in tegenstelling tot de vele tulpen! Ook hier stonden vele beelden die het thema verbeelden. De Liefde wordt hier zichtbaar gemaakt door drie Paviljoens, waarvan de kleuren al in de toegangspoort waren opgenomen: geel, rood en wit.
Het kernstuk van de tuin wordt gevormd door deze drie paviljoens die eruitzien als bossen kleurige bloemen. De perspex bloembladen op hoge stengels staan in ondiepe vijvers met daaromheen wandelpaden en opnieuw uitbundig bloeiende bolgewassen. Op borden worden de drie stappen van het ritueel van de liefde en het verliefd-zijn aangegeven: loslaten, beloven en vereeuwigen. Bij elke stap hoort een kleur die terugkomt in de “bloembladen” van het paviljoen: voor het loslaten is dat geel, voor het beloven is dat rood en voor het vereeuwigen is dat wit. Dat levert mooie kleureffecten op, vooral in spiegelingen in het water of met tegenlicht van de zon!
De drie fasen worden op informatieborden uitgebreid uitgelegd. Het Gele Paviljoen gaat over loslaten. De fontein van wit marmer (dat wordt gedolven in het plaatsje Göflan vlakbij Laas in het Vinschgau) biedt de mogelijkheid om negatieve gevoelens en dwangmatigheden zoals jaloezie, egoïsme, twijfels, af te spoelen en op die manier ruimte te maken voor positieve gevoelens – zoals liefde. Deze fontein is via stapstenen door de vijver te bereiken… Het geel staat symbool voor de zonnebloem, die in de zomer tussen de cipressen en de olijfbomen groeit en de Tuin extra kleur geeft.
In het Rode Paviljoen staat het Beloven centraal: het kunstwerk gebeeldhouwd uit Laaser marmer kan worden gezien als een “Kraftstein” met energetische en helende eigenschappen. Het stelt een hart voor – het symbool voor de Liefde en een bevestiging van een belofte. Voor de rode bloemblaadjes heeft de Tulp model gestaan, die in het voorjaar in overgrote aantallen in de Tuin is aangeplant – dat heb ik nu mogen meemaken!
In het Witte Paviljoen wordt de mogelijkheid geboden om persoonlijke beloftes, al dan van liefde, en wensen op papier te zetten en daarmee vast te leggen. Het is daarmee ook een uitnodiging om weer terug te komen! De witte bloemblaadjes van het paviljoen staan symbool voor de Dahlia, die aan het einde van de zomer en het begin van de herfst bloeit – ook in de Tuin van het Schloss Trauttmansdorff. Het viel me op dat de witte blaadjes maar weinig zonlicht doorlieten! Het uitzicht vanonder de blaadjes was onverminderd mooi.
Verliefd of niet: om hier in de Botanische Tuin, en hier in de Garten für Verliebte, terug te komen hoef ik geen beloftes op papier te zetten: wie voelt nu geen liefde voor de plek en dit uitzicht!
Palmen en camelia’s
Als afsluiting van mijn zwerftochten door de Tuin kwam ik eerst door het Palmenbos ten noorden van de Grote Vijver en daarna door de Cameliatuin: hier groeit een uitgebreide collectie Camelia’s: ze stonden nu prachtig in bloei. Het was moeilijk te bepalen welke nu de mooiste waren – een willekeurige keuze dus. Gelukkig vermeldden bordjes de namen!
Rond half vier zat ik weer in de bus terug naar de stad en daarna in de trein terug naar Mals. Ik was rozig van de heerlijke voorjaarszon en mijn hoofd was vol van alle kleuren en geuren! Wat een fantastische dag is dit geweest…
Geef een reactie