Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
10 augustus 2019
Wandelen in de regen en in de zon…
Gisterochtend, 9 augustus, werd ik zonder al te veel spierpijn wakker na mijn wilde wandelavontuur over Etappe 69 van de Rode Route van de Via Alpina: van Taufers i.M. over de Rifair Scharte en de Glurnser Köpfl terug naar Glurns en Mals. Ik heb toen toch nog maar een foto gemaakt van de Glurnser Köpfl in de ochtendzon…!
Om toch in beweging te blijven (!) heb ik gisteren een ommetje gemaakt door Mals. Het was lekker warm weer. Wel een verschil met afgelopen dinsdag, 6 augustus, toen ik van Mals naar het naburige dorp Laatsch ben gelopen. Toen kwam er rond het middaguur een enorme onweersbui opzetten, waarbij ik het geluk had, nèt een kopje koffie te drinken in Laatsch. De tocht was wel de moeite waard. Het dorp Laatsch is een vriendelijke, rustige plaats met een soort “stil” eigen leven. Er zijn enkele mooie oude gebouwen, maar er zijn ook wel veel vervallen schuren en hutjes… Een bijzonderheid is een oude watermolen, de Sandbichler Mühle, uit de 13e eeuw, die tot 1985 volledig in bedrijf is gebleven. Onlangs is hij gerestaureerd, maar er groeide wel veel onkruid in de waterloop, dus of die recentelijk nog gebruikt is? Vroeger was de molen vooral bedoeld voor bakkers, ambachtslieden en kleine boeren die geen recht hadden op een eigen molen.
Wat meer naar het westen staat een oude, in gotische stijl gebouwde kerk uit de 16e eeuw, de St. Leonhardkirche, die als bijzonderheid heeft dat de weg onder de kerk doorloopt! Er zijn aan de buitenzijde kleurige fresco’s, die de tand des tijds redelijk goed hebben doorstaan. De kerk was nu dicht, maar er hing wel een briefje dat zij op aanvraag bezichtigd kon worden.
Het liep tegen het middaguur en ik ging op het terras zitten van het restaurantje Me Vivo! in dezelfde lange straat als waar de St. Leonhardkirche staat. Ik had mijn koffie nog niet eens aangeraakt toen er uit het niets die onweersbui kwam opzetten: eerst verkaste ik van het terras naar de overkapping bij de toegangsdeur, maar niet lang daarna zochten we allemaal onze toevlucht binnen… Het leek wel avond!
Na iets minder dan een halfuurtje ben ik weer op pad gegaan in de richting van Glurns, want de stortregen was overgegaan in een soort motregen. De wegtrekkende onweersbui met de gordijnen van regen gaf het dal een mooie, bijna feeërieke sfeer. Ook Bunker nr. 13, met een hoge opbouw, tussen Mals, Laatsch en Glurns, was nu goed te zien. Toen ik bijna bij Glurns was, kwam een volgende, gelukkig wat minder felle, regenbui uit het Val Müstair binnendrijven. De grote wilg die langs het fietspad van Laatsch naar Glurns stond gaf wel wat beschutting. De vakantiegangers die in regenpakken gehuld langsfietsten, keken niet bepaald vrolijk… Terwijl ik stond te schuilen, zag ik tussen het groen alweer een grauwe bunker opdoemen langs de Etsch.
Na niet al te lange tijd schuilen en weer verder lopen kwam ik in Glurns aan, waar ik op twee punten wit marmer zag staan. Net buiten de stadsmuren van Glurns staat een moderne zuil van marmer uit Laas, gemaakt door de Duitse beeldhouwer David Horstmann. De grote fietsroute door het Vinschgau komt ook door Laatsch en Glurns en volgt hier de van oorsprong Romeinse verharde handelsweg, de Via Claudia Augusta. Deze fietsroute loopt vanuit Donauwörth in Beieren naar Venetië, en ook over de Reschenpas en door het Vinschgau. Er wordt, behalve aan de Romeinse geschiedenis, ook aandacht besteed aan de mijnbouw (ijzer- en looderts, maar ook marmer!) tussen Tarrenz in Oostenrijk en Laas, een paar dorpen stroomafwaarts in het dal van de Etsch, over een afstand van ongeveer 140 km. Met deze “Meilensteine” willen de gemeenten in dit gebied de verloren gegane kennis over de mijnbouw weer terug krijgen en mensen aanmoedigen om musea etc. over deze onderwerpen onderweg te bezoeken. Op het Stadsplein in Glurns staat een oudere zuil van marmer, uit 1873, met een duidelijk vermanende boodschap van de “Stadtmagistrat“: “Jede Verunreinigung des Brunnens wird mit 1 – 5 Gulden bestraft“. Dat lijkt me – omgerekend – een fors bedrag voor het vervuilen van de fontein…! Dan kan je dat geld beter besteden aan iets lekkers bij het restaurant van het “Historischen Gasthof zum Grünen Baum” dat ook aan het plein ligt en al sinds 1732 bestaat. Ik koos iets uit de regio: polenta met cantharellensaus en een stuk lekkere alpenkaas. Ik keek uit op twee grote kastanjebomen, waarvan er eentje mooi groen was (dat paste bij de naam van het Gasthof). De andere was duidelijk ziek, want de weinige bladeren waren erg bruin…
Toen ik in de loop van de dinsdagmiddag weer terug was in Mals, kwamen er opnieuw zware regenbuien over, die de overkant van het dal aan het zicht onttrokken. Maar toen zat ik hoog en droog binnen!
Gisteren heb ik nog wat door Mals gelopen. Gemeente Mals is een geëngageerde voorvechtster van duurzaamheid en milieubewustzijn. Dit resulteert in een wat rommelig onderhoud van de openbare ruimte, maar het oogt best fleurig. Afgelopen dinsdag zag ik in Laatsch nog een duidelijke boodschap op een schuur staan: “Gemeinde Mals Frei von Pestiziden“. Dit antigif-beleid levert een wildgroei aan bloeiend “onkruid” op, dat leek te bewegen van de insecten. Precies wat de gemeente zegt na te streven! Overal op de straat zijn symbolen van “JA” met een stralenkrans van de zon en vlinders te zien: het is duidelijk dat het gemeentebeleid breed wordt gedragen! Het is ook een protest tegen de overheersende monocultuur van de grote boomgaarden en het intensieve gebruik van bestrijdingsmiddelen. Hierover is in 2017 een boek verschenen en is in 2018 als vervolg daarop zelfs een (eveneens kritische) film gemaakt: “Das Wunder von Mals“. Dit alles roept nogal wat emoties en weerstand op, maar de toon is gezet…
Daarnaast is er op cultureel vlak ook veel te doen: zoals de afgelopen jaren is er dit jaar weer een “Malser Sommer“. Bovendien wordt het voetgangersgebied van Mals opgesierd met kruiwagens vol rode geraniums, boekenkastjes en strandstoelen. Het zag er allemaal erg uitnodigend uit!
Ook Mals heeft veel oude gebouwen en (natuurlijk!) kerken. De St. Benedikt kerk is één van de oudste kerken in Südtirol: het gebouw zelf dateert uit de 8e eeuw na Chr. en de kerktoren uit de 12e eeuw. Er zijn fresco’s uit de 8e eeuw, die uniek en van grote culturele betekenis zijn. De oorspronkelijke parochiekerk Maria Hemelvaart is in de 13e eeuw gebouwd, maar van die tijd zijn geen sporen meer zichtbaar: de huidige kerk heeft in de 16e eeuw haar gotische uiterlijk gekregen. Zij heeft in haar interieur kenmerken van vele stijlperioden, ook 20e-eeuwse schilderingen (Jugendstil) in het koor. Het orgel is in 1864 door de 19e-eeuwse orgelbouwer Franz Reinisch (II) gemaakt en is het grootste nog bestaande orgel van zijn hand in Südtirol. Vroeger werd Mals ook wel de “Siebentürmige” genoemd, naar de zeven (kerk)torens die de plaats domineerden. Daarvan zijn er nu nog vijf over: vier kerktorens en, de meest opvallende, de Fröhlichsturm: deze donjon uit de 12e – 13e eeuw is meer dan 30 meter hoog en hoorde bij de Fröhlichburg burcht.
Rondgaande door het drukke en gezellige plaatsje vielen ook enkele plaquettes op die hier en daar waren aangebracht. Er was er eentje van marmer voor de in Mals geboren kunst- en frescoschilder Karl Plattner (1919–1986), met een portret van hem met zwierige hoed. Hij specialiseerde zich in het frescoschilderen. In de Tweede Wereldoorlog studeerde hij aanvankelijk in Berlijn, waarna hij in dienst trad van de Duitse Wehrmacht. Hij werd door de Amerikanen in Italië krijgsgevangen gemaakt; in 1946 kon hij zijn studie vervolgen, eerst in Florence en Milaan, later in Parijs. In 1954 ging hij naar Brazilië, waar hij vanuit de overheid vele opdrachten voor fresco’s en schilderingen kreeg. Niet alleen daar, maar ook in Oostenrijk (het Grosse Festspielhaus in Salzburg en later ook de Europakapelle bij de brug van de snelweg bij de Brennerpas) was hij veel gevraagd. Niet ver van zijn plaquette was een tweede plaquette van brons, voor Gabriel Grüner, journalist die in Mals was geboren in 1963 en oorlogscorrespondent was geweest in de Balkanoorlogen. Op 13 juni 1999, drie dagen na het einde van de vijandelijkheden in Kosovo, is hij samen met zijn chauffeur en een collega beschoten toen zij op weg waren van Prizren naar Skopje: in eerste instantie overleefde hij als enige dit vuurgevecht, maar hij overleed kort daarna. Toen ik dat las, kwam “oorlog” wel even dichtbij… Op de plaquette staat een citaat van hem: “Ob wir wirklich etwas ausrichten können gegen Hass und Gewalt? Ich weiß keine Antwort darauf, aber ich weiß dass wir nicht aufgeben dürfen zu hoffen” – “Of we werkelijk iets kunnen doen tegen haat en geweld? Ik weet hierop geen antwoord, maar ik weet dat wij niet mogen ophouden om hierop te hopen”. Uit een strijd die wat langer geleden was, kwam de derde plaquette: die voor Josef Stecher (1775–1862). Deze herbergier, vrijheidsstrijder en politicus uit Mals heeft zijn sporen verdiend in de Tiroler Freiheitskämpfe van 1809, de opstand van de boerenbevolking van Tirol tegen de overheersing van vooral Beieren dat tegen Napoleon streed. Hij is ook meerdere malen burgemeester geweest van Mals. De plaquette is in 1909, 100 jaar na die opstand, aangebracht op het Hotel “Zum Hirschen“, dat nu al in de vijfde generatie wordt gerund door een Stecher.
Op dinsdag en ook weer gisteren kwam ik langs het vanwege de werkzaamheden aan de Vinschgaubahn verlaten station. In Mals heeft de trein haar eindpunt. Er waren in het begin van de 20e eeuw plannen om het spoortraject door te trekken naar de Reschenpas, maar daar van is niets terechtgekomen vanwege de Eerste Wereldoorlog. Vlak bij het station staat de oude watertoren die nu dienst doet als VVV informatiepunt. Ook ligt daar een curiosum van de spoorwegtechniek: een “rangeerterrein” in de vorm van een zogenaamde “keervijfhoek”, een “Gleisfünfeck” of ook “Wendestern“, die dient om treinen op een betrekkelijk klein oppervlak te kunnen keren. In Nederland kennen we de keerdriehoek, die vroeger veelal bij trams werd toegepast, maar die op dezelfde manier werkt. In de tijd tussen de twee wereldoorlogen werden in Südtirol, dat in 1919 bij het Vredesverdrag van Versailles aan Italië werd toebedeeld, op drie plaatsen dergelijke rangeerterreinen aangelegd: locomotieven moesten kunnen keren op stations die opeens grensstations waren geworden, zoals bij de Brenner, maar ook in Mals. Hier werd in 1930 de keervijfhoek aangelegd, toen het station werd uitgebreid. In 2005 werd de vernieuwde Vinschgaubahn weer geopend en is deze Wendestern opgeschoond. Nu ligt het er nogal verwaarloosd en met onkruid overgroeid bij… Misschien dat het bij deze vernieuwing van het spoor weer wordt opgeknapt?
Vandaag besloot ik op mijn laatste dag van mijn verblijf in Mals om naar de Tartscher Bichl, of ook wel Tartscher Bühel genaamd, te gaan: de merkwaardig rondgeslepen steenklomp, aan de noordzijde van het Vinschgau, net ten oosten van Mals. Het licht van de ochtendzon viel mooi op het dorp en de heuvel.
Deze Tartscher Bichl is “sagenumwoben“, zoals de Duitsers dat zo mooi noemen. De legende vertelt van een feestvierende stad waar veel gedanst werd, maar weinig gebeden. Op een koude, natte avond komt een oude, vermoeide pelgrim aan en klopt op de deuren voor een beetje eten en drinken, voor een slaapplaats, maar niemand trekt zich iets van zijn problemen aan – integendeel: hij wordt weggestuurd, de koude en natte avond weer in. De oude pelgrim neemt een steen en werpt die zo hard hij kan naar de stad, die hij “so kalt wie Stein” vindt. Op het moment dat de steen de toegangspoort raakt, opent de aarde zich en de stad met alle huizen en hun bewoners verdwijnt in het puin. Het laatste couplet van dit gedicht luidt:
“Kein Denkmal gibt den Platz dir kund,
wo Haus um Haus einst fröhlich stund.
Der Tartscherbühel steht allein
und mahnt: Dein Herz sei niemals Stein!“
In werkelijkheid bestaat de berg uit door de gletsjers in de laatste ijstijd rondgeslepen schist of “Glimmerschiefer“, een onder hoge druk en temperaturen samengeperst gesteente, ontstaan in diepere aardlagen. Het klimaat in het Vinschgau is hier sub-mediterraan met weinig neerslag en een vaak uitdrogende wind. Dit heeft ook invloed op de vegetatie, zeker op de humusarme, kale stukken van de Tartscher Bichl: in de zomer kan de zon het gesteente tot 60° C verwarmen! Hier vind je echte droge graslanden, de “Trockenrasen” of in het Engels de “dry grasslands“. Er groeide wel stug en bijna verdord gras, maar vooral ook veel alsem (Artemisia) met zijn grijsgroene blaadjes en bossige voorkomen. Ook stond er veel lichtroze Groot Kaasjeskruid (Malva sylvestris). Het was duidelijk dat hier geen grazige Alpenweiden zouden zijn…!
Na enige minuten lopen op deze “berg” zag ik een archeologische opgraving met een door graffiti bijna onleesbaar gemaakt bord. Zoveel was duidelijk dat hier een zogenaamde “Rätisches Haus” gestaan had. In de vierde of derde eeuw voor Chr. stond hier een groot gebouw, naar het schijnt één van ongeveer 80(!) gebouwen. Sinds de 19e eeuw waren er al archeologische onderzoekingen gedaan met als belangrijkste vondst een 12 cm lange en alleen maar aan één kant gepolijste punt van een hertengewei met een runeninscriptie (Rätisch). In de jaren 1999–2000 heeft men uitgebreide archeologische opgravingen en onderzoeken gedaan waarbij men op vondsten uit de Vroeg-La-Tène periode (tweede helft van de 5e eeuw tot eerste helft van de 3e eeuw voor Chr.), stuitte. Hier was een omvangrijke nederzetting geweest: een bewijs voor de “stad” uit de sage! Het was wel bijzonder om door een houten poortje in de omheining het “huis” binnen te gaan – kenmerkend voor de bouwstijl uit die tijd is de gang die na binnenkomst een hoek van 90°maakt naar de eerste ruimte. Er was een vuurplaats (authentiek?) en een prachtig uitzicht over de omgeving. Je kon zien dat deze nederzetting strategisch gelegen was met uitzicht over een groot deel van het Ober-Vinschgau en het Val Müstair.
Toen ik verder liep werden de rotsen steeds kaler en ruiger. Plotseling vloog er vanuit het dal een oranje-zwarte vogel langs die op de rots neerstreek – hij was zo goed gecamoufleerd dat ik hem nauwelijks meer zag! Het was een jonge Hop (Upupa epops), die minutenlang stil bleef zitten. Ik herkende hem aan de zwarte en witte verenbanen op zijn vleugels. Die karakteristieke “kuif” van oranje veren met zwarte en witte uiteinden, die hij als een hanenkam kan opzetten als hij opgewonden is, zag ik niet. Mijn poging om toch wat dichterbij te komen had helaas tot gevolg dat hij er vandoor ging… Daardoor kon ik in ieder geval zijn stank niet ruiken: een bijnaam voor deze vogel is “drekhaan”! Deze stank komt enerzijds omdat het nest niet wordt schoongemaakt, anderzijds omdat het vrouwtje als afweer tegen vijanden het nest besproeit met een stinkende vloeistof uit een speciale klier bij haar staart… Het is een vogel die precies in dit rotsachtige gebied past, ook qua voedselpatroon: o.a. hagedissen. In Nederland komt de hop als zomergast voor.
Bij het “Rätische Haus” groeide er nog gras, maar verder gaande op de zuidzijde van de Tartscher Bichl werd de vegetatie erg karig: veel korstmossen op de rotsen die er nogal “doods” uitzien en veel vetplanten, zoals het Huislook (Sempervivum), die water kunnen vasthouden in hun bladrozetten. Dat weerhield hen er niet van om hier en daar uitbundig te bloeien!
Aan de oostelijke kant van de Tartscher Bichl doemde een bos van zwarte dennen op, waarin zichtbaar gezaagd was. Er was ook jonge aanplant van loofbomen: op een informatiebord werd aangegeven dat men wil omschakelen van de monocultuur van de zwarte den naar een gevarieerder bos met soorten loofbomen die passen in het Vinschgau, zoals de olm, de linde, de esdoorn en de tamme kastanje. Een deel van het bos bestond al uit oudere loofbomen, o.a. beuken. Het was er heerlijk koel. Het was prettig om daardoor heen te lopen en een groep eekhoorntjes te zien en horen spelen!
Aan de noordzijde van de Tartscher Bichl leidde een steil pad weer terug naar de droge kant van de steenklomp. Daar doemde een kerkje uit grauwe steen op die omringd was door een hoge muur van dezelfde soort stenen: de St. Veith am Bichl kerk. Deze Romaanse kerk uit de 11e eeuw is gebouwd op een plek waar voor die tijd al een voorchristelijke offerplaats was geweest. Hier groeide ook weer de steppenflora: stug gras en kleine planten, zoals weer die Alsem, het Huislook e.d. Dit gedeelte van de Tartscher Bichl is een verstild oord… Er lopen wat andere mensen rond, maar die merk je niet. Hier “voel” je de geschiedenis van dit gebied!
Toen ik het St. Veith kerkje en zijn omgeving van alle kanten had gezien, liep ik terug naar de doorgaande weg om misschien toch nog het plaatsje Schluderns ten oosten van Tartsch te bezoeken. Ergens zag ik een zijweg naar beneden gaan, waarvan ik dacht dat die op een wat aangenamere manier naar dat dorp zou leiden. Dat bleek niet het geval te zijn: ik kwam aan de zuidkant van de Tartscher Bichl in weer een appelboomgaard tot stilstand… De appels hingen er mooi bij, met uitzicht op de Tartscher Bichl. Het contrast tussen de strakke boompjes met de rode appels en de wilde sleedoornstruiken met de paarse “pruimpjes” net buiten de boomgaard was groot. Wel had ik een mooi uitzicht op de steppenachtige begroeiing van de Bichl. Op de terugweg kon ik de overvloedige oogst aan bramen, die in de berm van de landweg groeiden, niet weerstaan…!
Eenmaal weer terug in het dorp Tartsch ben ik even gaan zitten bij een houten picknicktafel in de schaduw van een grote walnotenboom om een boterhammetje te eten. Het was druk op de doorgaande weg: vele toeristen keerden huiswaarts… Daarna liep ik terug, de helling af langs smalle weggetjes met oude bomen aan weerszijde naar Mals. Bij het station keek ik nog maar eens om naar Tartsch en de Tartscher Bichl en dacht met plezier terug aan die bijzondere sfeer in dat eigenaardige microklimaat!
Vanavond was de laatste keer dat ik in Hotel Margun at en het was allemaal weer erg lekker: vooraf een Spinatknödel met tomatensaus, daarbij een Chardonnay van het wijnhuis Laimburg uit Auer, een plaatsje ten zuiden van Bozen. Op het etiket en de flessenhals was een Tatzelwurm afgebeeld, een draakachtig fabeldier uit de Alpenlanden: de kop vertoont gelijkenis met die van een roofkat (men denkt soms ook dat het een otter zou kunnen zijn…), de voorpoten hebben scherpe klauwen en het lijf lijkt op dat van een slang. Het beest dat toch in de loop van de tijden door verschillende mensen gesignaleerd is, zou erg onvriendelijk en gevaarlijk zijn. Zeker in Südtirol zijn de sagen rond de Tatzelwurm erg populair. De wijn was in ieder geval krachtig en vol van smaak, zodat hij ook nog bij het nagerecht paste: “Scheiterhaufen” met vanillesaus. Wij zouden dat gerecht “broodschoteltje” noemen. Het was goed vertoeven hier in Mals en in Hotel Margun– ik wil hier zeker nog een keertje terugkomen, al was het maar – for the record! – om de rest van die Etappe 69 van de Via Alpina naar Stilfs af te maken!
Lopend zie je meer van de omgeving dan met de auto er doorheen rijden.
Mooi verhaal
Geen echte etappe, maar heerlijk rond -struinen.
Ook eens mooi toch!?