Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter informatie: op de pagina De Rijn als noordelijke grens (“limes”) van het Romeinse Rijk staat een korte beschrijving van de omvang van het Romeinse Rijk rond het begin van onze jaartelling, de Rijn als noordelijke grens, de “Limes”, van dat Rijk en de toen aangelegde “Limesweg”. Ook wordt daar de langeafstandswandeling “Romeinse Limespad” beschreven, de basis voor dit reisverhaal. Deze wandelroute met een totale lengte van 275 kilometer voert langs de Romeinse Limesweg van Katwijk aan Zee naar Berg en Dal, dus langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die hier gevormd wordt door de Rijn, zoals deze rivier oorspronkelijk stroomde: de Neder-Rijn tot aan Wijk bij Duurstede, de Kromme Rijn tot aan Utrecht en de Oude Rijn naar Katwijk aan Zee. Ik loop deze route stroomafwaarts: van Arnhem naar Katwijk aan Zee – wel ben ik begonnen met de route van Arnhem naar Nijmegen/Berg en Dal…
5 juni 2023
Verder langs de Kromme Rijn door het groene land rond Bunnik
Van Werkhoven naar Odijk
Op 20 mei jl. had ik het eerste stukje van Etappe 9 van het Romeinse Limespad al gelopen: van “de” Bushalte bij Werkhoven naar Odijk. Het eindpunt van de etappe is het Fort bij Vechten, een buurtschap net ten zuiden van Bunnik. Doorlopen na het afronden van Etappe 10 kwam uit oogpunt van (openbaar) vervoer beter uit: vanuit Odijk was het maar een kwartier lopen naar station Driebergen-Zeist. Op 26 mei jl. begon ik weer in Odijk: op weg naar Bunnik langs de met grote bochten meanderende Kromme Rijn. Afgelopen zaterdag, 3 juni, maakte ik de etappe af tot aan het Fort: ik was een week eerder in mijn enthousiasme te lang langs de Kromme Rijn blijven lopen, zodat ik in Utrecht uitkwam in plaats van in Vechten – het ongeplande gedeelte was hoe dan ook mooi!
Het eindpunt van Etappe 10 was de bushalte in Werkhoven. Vlakbij is ook het begin van een majestueuze oprijlaan met kapitale inlandse eiken die naar het Kasteel Beverweerd leidt. Het kasteel dat ik al van verre had gezien toen ik bijna in Werkhoven was, staat midden op het gelijknamige landgoed van 400 hectares. Sinds 2006 is het kasteel en vele van de onderdelen op het landgoed een rijksmonument.
Er staan aan weerszijden van de oprijlaan twee indrukwekkende pilaren die ook de status van rijksmonument hebben: ze worden daar omschreven als “twee geel geschilderde gietijzeren hekpalen met daarop BEVER en WEERT in rijke neo-Lodewijk XIVde vormen; op een vierkant voetstuk rust een vierzijdige vaas met lofwerk, schelp en voluten (…) waarop een kleinere vaas geplaatst is.” Zij dateren uit het midden van de 19e eeuw en zijn in de jaren 1990 gerestaureerd. Zij zijn zo bijzonder vanwege het materiaalgebruik (gietijzer) en de hoge ornamentale waarde. Ze maken zeker indruk door hun duidelijke aanwezigheid en de mooie kleur!
Het oudste gedeelte van Kasteel Beverweerd stamt uit de 13e eeuw en was oorspronkelijk een ridderhofstad, die in 1539 als zodanig werd erkend door de Staten van Utrecht. Het kasteel heeft van 1563 tot 1782 ook tot het bezit van de Oranjes behoord. Daarna is het door huwelijk aan andere vooraanstaande families overgegaan. In 1958 werd het kasteel verkocht aan de organisatie van Quakerscholen in Nederland. Toen de school in 1997 sloot, bleef het gebouw lang leegstaan. Plannen om het gebouw een andere bestemming te geven mislukten door geldgebrek. Nu woont er een kunstenaar in, Geert Jan Jansen (die bekend is geworden als kunstvervalser…). Sinds 2006 is het kasteel een rijksmonument. Het hoofdgebouw is volgens de omschrijving “in cultuurhistorisch opzicht van algemeen belang:
– als gaaf bewaard voorbeeld van een voor het midden van de 19e eeuw in eclectische trant verbouwd Utrechts Middeleeuws kasteel;
– als gaaf bewaard voorbeeld uit het oeuvre van de Utrechtse architect Christiaan Kramm;
– als zeldzaam en zowel in- als uitwendig gaaf bewaard voorbeeld van eclectische Nederlandse kasteelarchitectuur voor het midden van de 19e eeuw;
– vanwege de hoge ensemblewaarde;
– vanwege de zeldzaamheidswaarde en ouderdom.“
Het kasteel dat inmiddels weer in de originele kleur wit is geschilderd, ligt op een eilandje in de Kromme Rijn. De natuurlijke charme van de rivier is ook benut in de tuinaanleg uit de 19e eeuw en de gietijzeren brug naar het eilandje, die eveneens rijksmonumenten zijn.
Niet lang nadat ik het Kasteel achter me gelaten had, kwam ik uit het bos en kreeg weer zicht op de Kromme Rijn, die hier nogal gekanaliseerd stroomde en niet langer romantisch door het landschap kronkelde. De hoge bomen van Landgoed Beverweerd schermden de horizon naar het zuidoosten af. Het voetpad was hier breed en recht, net als de rivier.
Eerst was het grasland dat ten zuidwesten van de Kromme Rijn lag, maar al snel kwam ik langs een grote akker, waar aan omheining een spandoek waarop “Unieke asperges” werden aangeprezen. Het feit dat er in deze klei van de Kromme Rijnstreek asperges verbouwd worden is überhaupt al “uniek”: asperges houden van zanderige, goed doorlaatbare grond! In eerste instantie zag ik niet veel bijzonders aan de strakke ruggen, die in de verte waren afgedekt met folie, tot ik ergens een wirwar van witte stengels opmerkte die uit een oude, en al met gras begroeide rug staken! Dat was ook wel “uniek” te noemen…
Na weer een tiental minuten rustig langs de Kromme Rijn lopen kwam ik bij de meest zuidelijke bebouwing van Odijk. De rivier maakt hier een grote boog oostelijk om het dorp heen naar het noorden en westen – en het Romeinse Limespad doet dat ook. De wandelroute loopt naast de Kromme Rijn, maar er is ook een kanoroute: bordjes geven mogelijkheid om niet alleen over de Kromme Rijn te varen, maar ook over de Langbroekerwetering, een gegraven watergang tussen Driebergen-Zeist en Wijk bij Duurstede. Dit afwateringskanaal is al in de 12e eeuw gegraven om het moerassige gebied aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug te kunnen ontginnen: het gebied had destijds geen eigen afwatering en overstroomde steeds weer. In de loop van de eeuwen zijn er vele woontorens en ridderhofsteden in het gebied gebouwd, waarvan er nog vele bestaan. Hierdoor, maar ook door de wetering heeft dit landschap ondanks de modernisering van de landbouw zijn speciale karakter – van water, groene velden en historische gebouwen tegen de achtergrond van de stuwwal – behouden. Behalve voor waterafvoer werd de Langbroekerwetering vroeger (van 1635 tot midden van de 19e eeuw) ook benut als snellere vaarweg naar Cothen en Wijk bij Duurstede.
Van Odijk naar Bunnik
Op 20 mei bereikte ik rond 15.30 uur het meest oostelijke deel van Odijk, vanwaar de Zeisterweg naar Driebergen gaat. Voor die dag vond ik het wel genoeg geweest. Een kleine week later – op 26 mei – liep ik terug naar het punt waar ik de vorige keer was opgehouden. Op de plek aan de Zeisterweg waar nu de Odijkerbrug over de Kromme Rijn ligt, was in 1288 ook al een brug, waar eeuwenlang tol werd geheven! Ik ging verder in noordelijke richting over het Jaagpad dat in 1635 is aangelegd, aan de rechteroever van de Kromme Rijn. Het uitzicht op de rivier was zowel naar het zuiden, stroomopwaarts, als naar het noorden, stroomafwaarts, mooi, maar heel verschillend. Naar het zuiden kon de blik ver reiken over grasland, het water en het Jaagpad met de laanbomen. Naar het noorden was het allemaal veel ruiger, met Fluitenkruid in de berm en op de oevers, en met bos op de achtergrond. Een hoogspanningsmast verraadde dat de “civilisatie” erg dichtbij was… Ook op deze dag was het prachtig wandelweer!
Het Jaagpad langs de Kromme Rijn ging ook over bruggetjes en door bossen van beuken en nog net niet bloeiende lindenbomen. Vanuit de woonwijken van Odijk leidden wandelpaden naar de groene natuurschil om het dorp. Hier waren vele bruggetjes over de Kromme Rijn. Het wandelpad ging hier door een rustgevend gebied – ik ontmoette daar ook alleen maar relaxte mensen.
In de schaduw van die lindebomen groeiden en bloeiden de Gevlekte Aronskelken (Arum maculatum) met hun vaalbleke bloemen, bestaande uit een lang puntig schutblad, de bloeikolf, en een opvallend gele, dikke aar. Straks is het blad weg en zullen er alleen nog maar bessen in trossen op de stelen staan. In de volle zon deden de Gelderse Roos-struiken (Viburnum opulus) het erg goed: overal lichtten de platte bloemschermen van deze water-minnende heesters helder wit op! Daaraan kunnen de vogels zich in het najaar en de winter weer tegoed doen: de bessen blijven lang aan de struiken hangen.
De Kromme Rijn is op dit punt heel breed. Verder lopend over het Jaagpad langs de rivier kreeg ik steeds meer geluid van de snelweg A12 te horen. Het was een vreemde gedachte dat links van mij de Kromme Rijn stroomde, die vanaf de Romeinse tijd een belangrijke verkeersader was geweest en dat rechts van mij de A12, de autosnelweg met zes rijbanen lag, waarover nu het drukke verkeer raasde als nieuwe transportroute! Ik naderde de snelweg, maar ik zag ook een zeer kleurrijk nat gebied liggen, waar ik boven het verkeersgeluid de kikkers kon horen kwaken in de met lissen begroeide poel. Het zag geel van de boterbloemen en paars van de Echte Koekoeksbloemen. Hier en daar waren witte kleuraccenten van het Fluitenkruid. Wat een plaatje!
Het Jaagpad langs de Kromme Rijn liep nu langs de doorgaande weg en verdween mét de rivier onder de snelweg. Er bloeiden nog wat Hondsrozen (Rosa canina) aan het begin van de onderdoorgang – daar was nog voldoende licht. Wel waren boomstronken tegen de damwanden van de brug gelegd om het voor kleinere dieren aanlokkelijk te maken om onder de snelweg door te gaan. De afstand van de ene naar de andere kant, zes rijbanen en een middenberm breed, was aanzienlijk. Ter hoogte van de middenberm viel het zonlicht door de opening in het wegdek op het voortkabbelende water: dat gaf een mooie weerspiegeling op de onderkant van de weg!
Bunnik
Eenmaal onder de A12 door kwam ik door een nogal troosteloos industriegebied aan beide oevers van de Kromme Rijn. Toch is het deze rivier die symbool staat voor de vlag (en het traditionele wapen) van de Gemeente Bunnik: drie golvende banen in groen, wit en groen. Deze banen staan symbool voor de Kromme Rijn die door de groene akkers van gemeente Bunnik stroomt. Ik liep nu naar de tunnel onder de spoorlijn en bedacht me dat ik talloze malen over dat traject heb gereisd, maar me eigenlijk nooit gerealiseerd had dat de watergang die door het spoor werd overbrugd, die lieflijke Kromme Rijn was! De volgende keer zal ik beter opletten. Vlak voor de tunnel was er een waterinlaat; een bordje vermeldde dat op dit punt het gezuiverde water van de rioolzuiveringsinstallatie van Bunnik in de Kromme Rijn vloeit. Dit water is zo schoon dat de donkere bodem van de rivier te zien is: dat is dus geen teken van vervuiling…!
Na de passage onder de spoorlijn, werd de omgeving mooier: aan de linkeroever was nog wel industrie, maar dat lag een beetje verscholen achter groen, en aan de rechteroever waren de terreinen van een golfclub. Terwijl ik lekker in het zonnetje liep, werd ik ingehaald door een kleine motorbootje, dat rustig met de stroom mee voer en vrij snel uit het zicht verdween. Iedereen leek relaxt vandaag! Ook hier zijn weer aanwijzingen voor kanovaarders: het is nog 5½ kilometer naar Utrecht.
Steeds weer het Jaagpad volgend kwam ik langs een grote weide met op de achtergrond enkele (steeds zeldzamer wordende) hoogstamfruitbomen en imposante inlandse eiken. Daar lag een zwartbonte koe met indrukwekkende hoorns (en evenzeer grote streep met hechtingen in haar flank…) in de schaduw te herkauwen. De andere drie stonden te grazen: zij waren van het ras Belgische Witblauwe. Het is een ras dat primair voor vlees wordt gefokt: zij zijn van het “dikbil”-ras, dat als nadeel heeft dat de kalveren vaak met een keizersnede worden geboren – dat zou ook de hechtingen bij die ene koe kunnen verklaren… Zij komen in verschillende kleurslagen voor: volledig wit, witblauw tot blauw en wit-zwart. Zeldzamer is de kleurslag wit-rood. Hier liepen een witte, een wit-blauwe én een wit-rode in de wei. Ook dit tafereel straalde rust uit.
De route ging steeds verder naar het noordwesten langs het Jaagpad tot opeens de Oude Dorpskerk in zicht kwam aan de linkeroever. De kerk is opgetrokken in baksteen: de vierkante romaanse toren is het oudste gedeelte en stamt uit de 12e-13e eeuw. Hiermee is deze kerk een van de eerste bakstenen kerken in Nederland. Zij is sinds 1970 een rijksmonument. De rode bakstenen toren torent letterlijk hoog boven de witgepleisterde huizen aan de waterkant uit. De Raadhuisbrug uit 1901 over de Kromme Rijn is ontworpen door de Utrechtse architect J.C. Wentink (1879–1960) en is een gemeentelijk monument. In het parkje bij de brug was het druk: een grote groep schoolkinderen had er gepauzeerd en de leerkrachten moesten hun best doen om iedereen weer op de fiets te krijgen onder medeneming van hun spullen. Ze boften natuurlijk wel met dit prachtige weer…!
Er liggen op verschillende plekken naast het Jaagpad langs de Kromme Rijn kleine vijvers die bijna helemaal zijn begroeid met waterlelies, waarvan nu alleen nog maar de bladeren te zien waren. Hier en daar klonken kreetjes van Meerkoet-ouders naar hun kuikens die ergens tussen het riet zwommen. Kleine oases! In de Kromme Rijn zelf groeien vele waterplanten waarvan de bladeren allemaal schuin in de stroming hangen. Verderop stond een oversized gele badeend op een steiger alsof die zomaar in het water zou springen – het zag er geestig uit!
Nadat ik de meest noordoostelijke bebouwing achter me gelaten had kwam ik in een volgende groene oase terecht. Ik stak met een bruggetje de rivier weer over en kwam bij een groot informatiebord. Daarop werd vermeld dat er door het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden vanaf 1995 veel werk was verzet om de Kromme Rijn die vanaf Wijk bij Duurstede over een afstand van 25 kilometer naar Utrecht stroomt, niet alleen te laten fungeren als wateraan- en afvoer, maar ook op te waarderen als natuurfunktie (ja: zo stond het op het bord!). Daartoe heeft men ook hier natuurvriendelijke oevers gecreëerd door de beschoeiingen weg te halen, de taluds te vergraven en die te voorzien van een moerasberm. De plantengroei zou hierdoor worden bevorderd en “van deze groene omlijsting” zouden ook dieren kunnen profiteren. Te water geraakte dieren als konijnen en reeën zouden door de glooiende oevers ook gemakkelijker op het droge kunnen komen. Daarnaast heeft men een nevengeul gegraven en daarmee een aantal kunstmatige eilanden gecreëerd. Daarmee kunnen natuurlijke rivierprocessen en erosie optreden. We zijn nu meer dan 25 jaar later: wat de bloemrijke taal op het bord beloofde is wel uitgekomen, want de begroeiing ziet er prachtig en weelderig uit.
Vanaf dit punt doet de Kromme Rijn zijn naam eer aan: met een heel grote bocht stroomt hij om Bunnik heen – van oost naar west. Aan weerszijde van de rivier is vrij zicht op de natuur en op weilanden. Waar de Kromme Rijn naar het westen afbuigt is er een scherp contrast tussen het landelijke gebied en de opdoemende bebouwing van de Universiteit van Utrecht, de Uithof – tussen de idylle van de rivier die hier van oudsher stroomt en de vooruitgang… Beide werelden hebben we hoe dan ook nodig.
Een paar minuten later, na een aangenaam wandelingetje in de schaduw, bereikte ik weer een brug over de Kromme Rijn. De weg die vanuit Bunnik naar het noorden loopt heeft de intrigerende naam het “Vagantenpad“. In de Middeleeuwen waren vaganten rondreizende straatartiesten. Hun sociale status was niet erg hoog. Soms waren het ook geestelijken die geen vast klooster hadden en die al dichtend over profane onderwerpen zich maatschappijkritisch opstelden… Hier leidt het Vagantenpad wel in de richting van de Universiteit!
Op een paaltje stonden de verschillende mogelijkheden voor de wandelaar: o.a. het Romeinse Limespad en het Waterliniepad. Het Romeinse Limespad ging rechtuit, langs de linkeroever van de Kromme Rijn, en het Waterliniepad ging rechtsaf, over de brug. Ik lette even niet op, volgde de (verkeerde) pijl rechtsaf en stak met de brug de rivier over. Niet lang daarna liep ik over een fietspad met aan weerszijden meidoornhagen en in de bermen Fluitenkruid, dat al een beetje was uitgebloeid. In de uitgestrekte weilanden bij een grote boerderij graasden vele koeien, die de fietsers en wandelaars nieuwsgierig nakeken.
De route leidde mij naar het Fort bij Rijnauwen, één van de verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het is gebouwd in de jaren 1867 tot 1869 en is het grootste fort in de linie. Het voorfront van het fort is wel 360 meter breed en is gericht op de weg van Zeist en De Bilt. Het Fort moest het gebied ten oosten en zuidoosten van Utrecht beschermen: dit gebied lag hoger dan de omgeving en kon daardoor niet volledig geïnundeerd worden. In de loop van de jaren daarna zijn er nog versterkingen en wijzigingen aangebracht naar aanleiding van de steeds meer geavanceerde slagkracht van de kanonnen.
In de Eerste Wereldoorlog werd het fort niet gebruikt, maar in de Tweede Wereldoorlog wel: de Duitsers gebruikten het niet alleen als munitieopslagplaats, maar ook als executieplaats. Vanaf 1942 executeerden zij daar Nederlandse en Belgische verzetsstrijders – hoeveel is onbekend, maar schattingen lopen uiteen van 250 tot 500 slachtoffers. Na de oorlog bleef het Fort met omringende terreinen nog in gebruik bij Defensie. In 1975 werd het beheer ervan overgedragen aan Staatsbosbeheer. Het is mogelijk om aan de oost- en zuidzijde langs de buitenste gracht te lopen: nu is het er groen en vredig…
In de mobilisatiejaren van de Eerste Wereldoorlog werden o.a. tussen dit Fort en het Fort bij Vechten een groot aantal zgn. groepsschuilplaatsen van beton gebouwd: rechthoekige, deels ingegraven betonconstructies die plaats boden aan 8 à 16 militairen. Zij hadden geen opstellingsplaatsen voor mitrailleurs e.d. – zij dienden puur als schuilplaats. Deze betonblokken zijn nu nog steeds zichtbaar in het landschap – zij zijn nu dichtgemetseld of volgestort met puin. In het hooiland ten zuiden van het Fort Rijnauwen liggen er ook meerdere: de boer zal er voorzichtig omheen moeten maaien!
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog zijn er ook zgn. “Groepsnesten” gebouwd. Toen de oorlogsdreiging toenam besloot men de forten van de waterlinie weer gevechtsklaar te maken en te versterken met groepsnesten: dit waren langgerekte loopgraven met een verhoging op het maaiveld en met betonnen schuilplaatsen, voor zo’n elf man (de grootte van een gevechtsgroep). Zo’n groepsnest werd ook gebouwd bij het Fort bij Rijnauwen. De zijn niet in gebruik geweest: Nederland capituleerde in de meidagen van 1940. Hier staat een van de weinige groepsnesten, die behouden zijn gebleven. De groepsschuilplaats staat er nog, met mos begroeid, als stille getuige… Op een informatiebord wordt een en ander verder uitgelegd – met een plattegrond van zo’n groepsnest.
Op mijn tocht in de richting van Utrecht kwam ik langs het met hoge hekken afgesloten Fort, dat er inderdaad onbereikbaar uitzag, liggend achter een prachtig tapijt van bloeiende wilde bloemen. Ik bereikte nu het grondgebied van Landgoed Amelisweerd. Op informatieborden werd aangegeven dat de Gemeente Utrecht in de 20e eeuw de landgoederen Oud- en Nieuw-Amelisweerd en Rhijnauwen heeft aangekocht als recreatiegebied voor haar bewoners. Op deze landgoederen uit de 17e eeuw staan oude landhuizen – ridderhofsteden – met ieder hun eigen charme. Bovendien komen hier bijzondere planten en dieren voor. Eerst liep ik door een beukenlaan (met rode beuken!) – het zonlicht werd gefilterd door dat rode blad. Op de grond in de schaduw groeide het Daslook (Allium ursinum) uitbundig, maar de bloemen waren bijna uitgebloeid. Af en toe kreeg ik een vergezicht op… de hoge gebouwen van de Universiteit. Ook kwam het motorgegrom van het verkeer op de A27 steeds dichterbij. Toch was het een mooi bosgebied.
Er wordt natuurlijk ook gewerkt in die bossen, vooral bij het “Hoge Bos“. Oorspronkelijk heette dat het “Jachtbos” of “Vogelenbos“. De huidige naam “Hoge Bos” verwijst naar de hoge en oude bomen. Het bos is in de 17e eeuw aangelegd in een patroon van rechte lanen volgens de beginselen van het Classisisme en was in gebruik als hakhoutbos. Op een bord werd aangegeven dat men vanaf 2014 bezig is om vooral dit bos weer te veranderen in een “parkbos” op grond van een Toekomstvisie voor herstel en extra onderhoud: hierbij staan het “versterken van de cultuurhistorische, de ecologische en de recreatieve waarden van de landgoederen” centraal. De werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van struiken en zaailingen van de esdoorn en het dunnen van jongere bomen (jonger dan 50 jaar), waardoor de oudere bomen zich verder kunnen ontwikkelen en de stinsenflora ook betere kansen krijgt. Volgens mij waren de ingrepen succesvol geweest.
Inmiddels was het wel tot mij doorgedrongen dat ik toch niet helemaal de juiste route had gevolgd en dat ik niet uitkwam bij de A12 in het zuiden, maar dat ik onder de A27 in het westen door moest…! Ik troostte mij met de gedachte dat ik in ieder geval de Kromme Rijn had gevolgd… Binnen de stadsgrenzen van Utrecht werd de rivier veel drukker gebruikt door kanovaarders – over het water draagt het geluid van stemmen veel verder.
Er waren niet alleen kano’s op het water, maar ook SUP’s. Deze “Stand Up Paddle boards” waren te huur bij het Restaurant “Het Oude Tolhuys“, dat sfeervol aan de Kromme Rijn ligt. Oorspronkelijk was de weg van Utrecht naar het oosten, naar Bunnik en Zeist, een tolweg. Het beginsel van tolheffing was ooit bedoeld om inkomsten te krijgen voor het onderhoud van de weg, maar in de loop der tijden werden die gelden voor andere dingen gebruikt. In 1811 werd op last van Koning Willem I. de tolheffing gestandaardiseerd: het recht tot tolheffing kwam toe aan de landeigenaren, maar wel volgens standaardtarieven om wildgroei in tarieven te voorkomen. Doordat in de loop van de 19e eeuw de manieren van vervoer sterkt veranderden (de opkomst van de trein, bijvoorbeeld) verloor tolheffing grotendeels haar betekenis als inkomstenbron. Daarom werd in 1900 de tolheffing voor de rijkswegen afgeschaft en later ook voor de andere wegen. Nu wordt het onderhoud van de wegen (o.a.) betaald uit de motorrijtuigenbelasting. Op een authentiek uitziend bord naast de weg staan de tarieven voor de verschillende vervoersmiddelen, zoals 3 cent voor iedere bok, geit of hond die voor een kar was gespannen, 5 cent voor elk los paard of muilezel, 1½ cent voor elk los “runderbeest” of ezel, of 5 cent voor een kudde schapen of varkens. “Voor diligences en postwagens, ingerigt voor niet meer dan zes personen” moest voor ieder paard 10 cent betaald worden… Op een soortgelijk bord staat een sonnet van de dichter J. Meulenbelt (1921-2011) als ode aan Rhijnauwen. Het is een gedicht met een beetje spot over de streek en de rivier, maar hij besluit toch met:
“Ik acht het qua natuur geen stuiver waard,
maar vind het wel, hoe ook de rest mag wezen
het meest verrukkelijke oord op aard.”
Nou, dat vond ik ook van mijn plekje in de schaduw op het terras bij het restaurant: ik at er een gezonde sandwich met hüttenkäse, avocado en een gepocheerd eitje!
Daarna ging ik verder in de richting van het centrum. Na de relatieve rust in Rhijnauwen kwam ik in de drukte van de stad: grote wegen, sneltrams van en naar de universiteitsgebouwen van De Uithof en veel steen. Toch was ook hier weer de Kromme Rijn, die door een parkje meanderde. In de 1950-er jaren is de rivier hier gekanaliseerd voor een betere waterafvoer. Dat heeft men niet ongedaan willen maken, maar inmiddels zijn er eveneens eilandjes ingericht. Dit heeft wel tot meer biodiversiteit geleid – het ziet er mooi “groen” uit.
Een minuut of 20 later bereikte ik het mooi ingerichte Kromme-Rijn-Park met ruimte voor kunstwerken en ook voor enkele ontwerpen van de beroemde Utrechtse architect en meubelontwerper Gerrit Thomas Rietveld (1888–1964): twee woonhuizen en een zitbank. Het Huis Muus aan de Breitnerlaan 9 is in de jaren 1958–1959 gebouwd en ontleent zijn naam aan de eerste bewoners, de familie Muus. Op de Breitnerlaan 11 staat het grotere buurhuis, Huis Theissing, uit dezelfde tijd. Nr. 9 gaat schuil achter grote bomen, maar nr. 11 is vanaf de Kromme Rijn goed te zien. Het heeft alle kenmerken van een typisch Gerrit-Rietveld-huis, met de rechte vlakken in de primaire kleuren geel en rood. Hier is vernieuwend gebouwd o.a. met zgn. B2-blokken: dit zijn holle betonblokken, die door Rietveld op hun kant zijn ingemetseld en waarvan de openingen voorzien zijn van gekleurd glas!
Langs het wandelpad door het Kromme-Rijn-Park staat tegenover het Huis Theissing een houten bank met duidelijke Rietveld-kenmerken. Het is de “Calvébank” uit hetzelfde jaar als de huizen op de achtergrond. Rietveld had het ontwerp voor deze bank gemaakt voor de tuin van de Calvé-fabrieken in Delft: de banken waren door het personeel aangeboden ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum van Calvé. De tuin was gemaakt naar een ontwerp van Mien Ruys, met wie Rietveld al eens had samengewerkt. In 2009 is de bank opnieuw in productie gebracht en in het kader van het Rietveldjaar (2010) in het Kromme-Rijn-Park geplaatst. Bij de inhuldiging werd verwezen naar een opmerking van Rietveld: “Zitten is een werkwoord“, m.a.w. een bank hoeft niet comfortabel te zijn – het is dan ook de vraag of deze houten bank niet erg hard voor de edele derrière is!
De Kromme Rijn stroomt hier door een brede bedding de stad in, met wandelpaden op de aan weerszijden ruim opgezette groene oevers. Aan de rij in het water staande paaltjes is te zien dat ook hier maatregelen zijn genomen om afkalving van de oevers tegen te gaan en rustplekken voor de fauna te creëren. De “echte” stad lijkt ver weg!
Dat de beschoeiingen bij tijd en wijle ook aan vervanging toe zijn, werd duidelijk toen ik het geluid van hijskraantjes hoorde en ik werklieden op een ponton in het water zag staan. Over enige tijd zal de oever die er nu kaal en zanderig uitziet, weer net zo groen zijn als op de andere plekken…
Vanaf dat punt heb ik de Kromme Rijn uit het oog verloren: het water van de rivier stroomt verder in het grachtenstelsel van de binnenstad. Ik ging snel naar het station om vandaar weer naar huis te gaan. Ik kon ondanks het verkeerd lopen ten noorden van Bunnik zeker terugkijken op een prachtige wandeling!
Van Bunnik naar Fort bij Vechten
Omdat het me toch niet echt beviel dat ik in Bunnik niet had opgelet, ging ik eergisteren, op 3 juni, terug naar Bunnik om de rest van deze Etappe 9 af te maken! Het beloofde een erg warme dag te worden: daarom stapte ik al om 8.08 uur uit de trein in Bunnik en zocht mijn weg naar het noorden. Het was nog heel stil in het dorp. Al snel kwam ik op het Vagantenpad, waar ik een weekje eerder was gaan dwalen… De aanlooproute was op dit vroege uur erg mooi: het ochtendlicht viel op het grote weiland ten noorden van het pad en de grote oude eiken aan de horizon staken groen af tegen de blauwe lucht. Het gras was gemaaid en was al bijna droog. Gele lissen bloeiden aan de oever van de sloot langs het Vagantenpad. Idyllisch.
Al snel kwam ik weer bij het bruggetje over de Kromme Rijn en bij de wegwijzers. Nu keek ik beter en zag ook dat ik hier rechtuit had moeten gaan! Ik volgde de Kromme Rijn, nu aan de linkeroever – de natuur was allang ontwaakt, ook al leek het nog stil!
Het was idyllisch om hier in de vroege ochtend te lopen. Af en toe klonk er gegak van grauwe ganzen die deels uit de oeverbegroeiing in het water plonsden met in hun kielzog al redelijk grote jonge gansjes. Ook de kikkers lieten zich wat geluid betreft niet onbetuigd. Ik kon aan de overkant de meidoornhaag zien: de vorige keer had ik aan de andere zijde daarvan gelopen…
Ik zag ook enkele daken van moderne schuren boven de knotwilgen uitsteken. Even later bleken deze moderne schuren te horen bij de Hofstede Rhijnauwen, dat sinds 2005 een rijksmonument is. De boerderij ontleent haar naam aan Kasteel Rhijnauwen dat iets verder stroomafwaarts ligt. De eigenlijke boerderij dateert uit de 18e eeuw en is van het type langhuisboerderij: zij heeft een rechthoekige grondslag met één verdieping en een ruimte onder het met riet gedekte puntdak. Oorspronkelijk was de Hofstede een pachtboerderij van Kasteel Rhijnauwen. In 1919 is de boerderij met het Kasteel, de gronden en bijbehorende gebouwen in eigendom overgegaan naar de Gemeente Utrecht. Het erf is bijzonder vanwege de leilinden en de hoogstamfruitbomen. Sinds de 18e eeuw is het dezelfde familie die hier boert! In dit verstilde ochtendlicht zag het geheel, zeker vanaf de plek waar ik stond, er erg mooi uit…
Het Huis of Kasteel Rhijnauwen ligt op een zanderige oeverwal aan de Kromme Rijn. Dit is een goede, droge plaats om te bouwen dan de drassige omgeving. De naam Rhijnauwen is waarschijnlijk afgeleid van auen, een oud woord voor de natte weidegronden langs de Rijn. Het landgoed is waarschijnlijk gesticht in de 13e eeuw, want de eerste vermelding van de ridderhofstad was in 1212. Het eerste gebouw zal wel een soort woontoren zijn geweest, maar daarvan zijn geen vermeldingen. Het huidige gebouw dateert uit de 18e eeuw, hoewel er delen van eerdere gebouwen zijn verwerkt in de oost- en zuidgevel. Het is steeds in particulier bezit van hoog in aanzien staande families gebleven tot 1919. Sinds 1933 is in het middeleeuwse kasteel een jeugdherberg gevestigd is: het is de oudste jeugdherberg in Nederland! Wel romantisch: een slaapplek in een statig kasteel, dat te bereiken is met een mooie brug over de Kromme Rijn!
Bij de mooie brug over de Kromme Rijn verliet ik de rivier en liep langs het parkeerterrein met een overzichtskaart van de drie landgoederen Oud- en Nieuw-Amelisweerd en Rhijnauen. Ik zag opnieuw hoezeer ik de vorige keer uit koers was geraakt…! Toch had ik dat gedeelte langs de Kromme Rijn niet willen missen. Ik keek nog maar eens naar het landschap dat ten oosten van mij lag: met de rivier en de weilanden met de kapitale en landschapsbepalende rode beuken, die met houten hekken beschermd werden tegen de gretige tanden van koeien, schapen en paarden.
Even ging de route langs de toegangsweg naar Kasteel Rhijnauen naar het zuidwesten. Op een toegangshek tot een groot weiland stond een ludieke tekst: “KOE ZOEKT STIER” – het weiland was verder helemaal leeg…
Ongeveer tegenover het weidehek begon het “Bunkerpad“, dat door de brede strook grasland gaat. Er liggen, net zoals ik de vorige keer bij Fort bij Rijnauwen had gezien, vele betonstructuren op regelmatige afstanden van elkaar in het land. Wat hier zichtbaar is maakt deel uit van de infanteriestelling met loopgraven die in de mobilisatieperiode van 1914 tot 1915 werd aangelegd en die tussen 1936 en 1940 opnieuw gebruikt en uitgebreid was. De stelling diende ter verdediging van de wegen en de spoorlijn tussen beide forten. Zowel na de Eerste als na de Tweede Wereldoorlog zijn de loopgraven dichtgegooid – hiervan is niets meer te zien. De groepsschuilplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog zijn aan het einde van de 1930-er jaren verbouwd tot mitrailleurkazemat. Langs het Bunkerpad liggen de “ruïnes” van vijf mitrailleurkazematten. Ze zijn dichtgemetseld en weggezakt in de grond. Toch gaat er een waarschuwing van uit: ze lijken bescherming te bieden, maar ze sluiten ook wel van de buitenwereld af…
De documentatie rond het Bunkerpad is nog in ontwikkeling. Duidelijk is wel dat het geheel deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op enkele kazematten zijn platen van cortenstaal bevestigd met daarop gedichten die de relatie van de mens met land en water weergeven. Eentje sprak mij wel aan:
“Een eeuwenoude hemel stapelt wolken boven een fort
bolt als een hand die in zijn schepping even stokt
Daaronder kan je schuilen als het avond wordt
Snuif, wanneer je loopt, de geur van land en water op”
Aan de zuidzijde van het perceel grasland eindigde het Bunkerpad: ik kwam bij de provinciale weg langs de spoorlijn bij het buurtschap Vechten. Na het oversteken van eerst de weg en daarna van de spoorlijn passeerde ik een smalle strook grasland, met weer een betonnen relikwie van de twee Wereldoorlogen… Daarna moest ik onder de snelweg A12 door. Ik bereikte een uitgestrekt parkeerterrein, dat op dit uur (9.00 uur) nog verlaten was – op een grote verzameling 2CVs in vele kleuren en uitvoeringen na! Hier komen altijd fans van de “Lelijke Eendjes” samen: de plek heet zelfs Duckcity!
Aan de rand van het parkeerterrein, tegen het talud van de snelweg aan, staat ook weer een kazemat – deze is bezig de strijd te verliezen tegen de tand des tijds: het wapeningsijzer ligt helemaal open en grote stukken beton zijn al verdwenen… De betonnen paaltjes die ernaast in nette rijen staan met metalen ogen voor touwen waaraan fietsen kunnen worden vastgemaakt, zullen nog wel een hele tijd meegaan!
Aan de westzijde van het parkeerterrein bij het Fort bij Vechten staat een groot betonnen “paneel” met daarop een plattegrond van het Fort, maar ook met de aankondiging dat het Waterliniemuseum daar gevestigd is. Hier komen twee UNESCO-Werelderfgoederen samen: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes!
Op dit punt is ook het einde van Etappe 9 van het Romeinse Limespad: ook dit keer heb ik genoten van alles wat ik op mijn weg tegenkwam. Er waren vele overeenkomsten tussen Etappe 9 van Werkhoven naar Bunnik, Fort bij Vechten, en de vorige Etappe 10, van Rijswijk (Gld.) naar Werkhoven, want ze liepen allebei door een lieflijk en groen landschap met veel geschiedenis – ook uit de Romeinse tijd. Toch was de etappe die ik zaterdag heb afgemaakt wel wat minder ongerept en idyllisch dan het gedeelte van Wijk bij Duurstede naar Werkhoven, maar daarom niet minder boeiend. Ik heb weer zoveel bijgeleerd over een gebied waar ik tot nu toe een beetje gedachteloos doorheen reed met auto en trein – ik weet zeker dat ik het vanaf nu met een andere blik zal bezien! Ik verheug mij al op mijn volgende tochten over dit (Romeinse Limes-)pad dat mij uiteindelijk naar de zee zal leiden…
Leuk om nieuwe dingen te ontdekken in een gebied dat ik wel een beetje dacht te kennen.
Wat is Nederland toch prachtig !!!
Dank voor je verhaal en de mooie plaatjes.
Je zult zo langzamerhand wel aan nieuwe wandelschoenen toe zijn . Leuke verhalen , mooie fotos.!