Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter informatie: op de pagina De Rijn als noordelijke grens (“limes”) van het Romeinse Rijk staat een korte beschrijving van de omvang van het Romeinse Rijk rond het begin van onze jaartelling, de Rijn als noordelijke grens, de “Limes”, van dat Rijk en de toen aangelegde “Limesweg”. Ook wordt daar de langeafstandswandeling “Romeinse Limespad” beschreven, de basis voor dit reisverhaal. Deze wandelroute met een totale lengte van 275 kilometer voert langs de Romeinse Limesweg van Katwijk aan Zee naar Berg en Dal, dus langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die hier gevormd wordt door de Rijn, zoals deze rivier oorspronkelijk stroomde: de Neder-Rijn tot aan Wijk bij Duurstede, de Kromme Rijn tot aan Utrecht en de Oude Rijn naar Katwijk aan Zee. Ik loop deze route stroomafwaarts: van Arnhem naar Katwijk aan Zee – wel ben ik begonnen met de route van Arnhem naar Nijmegen/Berg en Dal…
17 mei 2024
Vanuit nieuwe Utrechtse stadswijken door het Groene Hart naar het westen
Op 6 april heb ik weer een etappe van het Romeinse Limespad afgelegd: ditmaal Etappe 7. Ik begon aan de westzijde van de Dafne Dekkersbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal in Utrecht en volgde daarna in grote lijnen de Kromme Rijn, die verder naar het westen de Leidsche Rijn heet. Het was toen een mooie voorjaarsdag – en daarmee een groot verschil met de winterse dag van 5 januari 2023, toen ik deze tocht ook maakte. Beide dagen waren zeker de moeite waard: het licht was zowel op die dag in januari als op 6 april erg mooi. Het doel van de tocht in januari 2023 was een bezoek aan het Stadsmuseum in Woerden met op de bovenste verdieping een grote vaste expositie over de Romeinen in en rond de stad. Deze wilde ik absoluut nog zien voordat het museum een paar dagen later voor heel lange tijd de deuren zou sluiten vanwege een ingrijpende verbouwing. Daaraan zal een volgend verhaal gewijd worden: als ik vanaf de Limesbrug, aan de oostzijde van Woerden, door de stad naar Driebruggen ga – het eindpunt van de volgende (officieel de vorige) etappe, Etappe 6.
Ik was de vorige keer als slot van Etappe 8 bij de wijk Oog-in-Al aangekomen bij het Amsterdam-Rijnkanaal, dat ik overstak met de sierlijke voetgangers-fietsersbrug en bereikte de nog steeds in opbouw zijnde nieuwe stadswijk van Utrecht, Leidsche Rijn. Na het passeren van de nodige moderne gebouwen kwam ik bij een groen landschap: het Willem-Alexanderpark, dat is aangelegd óp de Leidsche Rijntunnel in de snelweg A2. De naam voor de tunnel is door bewoners gekozen uit 500 inzendingen en past in het rijtje met andere, naar “royals” vernoemde parken in deze stadsuitbreiding, zoals het Máximapark. Met de bouw van de tunnel werd gestart in 2007; het project werd in 2012 in etappes opgeleverd. De tunnel is met 1.650 meter lengte de op drie na langste tunnel voor wegverkeer in Nederland. Het is een bevreemdend idee dat er zo’n grote verkeersader onder dit groene gebied doorstroomt! Er lopen fiets- en voetpaden doorheen. Ik zag op het asfalt van een van de fietspaden een tekst staan die door een taalcollectief is ontworpen: “wandelaars, stoplichten, tegenwind: het zijn obstakels in mijn vaart. denkend aan mijn bestemming, vergeet ik waar ik ben. wie haast heeft fietst altijd te langzaam.”
Een volgend park in dit nieuwe stadsdeel is Park De Hoge Weide. Hier zijn drie heuvels van zo’n 9 meter hoog opgeworpen, die nu met gras zijn begroeid, maar waarin 150.000m3 slechte grond van een voormalige vuilnisbelt is verwerkt. Er is in dit concept gekozen voor een “vloeiend samenspel van volumes en gebogen lijnen”: er is gewerkt met het principe van het valse plat op het driehoekige basisvlak. “Vanuit de hoeken zijn, op het licht gebolde basisvlak, drie ovale heuvels ontworpen, gericht op de centrale ronde weide, met ieder een eigen thema: een dieren-, een bloemen- en een speelheuvel. De ronde weide is het hart van het park. Hier komen alle routes bij elkaar en bevinden zich de ‘houttuinen’. De rand van het park is ecologisch ontworpen met bosschages en bloemrijk gras en bevat een informeel parkprogramma.” Bovenop de hoogste heuvel, de speelheuvel, staat een groepje populieren met daaromheen een roestvrijstalen rond frame. Hieraan hangen schommels, zodat men vanaf deze hoogte de omgeving “al schommelend” kan verkennen! Het idee van het schommelen leek wel aanlokkelijk, maar ik had beide keren nog een lange weg te gaan…
Op de derde heuvel in dit park is een dierenweide ingericht: “De Kraal“. Er liepen o.a. dwerggeitjes en schapen rond. In april stonden ze bij hun hooi- en voederbak, lekker in het zonnetje. Toen ik goed keek, zag ik de kat “Tijgertje” in de voederbak liggen, diep in slaap! Op een poster aan het hekwerk stond dat hij in dienst was om muizen te vangen. Dan lag hij daar blijkbaar uit te buiken…
Na de schaapjes bij en Tijgertje in de voederbak kwam ik, na het oversteken van een bruggetje, uit op de Groenedijk, die duidelijk de uitstraling heeft van een oude weg: men neemt aan dat deze weg er al in de Romeinse tijd lag en de (grillige) loop van de Leidsche Rijn volgde. De dijk wordt nu vooral gebruikt door fietsers als doorgaande route naar het centrum van Utrecht via de Dafne Schipperbrug. In elk jaargetijde ziet het gebied er mooi en rustgevend uit – maar vooral in het voorjaar, met al dat ontluikende groen…
Halverwege de Groenedijk zag ik een voor mij onbekende eendenras – het bleek hier om Muskuseenden (Cairina moschata) te gaan. Ik zag het tafereeltje met belangstelling aan: eerst zwom Moeder met de kuikens in het water en stond Vader aan de kant. Met veel gepiep en zacht gekwaak kwam de familie op het droge om de straat over te steken – het achterste kuiken dacht dat het sneller zou gaan als het met zijn vleugeltjes maar hard op en neer fladderde…. (“Mam – wacht op mij…!“) Ze waren op weg naar het kleine slootje aan de andere kant: om daar weer te water te gaan. Hopelijk waren de ouders zich bewust van een “zwart gevaar” bij een overbrugging naar een huis verderop in de straat, want daar lag een zwarte kat geïnteresseerd te kijken, naar mij, maar misschien ook naar de 11 kuikens die vanuit de verte dichterbij kwamen. “En toen waren er nog 10“?
Na nog geruime tijd de Groenedijk te hebben vervolgd liep ik verder naar enkele replica uit de Romeinse tijd: een wachttoren, een obelisk en het Castellum Hoge Woerd dat op de plaats is gebouwd waar destijds werkelijk een Romeinse vesting stond. Aan de noordzijde van het castellum ligt een hedendaagse boomgaard om het vroegere karakter van De Meern als agrarische gemeenschap in de fruitteelt te benadrukken. Er zijn ook in wit zand de contouren uitgespaard van een daar ontdekt Romeins badhuis.
Ten oosten van het Castellum is een gebied met een groene inrichting: hier ligt de stadsboerderij Steede Hoge Woerd. Zij is één van de stadsboerderijen in Utrecht en een onderdeel van het Castellum Hoge Woerd, het moderne equivalent van het Romeinse fort op deze locatie, 2000 jaar geleden. Zij ligt op dezelfde plek als destijds het Romeinse kampdorp, een Vicus. Hier staan enkele kunstwerken die onderdeel waren van een tentoonstelling uit 2022 over duurzaamheid en/in mode onder de naam “Compostkleding“. Net buiten de oostelijke poort staat “De Wachter” van Thomas Bruins, metaalkunstenaar: op het bordje staat aangegeven dat de Romeinen erg goed waren in het aanleggen van o.a. wegen, maar dat van hun kleding niet veel overgebleven was. Het bordje vermeldt ook laconiek dat ze niet naakt rondliepen, maar dat ze teruggaven aan de natuur wat ze verder niet nodig hadden: “Hopelijk raak je geïnspireerd, door alle verfplanten, grondstoffen, composteerbare kleding en kunstwerken“!
Een ander kunstwerk dat na de expositie van 2002 in de moestuin van Steede Hoge Woerd is achtergebleven is de Willow Queen, gemaakt door de kunstenaars Marijke Bongers en Ineke Visser. Op het begeleidende bordje werd in januari 2023 aangegeven dat deze “koningin uit wilgentenen” ontleent is aan een oeroude, voorchristelijke wijsheid, die van moeder op dochter overgaat. Zij was er al vóór de Romeinen en ze zal er ook na ons nog zijn. Ze staat stevig in de grond, ze weet waar ze vandaan komt. Ze groeit nog door – totdat ze weer tot compost wordt. Laatst was dat bordje vervangen door een nieuwer bordje met een wat minder zweverige tekst… Het was mooi om te zien hoe de wilgentakken die in de winter er doods uitzagen, in het voorjaar weer uitgelopen waren – het was dus echt een levend monumentje! Het lijfje met een wespentaille was gemaakt van hotellinnen dat was geverfd met natuurlijke stoffen als Meekrap (Rubia tinctorum) en wilgenbast.
Na het verlaten van de moestuinen van de Steede stak ik een drukke weg over en ging door een nieuwe, gezellig-ogende wijk verder naar het zuiden. Vervolgens leidde een elegante brug voor voetgangers en fietsers mij de Leidsche Rijn over.
De Meern was tot het einde van de 20e eeuw een zelfstandige plaats. De omgeving van waar nu De Meern ligt werd altijd gekenmerkt door vruchtbare grond, veel water, maar ook door zandruggen die door de Rijn en zijn zijtakken waren opgeworpen. Het water van de rivier stroomde langzaam, waardoor veel zand en rivierklei werd afgezet: dit is goed voor de landbouw, maar doordat de rivierbedding dichtslibde zocht het water een andere weg, met veelvuldige overstromingen tot gevolg. In de vroege Middeleeuwen werd het gebied steeds moerassiger, maar in de tweede helft van de 12e eeuw werd het land weer bewerkt. De nederzetting De Meern ontstond in de late middeleeuwen, toen het gebied tussen de door de Rijn en de Hollandse IJssel opgeworpen stroomruggen werd ontgonnen. In de 14e eeuw heeft men een bestaande vaart die van oost naar west liep verbreed tot een kanaal voor de scheepvaart. In 1665 werd het kanaal verder aangepast voor de trekvaart tussen Utrecht en Leiden: hiermee was de Leidsche Rijn ontstaan. Sinds de Gemeente Utrecht in het begin van de 21e eeuw De Meern heeft “ingelijfd” voor stadsuitbreiding is er niet veel meer te merken van het plattelandskarakter van weleer. Bij de plek waar nu De Meern ligt liep in de Romeinse tijd de noordgrens van het Romeinse Rijk. Dat er in de afgelopen decennia zoveel gebouwd is in deze buurt als uitbreiding van Utrecht is een vloek en een zege tegelijk: hierdoor zijn vele Romeinse voorwerpen opgegraven – o.a. een compleet Romeins schip, dat nu na zorgvuldige conservering, tentoongesteld wordt in het Museum Castellum Hoge Woerd. De kennis over het verblijf van de Romeinen in deze streek is mede hierdoor groot… Door de komst van de Romeinen veranderde er veel in deze contreien: doordat de Rijn als noordgrens werd aangehouden werden hier castella gebouwd evenals een verbindingsweg tussen deze forten, de limesweg. Zowel deze weg als de waterweg, de Rijn, leidden naar de Noordzeekust, wat van groot belang was voor het vervoer van en naar Engeland. Hoewel er landbouw werd bedreven rond het Castellum Hoge Woerd, leverde dit niet voldoende voedsel op voor het Romeinse leger: daartoe werd een kanaal gegraven vanaf de Rijn naar de zuidelijker gelegen landbouwgebieden. Dit kanaal van zo’n 10 à 15 meter breed en 2 meter diep verbond de noordelijke tak van de Rijn bij het Castellum met een zuidelijke tak. Men heeft een paar jaar gelden archeologisch onderzoek gedaan: toen bleek dat de huidige Meerndijk hetzelfde tracé volgt als het oude kanaal! De Meern is feitelijk een hotspot voor Romeinse sporen: hier zijn niet alleen het gereconstrueerde Castellum Hoge Woerd met het Romeinse schip uit de 2e eeuw, de contouren van een badhuis en de replica van een wachttoren zichtbaar gemaakt, maar ook de limeswegen in de wijken De Balije en Veldhuizen, verder naar het westen, waar ik later nog doorheen zou lopen!
De wandeling gaat binnen de bebouwde kom gelukkig niet alleen maar door stenig gebied, ook al was het volgende wat ik zag een industrieterrein met grote blokkendoosmagazijnen, die deels achter bomen verscholen lagen. Daarnaast ligt het Meentpark. Hier heeft burgerprotest echt gewerkt: de uitbreidende Gemeente Utrecht wilde het gehele gebied bestemmen voor industrieterrein, maar dat zag de buurt niet zitten! Zij bedongen dat een gedeelte van het van oorsprong boerenland behouden bleef en dat het zou worden ingericht als groene buffer met veel waterpartijen en vlonderpaden – en dat kwam er in 1999 ook! Het is een ruimtelijk park geworden dat in alle jaargetijden boeiend is: de in het zuiden liggende autosnelweg A12 is nauwelijks zichtbaar en door de geluidsschermen vrijwel niet te horen.
Een van de aantrekkelijke onderdelen van het Meentpark is het vlonderpad dat meanderend door de grote vijver is aangelegd. In het voorjaar bloeit daar uitbundig de Gewone Dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) – in de winter is alles heel strak gestileerd en sereen met mooie zonreflecties in het water. Het is een bijzonder gebied geworden, een oase van rust – en daarom een hartelijk dankjewel aan de buurtvereniging die dit bereikt heeft!
In januari groeide er nog weinig en bloeide er vrijwel niets. Dat was in begin april wel anders! In de bermen langs de Groenedijk groeide op meerdere plekken Zwartmoeskervel (Smyrnium olusatrum). In het Meentpark bloeide het Groot Hoefblad (Petasites hybridus) met roze-achtige bloemstengels en schotelachtige groene bladeren, vlak bij het water – heel in de verte was nog het vlonderpad te zien.
Later zou ik nog meer bloeiende planten zien: een niet-klimmende Tartaarse Kamperfoelie (Lonicera tatarica) met mooie diep-roze bloemen en ook nog de wel klimmende Schijnaugurk of Chocoladerank (Akebia quinata), die ik herkende van vorig jaar, toen ik hem voor het eerst had gezien in de mooie Botanische Tuin van Schloss Trauttmansdorff in Meran, Südtirol!
Het Meentpark loopt in noord-zuidrichting tot aan de Provinciale weg N198 (met iets meer naar het zuiden de A12). De N198 verbindt De Meern met Woerden en is daarmee feitelijk de historische route langs de Leidsche Rijn – een voorloper van de autosnelweg A12. Bovendien verliep hier de Romeinse grens: hier zijn resten gevonden van een Romeinse Limesweg. De volgende schakel in de reeks parken in dit gedeelte van Utrecht-De Meern is het Mauritspark: dat verloopt in westelijke richting tot aan de Meerndijk. Het is al een oud park met hoge bomen en ook weer veel water. Het is een smaller park dan het Meentpark, maar het heeft wel een hoge natuurwaarde: met een paddenpoel en een “paaibaai” voor vissen. Ik zag de bebouwing door de bomen schemeren, maar dat versterkte juist het parkidee! Na niet al te lange tijd bereikte ik weer de verharde weg en na het oversteken van een verkeersrotonde kwam ik in een volgend, eveneens groen park: het Kloosterpark. Het is plezierig om steeds veel groen te hebben tussen alle stenige woonwijken, net zoals hier in deze wijk. Dit park is weer anders van karakter: behalve een ruim opgezet en omheind hondenveldje tussen hoge populieren waren er veel meer open terreinen, met waterpartijen. Ergens was een romantisch zitbankje geplaatst dat een rugleuning had met vele rode hartjes; ook hier was weer een vlonder om op te zitten en er was veel water in de vijvers na alle regen!
Op het langgerekte Kloosterpark dat de vorm heeft van een winkelhaak (eerst naar het westen en daarna naar het noorden) volgde het Balijepark. Daar werd het weer even erg “Romeins”: bij een tot restaurant omgebouwde boerderij (die op de oude Limesweg, dus op dezelfde verhoogde zandrug, was gebouwd!) stonden vele zuilen met informatie over het landschap zoals dat rond het begin van onze jaartelling was geweest. Er lag ook een replica van een Romeins schip – ik heb niet geweten dat in 1997 hier in De Meern tijdens de graafwerkzaamheden voor de nieuwe wijken twee buitengewone vondsten zijn gedaan: een gedeelte van de Romeinse Limesweg én een Romeins schip! Men vermoedt dat dit schip mogelijk gestrand is op een opdiepte in de Rijn: de bemanning had alles achtergelaten, zoals de scheepsinventaris en ook privébezittingen. Om dit schip en later aangetroffen schepen van elkaar te kunnen onderscheiden heeft men de schepen genummerd: het eerste schip kreeg de naam De Meern 1. Dit schip was onder dikke lagen zand en rivierklei goed geconserveerd gebleven. Daarom bracht de berging de nodige risico’s met zich: zodra het schip met zuurstof in aanraking kwam, zou het snel vergaan… De berging van het schip was ingewikkeld, maar ook de conservering ervan zeker ook én was bovendien tijdrovend: dit gebeurde door “vriesdrogen” of door impregneren met een wateraantrekkend soort “kaarsvet” – polyethyleenglycol voor de kenners onder ons –, maar het is gelukt. Nu staat het schip permanent opgesteld in het Museum Castellum Hoge Woerd. De Meern 1 is een grote rivierpraam van 25 meter lang en 2,7 meter breed, waarvan de romp gemaakt was van hout uit drie grote eikenbomen uit Nederland. Bij dendrochronologisch onderzoek kon het hout worden gedateerd op ± 148 na Chr. Het scheepsinterieur bevatte o.a. het bed van de schipper en een kast. Verder vond men ook gereedschappen, kookgerei en persoonlijke eigendommen, zoals schoeisel. Uit dat laatste heeft men afgeleid dat het schip tot rond 200 na Chr. in de vaart is geweest. Het scheepje dat niet op schaal is en dat nu hier op het droge ligt oogde wat “out-of-place“, maar ik vond het wel heel bijzonder om te bedenken dat ik hier op zulke historische grond liep!
Op mijn tocht door de nieuwbouwwijken ging ik steeds verder naar het noordwesten, totdat ik weer langs de Leidsche Rijn kon lopen. Hier ontstond nieuwe ruimte: meer lucht, meer water! Zowel in de winter als in het vroege voorjaar was dit een mooi gezicht.
Vooral in de winter viel de weidsheid van het landschap op: de uitgestrekte weilanden waren een verademing na al de bebouwing van Groot-Utrecht! Het was rustig lopen langs het water – wel een inspirerende gedachte dat de rivier twee decennia geleden een belangrijke verkeersader was geweest en dat iets meer naar het zuiden het geluid van een hedendaagse verkeersader te horen was: de A12! Ook de bomen langs de Leidsche Rijn vielen in de winter meer op: sommige waren helemaal kaal zoals de knotwilg (ondanks het groen dat uit zijn holle stam groeide!), maar een treurwilg had al een gouden gloed over de takken, zeker in het licht van een winters zonnetje!
Ergens gaven mijn boekje en pijltjes op de palen aan dat ik een kleine omweg moest maken. Ik kwam langs een “fundament” van een Romeinse wachttoren: dit was afgedekt met een grote cortonstalen plaat. Op een informatiebord werd een levendig beeld geschetst van een gewone dag in het leven van de (zes) soldaten die destijds in deze eenzame en afgelegen wachttoren de grens moesten bewaken. Deze wachttoren maakte deel uit van een fijnmazige grensbewaking tegen aanvallen van (met name Friese) piraten – vooral op dagen dat scheepskonvooien met voedsel etc. langs voeren. In 2002 zijn hier bij toeval resten van deze wachttoren gevonden die goed bewaard zijn gebleven: grondsporen en houtresten (vooral van de omringende palissade). Ook interessant was het gevonden keukenafval: daaruit kon worden afgeleid wat de soldaten zoal aten. Het bleek dat ze rundvlees en graan vanuit hun legerbasis meekregen, maar dat zij die voorraad aanvulden met wat ze in de omgeving vingen aan vis (geconserveerde vissenwervels waren van brasems en snoeken) en waterwild (botten waren van waterwild, zoals eenden). Om mij heen kijkend in dit nu bebouwde stuk land vond ik het wel wat lastig om mij de eenzaamheid van zo’n wachttoren voor te stellen!
Langs de Leidsche Rijn staan verschillende “mijlpalen” die anno nu de Romeinse Limes aangeven. Een metalen bord in felle kleuren geeft aan dat dit de route is naar het Romeinse castellum “Laurium“, in wat nu Woerden is. De “L” van Laurium wordt gesierd door een afbeelding van een gouden paradehelm met adelaarskop, een uniek voorwerp dat in het Stadmuseum Woerden tentoon wordt gesteld en dat in het begin van de 1990-er jaren tijdens baggerwerkzaamheden in een singel in Woerden is gevonden. Ook staat een betonnen grenspaal met de afstanden tot het Castellum Flectione (terug in oostelijke richting: MP 1 – 2,9 km) en naar het Castellum Laurium (verder naar het westen: MP6 – 12,8 km). Deze grenspaal is als onderdeel van een hele reeks geplaatst langs de Romeinse Limes in het Romeinenjaar 1997 (47 na Chr. tot 1997 na Chr.). Er is gekozen voor beton, omdat dit een Romeinse uitvinding is. Ik moest wel een beetje doorlopen, want het was volgens deze grenspaal nog bijna 13 kilometer naar Woerden!
Te oosten van Harmelen gaat de Leidsche Rijn over in de Oude Rijn
Zo’n 20 minuten later bereikte ik het punt ten oosten van Harmelen, waar de Leidsche Rijn verder de Oude Rijn genoemd wordt. Zoals eerder al aangegeven vormde de Rijn een belangrijke waterweg, ook na de Romeinse tijd: in de 14e eeuw heeft men een bestaande vaart die in de buurt van de Rijn van oost naar west liep, verbreed tot een kanaal voor de scheepvaart. In 1665 werd dit kanaal verder aangepast voor de commercieel belangrijke trekvaart tussen Utrecht en Leiden: hiermee was de Leidsche Rijn ontstaan. Op een informatiebord langs de rivier staat een transparante afbeelding van hoe de situatie was toen er nog “gejaagd” werd, d.w.z. dat schepen werden voortgetrokken door paarden, maar veelal ook door mensen die over een pad naast de rivier liepen, over een jaagpad. Al een jaar na de aanpassingen van het vaarwater kon dit jaagpad in gebruik worden genomen. In 1827 stelde het Gemeentebestuur een (streng) reglement vast. Op de route van Harmelen naar Utrecht werd driemaal per week gevaren (met overdekte schuiten): op dinsdagen, donderdagen en zaterdagen – ’s morgens heen en ’s middags terug. Voor de route Harmelen – Gouda waren geen vaste dagen bepaald: alleen als er tijdig vracht was afgesproken, wat vooral bij de kaasmarkten het geval was. Er vertrokken ook trekschuiten naar Amsterdam en later ook naar Rotterdam. De schipper mocht zijn passagiers niet langer dan een kwartier laten wachten nadat voor de derde maal de bel bij het jaagpad was geluid. De tarieven voor personenvervoer waren vastgesteld op 20 cent als de passagiers onder de roef zaten en 15 cent als ze in het ruim zaten. Voor een vet varken moest 30 cent betaald worden, maar voor een mager varken slechts 15 cent – een rund kostte 75 cent en een zak aardappelen 10 cent. Deze tarievenlijst stond op een bord tegen het gebouw op de plek van de vroegere afvaart!
Door het doorzichtige bord was de huidige situatie te zien! De op het transparant zichtbare molen bestaat niet meer, maar in de openheid van het landschap is niet veel veranderd.
Hoewel het huidige Harmelen geen andere connecties met het Romeinse Rijk heeft dan dat het aan de Oude Rijn ligt, is het al een oude plaats: Harmelen werd voor het eerst schriftelijk genoemd in 1202 als “Hermale”. De plaats bestond niet alleen uit het kerkdorp zelf, maar ook uit een aantal bestuurseenheden en “gerechten” in de omgeving. Deze gebieden werden in de 12e en 13e eeuw ontgonnen – zo ontstonden de polders die later ook bestuurseenheden werden. Tot ver in de 20e eeuw bleef het gebied sterk agrarisch: eerst veeteelt, maar vanaf 1900 ook (glas)tuinbouw. Nu is het wel een forensendorp geworden, dat vanaf 2001 onder de Gemeente Woerden valt. Er zijn behalve mooie oude panden in het dorp zelf ook nog wel enkele bijzondere “monumentjes”. Bij de heerlijkheid Huize Harmelen is het hoofdhuis verdwenen – nu staat nog een grote duiventoren eenzaam op een groot veld aan de noordoever van de Oude Rijn. Het “aanhouden van een duivenvlucht” was voorbehouden aan de adel – het was een heerlijk recht. Dit had te maken met het feit dat duiven niet of nauwelijks werden bijgevoerd en hun voer uit de omgeving haalden – dit ten koste van anderen. Hoe meer grond een edelman bezat des te geringer was de schade. Dat Huize Harmelen gerechtigd was om een “duivenvlucht” te hebben kwam naar voren toen in 1681 Huize Harmelen openbaar werd verkocht. Vanaf de 17e eeuw kwam het recht op een duivenvlucht ook in handen van de gegoede burgerij die met de adel wilde meedoen. De Harmelense duiventoren is waarschijnlijk aan het einde van de 18e eeuw of in het begin van de 19e eeuw gebouwd door de toenmalige kasteeleigenaar die van Huize Harmelen een mooie buitenplaats wilde maken: de duiventoren verleende dus cachet aan zijn eigendom. Na het overlijden van de laatste kasteelheer in 1913 raakte het gebouw in verval: het werd zelfs als varkensschuurtje gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1950, werd de gemeente eigenaar van de duiventoren en liet het restaureren. Nu is de duiventoren sinds 1973 een rijksmonument. Een ander karakteristiek object langs de Oude Rijn is een zgn. rolpaal (rollepaal, jaagpaal, draaipaal): dit is een stevige ijzeren constructie op de kade met aan de boven- en onderzijde een oog . Daarin loopt een houten of ijzeren rol, waarlangs de jaaglijn rolt. Zij waren vroeger van groot belang om veilig scherpe bochten in waterwegen te kunnen nemen: de jaaglijn werd dan om de rol getrokken, zodat het schip de bocht kon maken – de schipper moest dan wel tegenroer geven.
Het is duidelijk te zien dat de Oude Rijn hier een bocht maakt – zeker gezien naar het oosten!
Ook nadat ik door het dorp zelf was gelopen verliep de wandelroute verder over het jaagpad naar het westen. Ik kwam langs de Haanwijkersluis, een sluis van 3,10 meter breed en een lengte van 21 meter. De sluis stond open (nu wordt hij nog maar sporadisch gebruikt). De oorspronkelijke sluis is al in 1660 aangelegd, ter bevordering van de scheepvaart: tot aan die tijd was hier een dam om het water uit het naburige Groot Waterschap van Woerden tegen te houden. Deze sluis dateert uit 1880–1890 en is sinds 2000 een rijksmonument. Ik volgde verder het jaagpad – zonder dat ik een schip hoefde voor te trekken…!
Op deze tocht was er voldoende wildlife om van te genieten: schapen die aan de overzijde op de oevers van de rivier lagen te herkauwen – er dartelden al lammetjes rond. Ik zag ook dat een paartje meerkoeten een mooi nest hadden gemaakt op de uitstekende achtersteven van een plezierjachtje, waar Moeders stilletjes zat te broeden. Op een aanlegsteiger stond een wel heel bijzondere vogel: een roestige reiger! Deze creatie van een metaalkunstenaar zag er best natuurgetrouw uit…
Na een minuut of tien kwam de spoorlijn Breukelen–Woerden in zicht. Vlakbij de spoorlijn staat een indrukwekkend monument om de ergste treinramp in Nederland te gedenken: de Treinramp bij Harmelen die op 8 januari 1962 plaatsvond bij het buurtschap De Putkop, dat bij Kamerik ligt en dat destijds nog deel uitmaakte van de toenmalig zelfstandige gemeente Kamerik (nu valt het onder de Gemeente Woerden). De naam verwijst naar een verdedigingswerk uit de 13e eeuw, waarvan de exacte ligging niet (meer) bekend is. Dit vreselijke ongeluk gebeurde in de ochtend van 8 januari 1962 bij dichte mist: een sneltrein uit Leeuwarden en een stoptrein uit Rotterdam botsten frontaal op elkaar op het punt waar de spoorlijn van Breukelen naar Woerden gelijkvloers aansloot op de spoorlijn van Utrecht naar Woerden. Dit punt stond al langere tijd bekend als gevaarlijk… De machinist van de sneltrein had het gele sein niet gezien vanwege de mist, maar het rode sein wel, waarna hij ging remmen, maar hij had nog zo veel snelheid dat hij niet meer tot stilstand kon komen vóór de wissel… In enkele minuten had de ramp zich voltrokken. In het begin van de 1960er-jaren was men al bezig met het ontwikkelen van het automatische treinbeïnvloedingssysteem ATB, maar dat was destijds nog niet ingebouwd op het spoor bij Harmelen of in de betrokken treinen. Dit ongeval is wel de aanleiding geweest om het ATB-systeem versneld in te voeren. In de 1990-er jaren is bij Harmelen een fly-over gebouwd, waardoor de spoorlijnen elkaar niet langer gelijkvloers kruisen.
In 2012, 50 jaar na dato, is er in verschillende documentaires veel aandacht besteed aan deze grote ramp, waarbij overlevenden en nabestaanden na vijf decennia nog vol emotie de gebeurtenissen tot in details kunnen navertellen…. Ook is een monument opgericht als blijvende herinnering aan dit grootste spoorongeluk in de geschiedenis van de Nederlandse Spoorwegen. Het monument is in 2011 ontworpen door de Nederlandse beeldhouwer Taeke Friso de Jong (*1948) en op 8 januari 2012 onthuld. Het kunstwerk bestaat uit twee hardstenen platen van twee meter hoog die scheef ten opzichte van elkaar staan met daarop de namen van de 93 mensen die zijn omgekomen. Tussen de platen door is de plek van het ongeluk zichtbaar. Op een rode hardstenen sokkel die iets voor de platen met de namen staat, ligt een bronzen lichaam zonder hoofd, zonder armen en met halve benen als symbool voor de slachtoffers: “De kapotte mens“. Onder het beeld hangt een bronzen plaquette met de tekst: “Treinramp nabij Harmelen 93 doden en 52 gewonden 8 jan. 1962–2012 In Memoriam“. Op een tweede plaquette aan de zijkant van de hardstenen sokkel staat: “50 jaar na dato gedenken wij. Hier op de Putkop nog net op Kameriks grondgebied vond plaats de zwaarste treinramp ooit. Ernstige mist op de morgen van 8 jan. 1962. Twee treinen in volle vaart nabij een wissel botsten op elkaar: het zwaarste spoorongeluk in Nederland. 93 doden en 52 gewonden.” met daaronder de naam van de kunstenaar. Een tegel op de grond vermeldt dat de verankering van en de bestrating rondom het gedenkteken zijn geschonken door drie aannemersbedrijven uit de buurt.
Vooral de twee panelen met al die namen maken indruk. Mij viel de naam op van een meisje dat toen nog net geen vier jaar oud was: ze was geboren op 6 april 1958 – ze zou dus op de dag dat ik er stond 66 jaar zijn geworden… Dat stemt wel tot nadenken.
In de winter maakt het monument zelfs nog meer indruk, zeker van een afstand…
De laatste kilometers naar Woerden
Nadat ik toch wel een tijdje bij het monument voor de treinramp had gestaan en nog een praatje had gemaakt met een echtpaar dat op de fiets was langsgekomen en dat ook onder de indruk was, vervolgde ik mijn weg langs de Oude Rijn. Het was duidelijk voorjaar: en dat betekent lammetjes – veel lammetjes! Het viel me op dat er wel veel “zwarte schapen” tussen liepen!
Niet lang daarna kwam ik langs een houten bankje dat aan de oever van de Oude Rijn stond. Aan een knotwilg was een bordje vastgemaakt met de tekst “Rustpunt aangeboden door de overkant“. Het geestige was niet alleen dat het niet helemaal duidelijk was welke overkant het betrof: is het de kant die je ziet als je het bord leest of de kant die je ziet als je op het bankje gaat zitten! Bovendien was de knotwilg bezig om over het bordje heen te groeien – in 1½ jaar tijd was het verschil al zichtbaar! Toch was het vast plezierig om even te kunnen rusten, maar dat deed ik niet: ik wilde voortmaken.
Een paar minuten later zag ik aan de zuidzijde van het voet- en fietspad langs de Oude Rijn bij een grote picknicktafel een intrigerend kunstwerk liggen dat volgens het bordje Veni, vedi, vado heette: ik kom, ik zie en ik loop door. Het in 2014 gemaakte kunstwerk bestaat uit vierkante stapstenen die een sterk uitvergrote afdruk van een Romeinse schoen vormen. De makers Mariette van Waard (*1977) en Erwin Ruiter geven aan dat er – behalve dat je door van de ene nop op de andere nop te stappen, je letterlijk “in het voetspoor van de Romeinen” treedt – nog meer symbolische betekenissen zijn: hier “liep” de grens van het Romeinse Rijk en ook al hebben de Romeinen geen tastbare zaken als tempels en andere bouwwerken achtergelaten, ze hebben wel duidelijk hun “afdruk” of voetsporen achtergelaten…
Uiteindelijk kwam het eindpunt van deze etappe in zicht: de felblauw geschilderde verkeersbrug over de Oude Rijn, de Limesbrug uit 2008. De aanleg van deze brug was nodig geworden, omdat de oudere Groepenbrug die iets verder stroomafwaarts ligt, het verkeer niet meer kon verwerken. Vanuit de verte contrasteerde het blauw van de brug mooi met het frisse voorjaarsgroen van de begroeiing. Het water van de Oude Rijn stroomde vrijwel rimpelloos verder – weer een rustmomentje…
Dichter gekomen zag ik dat “iemand” met dezelfde blauwe verf een minimalistisch gezicht had geschilderd op een van de bruggenhoofden. Deze kunstuiting leek wel geïnspireerd te zijn door het werk van de Italiaanse kunstenaar Amedeo Modigliani (1884–1920), die bekend is geworden met dergelijke hoekige gezichten! Het vrolijkte het grauwe beton in ieder geval wel op…
Vanaf dit punt was het nog maar een kleine wandeling naar het treinstation van Woerden. Op de terugweg zoefde ik, lekker onderuitgezakt in mijn stoel, rustig naar Utrecht en vanaf daar verder naar huis. Ik kon op beide dagen terugzien op een aangename wandeling door stedelijke en ook door ogenschijnlijk groene, agrarische gebieden, die toch een schat aan historie letterlijk in zich verborgen hadden! Dat maakte deze etappe ook erg interessant. Het seizoen maakt dan niet veel uit: zowel de winter als het voorjaar hebben hun eigen charme. Voor mij geldt in dit geval ook: Veni, vedi, vado – ik kom, ik zie en ik loop door. Ik zal doorlopen tot aan de Noordzee – tot aan Katwijk!
Goed verhaal leuke fotos