Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter informatie: op de pagina De Rijn als noordelijke grens (“limes”) van het Romeinse Rijk staat een korte beschrijving van de omvang van het Romeinse Rijk rond het begin van onze jaartelling, de Rijn als noordelijke grens, de “Limes”, van dat Rijk en de toen aangelegde “Limesweg”. Ook wordt daar de langeafstandswandeling “Romeinse Limespad” beschreven, de basis voor dit reisverhaal. Deze wandelroute met een totale lengte van 275 kilometer voert langs de Romeinse Limesweg van Katwijk aan Zee naar Berg en Dal, dus langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die hier gevormd wordt door de Rijn, zoals deze rivier oorspronkelijk stroomde: de Neder-Rijn tot aan Wijk bij Duurstede, de Kromme Rijn tot aan Utrecht en de Oude Rijn naar Katwijk aan Zee.
16 mei 2021
Een echte “bergetappe” in de voetsporen van de Romeinen
De eerste keer dat ik deze etappe, Etappe 17 van het Romeinse Limespad gelopen heb was op 5 maart jl., een frisse, maar zonnige dag. Ik liep vanaf het station van Nijmegen opnieuw naar het Valkhof en naar het Hunerpark, vlak bij de afrit van de Waalbrug en het Keizer Trajanusplein, waar de wandeling officieel begon. De voetpad loopt over de stuwwal: en vanaf die hoogte heb je een prachtig uitzicht over het lage land tussen deze hoge kant en de stuwwal van de Veluwe, met het helderblauwe lint van de Waal en de ruigte van de Ooijpolder. Het voorjaar hing toen al een beetje in de lucht: bomen en stuiken begonnen een groen waasje te krijgen. De tweede keer dat ik deze etappe liep was op 1 mei. Die herhaling wilde ik graag: ik vond het heuvelachtige (soms echt “bergachtige”!) landschap zo bijzonder. Die mooie vergezichten en de prachtige beukenbossen waren in maart nog helemaal kaal, maar zij waren nu al duidelijk gehuld in dat mooie fel-lichtgroenige blad. Vanwege de koude periode in april liep de natuur wel een beetje achter… Een andere reden om deze tocht nog een keertje maken was dat ik in maart bijna aan het einde van de tocht langs een buitengewoon uitnodigend terras was gekomen: dat van het “Landgoed Hotel Holthurnsche Hof“. Ik had toen al bedacht dat ik daar best eens zou willen neerstrijken om iets te eten! Dat kon in mei immers weer: in ieder geval waren de terrassen open…
Op een zonnige zaterdagochtend, 1 mei jl., liep ik opnieuw vanaf het treinstation van Nijmegen langs het park het Valkhof naar het Keizer Trajanusplein. Nu stonden de kastanjebomen bij de oude stadsmuur al wel mooi in het blad, maar nog net niet in bloei! De vergezichten over de Waal en de Betuwe waren die dag niet zo scherp als in begin maart, maar daarom niet minder mooi.
Een groot gedeelte van deze Etappe volgt het tracé van het vijf kilometer lange Romeinse Aquaduct van Berg en Dal naar Nijmegen. Een echte Romeinse connectie dus: rond de eerste eeuw na Chr. was in het oostelijke gedeelte van wat nu Nijmegen is een groot kampement voor het Tiende Legioen van het Romeinse leger gevestigd. De huidige plek is het Kopse Hof. Omdat de legionairs nauwelijks hoefden te vechten, werden zij ingezet voor allerlei werkzaamheden, zoals de aanleg van wegen, huizen en openbare gebouwen, vooral in de nieuwe stad Ulpia Noviomagus in het huidige Nijmegen-West. De waterbehoefte van de legionairs was heel groot: niet alleen voor drinkwater, maar ook voor de bereiding van eten en drinken, voor de badgebouwen, het spoelen van de latrines en het drenken van paarden en muilezels. Bovendien was er ook water nodig voor de bewoners van het dorp bij het kamp. De totale waterbehoefte wordt geschat op zo’n 1 tot 4 miljoen liter per dag! Omdat de diepe put die de legionairs binnen de legerplaats sloegen, niet genoeg water leverde hebben zij een waterleiding (aquaduct) aangelegd vanaf enkele bronnen in Berg en Dal. De waterleiding bestond uit een houten goot, waarvan niets is overgebleven. Wel zijn nog altijd resten van (drie) dammen zichtbaar waarmee dalen werden overbrugd, en drie geulen die door heuvels zijn uitgegraven. In de loop der jaren zijn er vele (wetenschappelijke) publicaties verschenen over het aquaduct. Veel is nog onduidelijk, omdat er maar weinig materieels is teruggevonden. Hoe dan ook: de fantasie wordt wel geprikkeld! Er is een wandelroute samengesteld die langs het (vermoedelijke) tracé van het aquaduct voert. Aan de ontwikkeling van deze wandelroute is een uitgebreide inventarisatie en rapportage voorafgegaan: “Van bron tot kraan – het aquaduct van Groesbeek als levensader voor nieuwe economie, een ontwikkelingsvisie“. Niet alles is gerealiseerd… In 2006 is een indrukwekkende en verhelderende video gemaakt met een 3D visualisatie van het Romeinse aquaduct aan de hand van reliëfkaarten. In een mooie, maar langere video uit 2014 wordt het aquaduct als het ware zichtbaar gemaakt in het landschap. De verschillende onderdelen heb ik ook zelf gezien!
Het water dat via het aquaduct werd aangevoerd was bestemd was voor het Romeinse kampement op het Kops Plateau, het meest oostelijke van de Romeinse kampementen in Nijmegen. Hier was een klein castellum gevestigd, dat waarschijnlijk al gebouwd was rond 12 voor Chr., toen de door Keizer Augustus hooglijk gewaardeerde Generaal Drusus (38–9 voor Chr.) aan zijn veldtochten in Germania begon. Wellicht diende het Kops Plateau als hoofdkwartier van deze militaire operaties. De commandantenwoning van dit fort, het praetorium, is buitengewoon groot: 60 bij 35 meter. Het lijkt wat het ontwerp betreft erg op Romeinse villa’s in Italië. Hier was de binnenplaats aan de noordzijde open, waardoor het wellicht mogelijk was om van daaruit van het geweldige uitzicht over het rivierengebied te genieten. Dat de bewoners een luxeleventje leidden is gebleken uit gevonden kostbaar keramiek en een bronzen ketel, en zeker ook uit etensresten zoals linzen, gerst, olijven, haas, speenvarken, wintertaling, eend, korhoen, kip, rund, een grote hoeveelheid vis en vissaus van Spaanse makreel… Van het fort is nu niet veel concreets meer te zien. Wel leidt de route over de stuwwal langs een modern appartementencomplex, met de toepasselijke naam Porta Romana, waar in de voortuin de plattegrond van de oostelijke poort van het legerkamp van het Tiende Legioen verbeeld is door lage muurtjes. De oorspronkelijke poort en de muur waren van steen. Ongeveer 90 jaar voordat deze werd gebouwd, lag er al een grotere legerplaats van hout, die maar kort (tussen 19 en 10 voor Chr.) dienst gedaan heeft. Van deze legerplaats zijn de paalgaten van de staanders in de stoep en de straat weergegeven als cirkels in een andere kleur klinkers. Een interessant item dat vanaf de straat niet te zien is, ligt in de achtertuin van het appartementencomplex: de uit tufsteenblokken opgetrokken rand van een grote waterput die “herbouwd” is op de plek waar deze in 1959 is opgegraven.
Rond het jaar 100 bouwden de Romeinen in Nijmegen-Oost het grootste gebouw dat ooit in Nederland heeft gestaan. Het was een marktgebouw van 166 bij 137 meter groot rondom een marktplein met winkeltjes. Op het plein waren twee keizerzuilen opgericht. Bij archeologische opgravingen zijn funderingsresten gevonden van zowel het marktgebouw als de zuilen. In de straten rondom de Eikstraat zijn eerder al de contouren van het marktgebouw weergegeven met donkere stenen in het plaveisel. Het is hier, net als toen ik tijdens de vorige etappe bij de grote tempels in Nijmegen-West kwam, die gewijd waren aan Fortuna (de godin van de voorspoed) en aan Mercurius (de god van de handel) niet gemakkelijk om de moderne bebouwing weg te denken en een Romeins bouwwerk te visualiseren. Op het informatiebord bij het appartementencomplex staat een luchtfoto van de wijk met daarin aangegeven hoe de positie van het marktgebouw was – dat maakt wel veel duidelijk!
Wat ook heel erg in het oog springt is de keizerzuil die op 1 juli 2011 is onthuld en die oorspronkelijk op het plein van het marktgebouw heeft gestaan. Door het archeologische onderzoek was een zorgvuldige reconstructie van het origineel mogelijk. De zuil is 9 meter hoog en het kapiteel is kleurrijk uitgevoerd zoals dat in de Romeinse tijd gebruikelijk was. Op het kapiteel heeft destijds ook nog als eerbetoon een 2 meter hoog standbeeld van Keizer Trajanus gestaan. Op de sokkel van een prachtige okerkleur staat de tekst: “Keizerzuil Marktgebouw Rond 100 opgericht door de soldaten van het Tiende Legioen in 2011 opnieuw opgericht door de Nijmegenaren“.
Vanuit deze nieuwe wijk loopt de route verder over de Berg en Dalseweg naar de Broerdijk. Hier daalt de weg redelijk snel af naar de Hengstdalsweg. Op de kruising heeft de Gemeente in 2010 een rotonde laten aanleggen. Toen is er op initiatief van de buurt een kunstwerk geplaatst dat aandacht schenkt aan de aanwezigheid van het Romeinse aquaduct. In april 2013 is gekozen voor het ontwerp van de Nederlandse kunstenaar Alphons ter Avest (*1960): de “Neptvnvsring“, die in 2015 ingewijd is. Deze ring is vernoemd naar de Romeinse god van stromend water en de zee. Hij verenigt twee Romeinse vindingen: beton en schreefletters. Er staat in spiegelbeeld: AQVA CASTORUM NOVIOMAGI (Waterleiding van het legerkamp van Nijmegen). De tekst is op z’n kop geplaatst op een spiegelende ondergrond: als het nat is, is de tekst goed te lezen. Hiermee wordt het belang van water benadrukt. Beide keren dat ik hierlangs liep was de ondergrond droog, maar het was wel een tot de verbeelding sprekend monument.
Op het informatiebord bij de rotonde staat een oude foto uit de jaren 1930, waarop goed te zien is dat het Romeinse aquaduct hier gelopen heeft: er was een duidelijke verhoging in het landschap zichtbaar toen men met de bouw van de huizen aan de Broerdijk begon!
De Broerdijk leidt werkelijk door een (smeltwater)dal (vandaar de naam “Hengstdalseweg”) en toen ik eenmaal tegen de zuidhelling opgelopen was, kwam ik bij sportvelden en gelukkig ook op niet-verharde wegen! Daar gaat de route door het Mariënbosch met prachtige oude beuken die – zoals ik al gehoopt had – in mei al aardig in blad staan: het zonlicht op die zachtgroene bladeren was een cadeautje!
Het Mariënbosch hoorde bij een grote 19e eeuwse villa, Oud Mariënboom, maar het bos zelf is al veel ouder. Ook ligt meer naar het zuiden een groot klooster Mariënbosch (eveneens een rijksmonument), dat in 1923 door de Nederlandse architect Charles M.F.H. Estourgie (1884–1950) werd ontworpen. Het is een groot en imponerend gebouw dat op een natuurlijke hoogte ligt. Het klooster is opgetrokken in donkere baksteen met zandstenen versieringen, in de stijl van art deco met elementen van de Amsterdamse School – het gebouw lijkt qua opzet ook wel op de zenderzaal van Radio Kootwijk! De weg door het Marienbosch volgens het boekje is in ieder geval korter dan de route die ik de eerste keer nam: toen miste ik een routepijltje en kwam langs het klooster. Het gebouw heeft sinds mei 2015 een nieuwe functie: er wonen nu ongeveer 350 studenten! Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was in het bos het Kamp Mariënbosch ingericht: aanvankelijk bedoeld als verzamelplaats voor Britse en Canadese militairen die gerepatrieerd moesten worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd het kamp een interneringskamp: de Nederlandse regering wilde direct na de bevrijding de in Nederland wonende Duitsers het land uitzetten (zo’n 20.000 personen). Tussen september 1946 en eind 1948 werden vele Duitsers (die vaak al ver voor de oorlog naar Nederland waren gekomen en hier een gezin hadden) geïnterneerd in afwachting van hun uitzetting naar Duitsland. Het kamp was met prikkeldraad omheind en bestond uit 86 nissenhutten, metalen half-cilindrische onderkomens voor de gedetineerden, en enkele houten barakken. Langs de Nederlands-Duitse grens waren meerdere van dit soort kampen, maar Kamp Mariënbosch was de grootste. Na 1948 werd begonnen met de ontmanteling – in 1952 werden de laatste barakken gesloopt en het terrein weer teruggegeven als bos. Ik was er in onwetendheid hierover gewoon langsgelopen…
Aan de oostzijde van het Mariënbosch was weer een deel van het Romeinse aquaduct zichtbaar in de vorm van een vrij ondiepe kaarsrechte greppel: het informatiebord vermeldt dat de greppel nu 1 à 2 meter diep en 10 meter breed met aan weerszijden een wal van opgeworpen aarde, maar dat die oorspronkelijk 3 meter diep en 7 meter breed is geweest. De geul ligt precies in het verlengde van de Swartendijk, waar ik later nog zou komen. Voor het graven ervan is zo’n 6.500 mᵌ grond verplaatst. Al eerder was ik langs een dwarsdal gekomen in de buurt van een speeltuin (“De Leemkuil“), waar grote taxusbomen stonden. Het vermoeden bestaat dat de Romeinen hier een spreng hebben gegraven om op deze manier meer water te krijgen. Dit gebeurde waarschijnlijk gefaseerd: als de watertoevoer niet toereikend was, boorden ze nieuwe bronnen aan en zochten het hogerop. Ik zag ook enkele diepe kuilen in het landschap: die zijn ontstaan doordat een lokale “stoomdakpannenfabriek” daar tussen de jaren 1880 en 1920 leem gewonnen heeft.
Vanaf het Mariënbosch liep ik in de berm van een doorgaande weg met grote villa’s in verschillende stijlen, waarbij ik zowel de aanwijzingen van het Romeinse Limespad als van de Aquaductwandeling volgde. Weer kon ik het asfalt achter me laten en een brede beukenlaan ingaan, die oorspronkelijk bedoeld was als oprijlaan naar een landhuis dat er nooit gekomen is. Aan de zuidkant van de laan staat een onooglijk lelijke betonnen schutting (van het voormalige Karmelietessenklooster) en aan de noordkant ligt een open beukenbos (in particuliere tuinen). Hier was opnieuw zichtbaar gemaakt waar het aquaduct had gelopen: daar maakt de muur een lichte welving, met in metaal de goot voor het water. Aan de overzijde van de weg kan men de dam nog duidelijk zien liggen in de tuinen. Deze dam was in totaal 260 meter lang en op dit punt zo’n 6½ meter hoog. Dat is veel hoger dan de schutting! De Romeinen hadden voor de dam bijna 10.000 mᵌ grond nodig gehad! Deze dam heet al sinds mensenheugenis “Swartendijk”.
Na nog een tijdje het brede bospad tegen de helling op gevolgd te hebben langs die uitermate lelijke en met graffiti “opgeleukte” betonschutting kwam ik eerst over een pad met veel stobben en boomwortels door een open stuk in het bos en daarna weer over een pad door een beukenbos, nu langs een hekwerk van harmonicagaas, dat hetzelfde landgoed afschermde als de betonschutting. Bij het Louisedal was er weer zicht op een onderdeel van het Romeinse aquaduct. Lange tijd heeft men gedacht dat het een erosiedal was, maar het bleek toch een gegraven sleuf te zijn! Bij metingen werd duidelijk dat de opgeworpen aarde aan beide kanten even hoog was. Het pad gaat met trappen door het dal. Het hoogteverschil loopt op tot 14 meter en de bodem van het dal ligt altijd nog op 66 meter boven NAP! Opvallend is hier dat de uitgeworpen grond relatief ver van het dal ligt: misschien was het dal hier nog veel dieper was uitgegraven en is door erosie in de loop van de eeuwen weer gedeeltelijk opgevuld, of waren de Romeinen wel van plan geweest om de heuvel dieper uit te graven, maar konden hun werk niet afmaken omdat zij werden overgeplaatst naar Aquincum (bij Boedapest). Achter het hek van het Museumpark Orientalis loopt het gegraven dal door, sluit dan aan op een natuurlijk dal en komt uit bij het begin van de Swartendijk. Beide keren, in maart en in mei, was het trappen-af en aan de andere kant weer trappen-op wel een on-Hollandse belevenis! Ook hier waren begin mei de frisse voorjaarskleuren in de beuken een plezier om te zien. Het Louisedal is sinds 2012 een rijksmonument.
Aan de oostzijde van het Louisedal, op het punt waar het pad het bos verlaat, is archeologisch onderzoek gedaan: men heeft gemerkt dat de bodem van de Romeinse geul op 59½ meter boven NAP lag, zo’n 3½ meter lager dan de huidige bodem van het dal (op 63 meter boven NAP). De geul was rechthoekig uitgegraven. Het viel op dat de geul niet of maar kort (één seizoen) heeft gefunctioneerd. Dat zou de gedachtegang ondersteunen dat de legionairs het Louisedal gegraven hebben als afkorting van de bestaande waterleiding en dat zij het werk niet hebben kunnen afmaken omdat ze naar Aquincum (bij Boedapest) overgeplaatst werden.
Een aardige afwisseling van het heuvelige bosgebied rond het Louisedal werd gevormd door een mooie grote weide omzoomd met opnieuw oude beukenbomen. Het weiland behoort bij een paardenpension – beide keren liepen de paarden in een aangenaam voorjaarszonnetje. Onderaan de helling lagen grote, lang geleden omgezaagde beuken. Begin mei waren daar een paar mountainbikepaden afgezet met rood-witte linten en op een gelamineerd A4-tje stond de reden hiervoor: een deel van de mountainbikeroute Westermeerwijk zou te dicht langs een broedboom van het grootste insect van Nederland, het Vliegend hert (Lucanus cervus), liggen. Het is een zeldzaam insect dat met een ontwikkelingscyclus van acht jaar kwetsbaar is voor verstoring en waarvan kolonies nog maar op vier plaatsen in Oost- en Zuid-Nederland voorkomen: het gebied ten oosten van Nijmegen is daar één van. Toen ik nog even naar het begin van het Louisedal ging kijken viel het mij op hoe leemhoudend de grond hier is: aan het wortelstelsel van een omgewaaide beuk was dit goed te zien! Verder langs het pad dat naar de Meerwijkselaan leidde lagen ook lang geleden gevelde dikke beuken, waarvan er eentje helemaal hol was.
Langs de Meerwijkselaan staat een kunstwerk van vijf panelen van opengewerkt cortenstaal met aan beide kanten een zitbank van glimmend roestvrijstaal. De verschillende schijngestalten van de maan worden erop weergegeven – een bordje met uitleg ontbreekt… Er staat ook een “kilometerpaaltje” dat duidelijk is geïnspireerd op Franse of Italiaanse voorbeelden! Het vermeldt “Giro di Berg en Dal, Aquaduct” met daaraan toegevoegd: “Alt. 57,95m – 11,6 km“. Het is een verwijzing naar de Giro d’Italia, de Ronde van Italië, de jaarlijkse wielerwedstijd door Italië. In 2016 vond de start van de “Giro” plaats in Gelderland en de tweede etappe voerde de renners onder andere door de heuvels van Berg en Dal. Deze fietsroute van 30 kilometer volgt zoveel mogelijk het officiële parcours van toen, met alle hoogtepunten, zoals de “Muur van Beek” met een stijgingspercentage van 10%!
Het was gemakkelijk lopen over het brede fietspad, langs een brede meidoornhaag, die in mei al redelijk was uitgelopen. Wel viel de greppel op die tussen de haag en het fietspad gegraven was: het was voor de padden en andere amfibieën die op deze manier van beide kanten “geleid” werden naar een onder de weg aangelegd tunneltje. Op deze manier kunnen ze veilig de poelen bereiken die aan de zuidkant op het terrein van het Afrikamuseum liggen. Ook hier vormen de greppel en het tunneltje een verbinding met water, maar dan voor dieren!
Na een tijdje over het fietspad gelopen te hebben kwam ik bij een langgerekte vijver achter een groot, versierd, maar wel een beetje roestig hekwerk: dit water hoort bij het Landgoed Watermeerwijk, dat rond 1650 ontstaan is als ontginningsboerderij aan de rand van het Nederrijkswald. In de 18e en 19e eeuw is het uitgegroeid tot een landgoed. Men neemt aan dat de vijver oorspronkelijk een spreng was, die de Romeinen al uitgegraven hebben: aan de oostkant van de vijver is nog duidelijk de uitgeworpen grond te zien. Ook zou de vijver in de Romeinse tijd gediend hebben als opvangbekken voor het water uit het Kerstendal, dat meer naar het noorden ligt en vanaf het hoogste punt van de stuwwal loopt (waarover later meer). Bij booronderzoek is gebleken dat het mensenwerk is geweest – alleen kan men niet met zekerheid zeggen of de gravers Romeinen zijn geweest of middeleeuwers. Op de rechteroever van de vijver is een kasteelheuvel uit de 11e of 12e eeuw opgeworpen, waarbij het water als een gracht rond deze “motte” werd geleid. Bij andere onderzoeken van het westelijke gedeelte van de vijver is vastgesteld dat deze waarschijnlijk een oude beekloop is met een zandige bodem, bedekt met een dikke laag dun slib afkomstig van de rondom aanwezige beukenbomen. Het profiel van de onderzochte oevertaluds (vast zand-leem) was opvallend hoekig en steil waardoor de vijver sterk lijkt op een gegraven bak. Een uitzondering is het oostelijke uiteinde van de vijver dat geleidelijk overgaat in de omringende bosbodem. Op een bepaalde locatie werden ook nog zware houtresten op de bodem aangetroffen waarvan nog niet vaststaat of deze daar van nature zijn gekomen of door mensen daar zijn gebracht. Ik kon tussen de spijlen van het hek door een paar eenden zien zwemmen in het rimpelloze water – het was een mooi gezicht, met dat jonge frisse groen van het weinige blad aan de beukenbomen.
Vanaf dat punt leidde de route langs het Afrikamuseum (dat er nu gesloten en dus stilletjes bij lag…) redelijk steil omhoog en daarna langs de bosrand met kapitale beuken. Er waren wel kleine beukenboompjes geplant als opvolging. Vanaf deze hoogte was goed te zien dat de Meerwijkselaan en ook de vijver van het landgoed in een dal liggen. Ook het uitzicht over de glooiende akkers en in de verte weilanden omzoomd met ook weer oude beuken was zowel in maart (strakblauwe lucht) als in mei (meer donkere wolken) schitterend. Het was stil en daardoor rustgevend. Ook hier genoten de paarden in de wei van het frisse voorjaarsgras en genoot ik van de vergezichten.
Aan het einde van de beukenlaan kwam ik uit bij de Zevenheuvelenweg, die steil naar beneden liep, dus één van de zeven heuvels af! Na een korte wandeling langs bosschages van bloeiende kersen bereikte ik het zuidelijke gedeelte van het buurtschap De Holdeurn, waar ik weer een mooi uitzicht had over geploegde akkers met ook een wijngaard! Daar was nog niet veel leven in te bekennen – alleen de kastanjebomen langs de Oude Kleefsebaan stonden al redelijk in het blad. In de verte zag ik de stuwwal oprijzen – in de richting van de Duivelsberg…
Onderdeel van het buurtschap De Holdeurn is Villa Dalhof: een rijksmonument uit 1912-1914, waarin nu een B&B is gevestigd en dat vroeger het huis was van de familie Jurgens, de ontwikkelaars van margarine (nu Unilever). De villa is gebouwd naar ontwerp van de architect Charles M.F.H. Estourgie – die o.a. ook het Klooster Mariënbosch heeft ontworpen – in de “nieuw historiserende stijl“, dat wil zeggen dat er inspiratie is geput uit vroegere stijlen. Op deze plaats had al een ouder huis gestaan. Van 1952 tot 1997 was in de villa de Katholieke Volkshogeschool voor plattelandsontwikkeling “Ons Erf” gevestigd, die in 1948 was opgericht en aanvankelijk een locatie in De Steeg bij Arnhem had, om vooral katholieke jongeren uit de agrarische sector te “vormen” en bij te scholen. De parkachtige tuin werd in 1910 aangelegd, maar ligt er nu wat minder verzorgd bij….
Behalve het nieuwe gebouw van het Landgoedhotel De Holthurnsche Hof staat ook nog een kleine kapel met een rieten dak, dat rond 1850 is gebouwd. Op de noordelijke muur hangt een modern kunstwerk van een man met opgeheven armen te midden van drie wegvliegende duiven – of zijn het toch engelen?! Aan de oostelijke muur staat in een vitrine een kleine Zwarte Madonna met een rijk bewerkte witte mantel. Het glas spiegelde erg, waardoor het moeilijk was om het beeldje te zien, maar de combinatie van de witte mantel met een mooie ranke boom was wel mooi!
Ten zuidoosten van “Villa Dalhof” liggen twee archeologische plekken uit de Romeinse tijd die sinds 1972 rijksmonument zijn: de ovens voor het maken van bakstenen en dakpannen en een fabrica voor het maken van verfijnd Romeinse vaatwerk in terra sigillita. De roem van De Holdeurn is vooral te danken aan de honderdduizenden gebakken dakpannen en verschillende soorten tegels. In de gehele provincie Germania Inferior, van Bonn tot aan de Noordzee, zijn dakpannen gevonden met stempels uit De Holdeurn! Dit oranjekleurige aardewerk wordt ook Holdeurns of Nijmeegs-Holdeurns aardewerk genoemd. Het was vaak gestempeld met “Legio X Gemina”: daarom vermoedt men dat de productie georganiseerd werd vanuit de legerplaatsen bij Ulpia Noviomagus Batavorum (Nijmegen). Ook in de tweede eeuw was het complex opnieuw in gebruik, toen voor de regimenten uit Xanten en Bonn: uit de tijd van de regering van keizer Severus Alexander (222–235) dateert een gedenksteen, opgericht in opdracht van de bevelhebber van Legio I Minervia, het Eerste Legioen uit Bonn.
Kenmerkend voor het verfijnde aardewerk uit terra sigillata zijn de rode, roodbruine kleur en een glanzend, veelal versierd oppervlak. De versieringen bestaan uit decoratieve dan wel beeldende reliëfs. Er werden fijne leemsoorten gebruikt; het maken gebeurde met een pottenbakkerswiel. Voor de versiering van het buitenoppervlak werd meestal gebruikgemaakt van een (gebakken) gietvorm waarin vóór het bakproces de reliëfs in negatief waren aangebracht door middel van o.a. stempels. Ook werden er andere soorten aardewerk gemaakt zoals olielampjes, borden, schotels, kannen, bekers en kruiken.
Het is dat er een informatiebord staat, anders zou je gewoon langs de met bramen en (nu nog jonge) brandnetels begroeide kuil tussen hoge bomen lopen, zonder te weten dat daar een deel van een van de grootste ovencomplexen in het noorden van het Romeinse Rijk ligt… De hoteleigenaar had in het begin van deze eeuw wel plannen om een en ander zichtbaar te maken, maar daar is nu nog niets van te zien. Deze ovencomplexen zouden wel mooi aansluiten bij het andere Romeinse project: het Aquaduct van Berg en Dal!
Vanaf het einde van de 18e eeuw zijn er ontdekkingen van het Romeinse verleden geweest, voor het eerst in 1780: “… bij het graven omtrent de weg aan de Holledoorn in het Neder-Rijksche Walt zijn in dit jaar gevonden eene groote meenigte van pannen en vloersteenen…”. Bij uitgebreid archeologisch onderzoek tussen 1938 en 1942 bleek hoe groot de omvang van de ovencomplexen bij De Holdeurn was. In latere jaren heeft men vermoed dat er bij deze opgravingen veel verstoord zou zijn, maar dit blijkt uiteindelijk niet het geval: in het begin van deze eeuw (eind 2008 tot maart 2009) heeft een ander onderzoeksteam, met het oog op de plannen om het complex beter zichtbaar te maken, de omgeving in kaart gebracht, o.a. met een grondradar. Toen heeft men gemerkt dat er ook nog fundamenten van een ander gebouw, wellicht de woonvertrekken voor de soldaten-werkers, in de grond zitten… Er is nog zoveel onbekend, maar toch hebben wetenschappers al veel boven water gekregen: de grootte en de manier waarop de randen van de “tegulae“, de dakpannen, worden afgerond zijn kenmerkend voor het “grofkeramiek” dat door het Tiende Legioen van Nijmegen werd gemaakt. Er zijn ook meerdere dakpannen gevonden met de pootafdruk van een hond! In de baksels van De Holdeurn is (veelal wit) grof zand of grind gevonden, waarin regelmatig (grote) kalkinsluitsels zichtbaar zijn. Bij recentere opgravingen komen deze kalkinsluitsels in het grofkeramiek van het Tiende Legioen minder vaak voor. Waar grofkeramiek van De Holdeurn wordt opgegraven, zijn ook verschillen in baksels en kleur geconstateerd. Men vermoedt dat zulke verschillen in baksels en kleurstelling waarschijnlijk samenhangen met de (chronologische) exploitatie van verschillende kleigroeven in de directe omgeving, maar ook in de tijd doorgevoerde kwaliteitsverbeteringen.
In maart was er bij Villa Dalhof wel iets aan eten en drinken te krijgen, maar dan to go. Op 1 mei was het terras van het Landgoedhotel Holthurnse Hof open, dus dat leek me wel wat. Hoewel het helaas erg frisjes was, installeerde ik mij onder een grote parasol (die op zeker moment ook nog even fungeerde als paraplu!) en trakteerde mijzelf op een glaasje witte wijn – niet van de wijngaard die ik eerder had gezien, maar toch gewoon lekker…. Toen mijn luxueuze “broodje-brie” (goed brood met gegrilde aubergine en half gesmolten plakken kaas) was opgediend, brak de zon door en scheen in mijn glas. Het was heerlijk om weer eens op een terras te kunnen zitten en te genieten van het eten en het uitzicht!
In maart was ik eerst gaan kijken naar (wel wat oneerbiedig gezegd) “het gat in de grond” dat het Romeinse ovencomplex moest voorstellen. Van daaruit liep ik langs de wijngaard, die ook Holdeurn heet. Alles was al in gereedheid gebracht voor een nieuw seizoen met hopelijk een mooie opbrengst… Op 0,4 hectare worden sinds het voorjaar 2006 drie druivenrassen verbouwd: Cabernet Blanc, Johannitter en Souvignier Gris. Volgens de website zijn de wijnen vanwege de löss in de grond “verrassend vol van smaak en mineraal rijk“. Een volgende keer zal ik zeker neerstrijken op hun “wijnterras” en een vergelijkend warenonderzoek doen! De tweede keer, in mei, was er, mede door het koude weer van de afgelopen tijd, nog niet veel vooruitgang in de bladontwikkeling gekomen…
In maart was ik naar het eindpunt van Etappe 17, de Duivelsberg, gegaan, maar begin mei was ik toch wel erg verkleumd geraakt na mijn lunch in de frisse lucht, zodat ik niet nogmaals dat deel heb afgelegd, maar naar het centrum van het dorp Berg en Dal ben teruggelopen. Daar heb ik ook het begin van het aquaduct gezien, bij het Kerstendal, waarover later meer. Na het oversteken van de Oude Kleefsebaan begon een steile klim naar de Duivelsberg over slingerende door erosie uitgesleten paden door een mooi beukenbos, dat toen nog helemaal kaal was. Sommige paden gingen steil tegen de helling op met treden, andere volgden de smalle dalen en er was tussen de bladeren ook nog oud plaveisel van stenen te zien.
Bijna boven aan de Duivelsberg houdt het bos op en zijn er mooie vergezichten naar het oosten over weilanden: hier is Duitsland niet ver weg! Ook is de weg niet meer zo steil.
Niet lang daarna kwam ook het pannenkoekenrestaurant “De Duivelsberg” in zicht. Het was plezierig om daar iets te kunnen bestellen – weliswaar “to-go“, maar het was toch mogelijk om staande op het terras in de zon van een bekertje huisgemaakte Glühwein en een portie poffertjes te genieten! Even een echt “bergtop-momentje”!
Gesterkt door de lekkernijen liep ik iets verder de berg op: daar stond een veelarmige wegwijzer met wandelroutes in alle richtingen. Hier komen o.a. ook de langeafstandswandelingen Pieterpad en Grote Rivierenpad, langs. Toen ik verderop bij een dikke boom kwam zag ik dat in de loop van de jaren de houten wegwijzers door de boom waren “opgeslokt”…!
De Duivelsberg is met 75,9 meter de hoogste top in dit gedeelte van de stuwwal. In de Romeinse tijd was de Duivelsberg daardoor van groot strategisch belang: toen de Romeinse vesting Ulpia Noviomagus Batavorum werd gesticht bleek het moeilijk om vanuit de vesting de volgende vesting in het oosten, het veel grotere Kleef, te zien. Voor de berichtgeving tussen de forten onderling was goed zicht van levensbelang voor de Romeinse commandanten: zo konden ze elkaar te allen tijde waarschuwen voor aanvallen van de Germanen. Daarom kozen ze een extra uitzichtpunt: de Duivelsberg met goed zicht op de Kleverberg, het hoogste punt in Kleef. Ook in de moderne oorlogsvoering had de Duivelsberg een strategische rol: tijdens de Operation Market Garden streden de Geallieerden van 19 tot en met 24 september 1944 om het bezit en behoud van “Hill 75,9“…
Eén van de pijlen van de wegwijzer wees naar een ander archeologisch monument: de dubbele “motte” Mergelp, ofwel een walburcht. Dit is een type burcht uit de middeleeuwen (einde van de 10e eeuw tot de 13e eeuw), meestal in de vorm van een toren, die aanvankelijk van hout en later van steen was. Kenmerkend was de “motte”, de aangelegde aarden heuvel, met daaromheen een afrastering van houten palen (de palissade). De afmetingen van zo’n heuvel varieerden tussen 20 en 100 meter in doorsnede en de hoogte tussen 3 en 20 meter. Vaak bestond een walburcht uit twee gedeelten, een hoofdburcht (met donjon of burcht, waarmee het adellijke en militaire karakter van de plaats werd onderstreept) en één of meer voorburchten, waar het dagelijkse leven zich afspeelde en waar gewoond werd. De heuvel werd veelal opgeworpen door het uitgraven van een gracht. Deze versterkingsvorm kwam vooral voor in het gebied tussen de Rijn en de Loire in Frankrijk. Toen de oorlogsvoering met artillerievuur zich ontwikkelde verloor dit burchttype aan betekenis.
De burcht “Mergelp” bestond uit twee mottes die ook tegenwoordig samen met de wallen nog goed zichtbaar zijn in het landschap. De hoogst gelegen motte is 4 meter hoog (78 meter boven NAP) met een diameter van ongeveer 20 meter en wordt omringd door een aarden wal en een droge gracht. De lager gelegen motte ligt ten noordoosten hiervan en is ook 4 meter hoog met een diameter van ongeveer 8 meter en een droge gracht aan de westzijde. De diameter bedraagt ongeveer 8 meter. Deze kleinste motte, de toenmalige plek voor de bewoners, geeft ook nu een goed uitzicht over het huidige natuurgebied De Duffelt en was destijds van groot strategisch belang. Door de ligging op de Duivelsberg, met daaronder het Wylermeer, was de burcht gemakkelijk te verdedigen. Recente onderzoekingen bij de walburcht op de Duno aan de Neder-Rijn (waar ik in het eerste gedeelte van Etappe 13 van het Romeinse Limespad heb gewandeld) hebben uitgewezen, dat ook de walburcht op de Duno één van de walburchten is geweest van waar rond het jaar 1000 het beruchte echtpaar Adela van Hamaland en Balderik van Duffelgouw hun macht over het rivierengebied van de Duno tot aan de Elterberg, heeft uitgeoefend. De andere walburcht was de bijzonder grote walburcht met motte in Montferland, hemelsbreed maar 19 kilometer van Mergelp verwijderd. Deze motte werd rond 1017 verwoest door de troepen van o.a. de bisschop van Utrecht als represaille voor een door Adela beraamde moord op een prefect, een mogelijke concurrent voor haar man Balderik, in het gebied van de Neder-Rijn een jaar tevoren.
Bij de terugtocht naar de bushalte in Berg en Dal kwam ik weer door het dichte beukenbos dat naar het noorden op een steile helling groeide. Hier en daar waren nog wat waterstroompjes te zien, die uitmonden in het Wylermeer dat deels in Nederland ligt en deels in Duitsland. De grens is hier nooit ver weg… Het meer is een oude rivierarm. In 1973 heeft men het noordwestelijker liggende Wylerbergmeer afgescheiden van het Wylermeer: het is nu een klein meer, dat erg geliefd is bij recreanten. Er schijnen vooral in het “Filosofendal”, een diep erosiedal dat vanaf de stuwwal met de Duivelsberg aan de noordkant naar beneden loopt, vele tamme kastanjebomen te groeien – dit zijn nakomelingen van de bomen die de Romeinen hebben meegenomen uit het zuiden!
Via een slingerend pad – een ander pad dan op de heenweg – kwam ik weer uit op de hoofdweg, waarlangs ik de dorpskern bereikte. De tweede keer, begin mei, ben ik verder naar het westen gelopen dan in maart. Zo kwam ik uit bij het begin van de Aquaductwandeling: bij het Kerstendal. Daar zag ik een diepe inkeping in het beboste landschap, met in het midden een (modern) hek ter afscheiding van de percelen… Er stond ook een infozuil (niet zo mooi als in het bevlogen idee was weergegeven). In het zonlicht en met de lichtgroene blaadjes aan de beuken kwam het diepe dal echt tot leven! De bron van het aquaduct ligt aan de zuidzijde van de huidige weg, de Oude Kleefsebaan, die het tracé volgt van een Romeinse weg en waar nu nog steeds enkele bronnen ontspringen. Misschien heeft het Kerstendal doorgelopen naar de noordkant van de Romeinse weg. Het dal is ongeveer een kilometer lang en heeft een diepte van elf meter thans op 82 meter boven NAP. Men heeft berekend dat bij het graven van dit dal ongeveer 80.000 mᵌ aarde is verplaatst: hiermee zouden 80 legionairs vier jaar werk gehad hebben! De grond die weggegraven werd uit het dal werd op de randen ervan geworpen waar het tegenwoordig nog ligt. In de Romeinse tijd zal het dal nog dieper zijn geweest, maar ook nu nog is de bodem vochtig. Aan de rechterzijde van het dal ligt een heuvel van 40 meter breed en 4 meter hoog, die in de 19e eeuw bekend stond als de “Vestaalsche Heuvel“, vernoemd naar de Romeinse godin van het haardvuur. Misschien waren daar de ruïnes van een nympheum, een bronheiligdom dat de Romeinen plachten te bouwen aan het begin van een aquaduct, soms in de vorm van een grot, of ook een tempeltje. Hoewel er niet veel concrete aanwijzingen zijn voor het bestaan van het aquaduct anders dan de “welvingen in het landschap”, is er een jaar geleden vlakbij het Kerstendal daadwerkelijk een stukje van het aquaduct teruggevonden: bij werkzaamheden aan een weg in de buurt (de Bosweg) zijn toen in een bouwput sporen aangetroffen, die erop wijzen dat op drie meter diepte een houten bak of goot heeft gelopen. Fascinerend dat na twee millennia zulke sporen nog zichtbaar zijn!
Er staat een bordje langs de weg dat er geparkeerd kan worden op het voorplein van de Rooms Katholieke kerk Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart, dat geheel niet lijkt op andere kerkgebouwen in en om Nijmegen: het is een modern laag gebouw met rondom hoge oude bomen. De kerk is in 1966 ontworpen door de architect Jan Strik (1912–1992) uit Boxtel, die bekend stond om zijn modernistische kerkontwerpen. Opvallend is de staketselachtige houten klokkenstoel met kruis in een grijsblauwe kleur. Het kerkbestuur wilde een kerkgebouw dat allereerst de menselijke ontmoeting rond de eucharistieviering wilde laten prevaleren: ik vond dat het er ondanks de wat rommelige entree verwelkomend uitzag. In schril contrast met dit moderne gebouw staat een klassiek vormgegeven, wit “Christus Koning” beeld tegen de achtergrond van een gemetseld muurtje van donkere bakstenen in een stenen perkje aan de kant van de weg. Twee uitingen van het “Rijke Roomse Leven”!
Met het vinden van de bron van het Romeinse aquaduct in Berg en Dal was ik aan het einde gekomen van Etappe 17 van het Romeinse Limespad, maar zeker niet aan de Romeinse Limes in de Lage Landen: vanuit hier kan ik nog langs de Via Romana naar de Duitse plaats Xanten gaan, een ander Romeins bolwerk langs de Limes… Wat een geweldige tocht was dit traject – met vele hoogtepunten: letterlijk in hoogtemeters, maar ook met indrukwekkende inzichten in de bouwkunst van de Romeinen!
Dag Pauline,
Groesbeek, Berg en Dal, dat is een heel speciaal heuvelachtig gebied in Nederland. Als het ware een eiland, omringd door het vlakkere land.