Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter informatie: op de pagina De Rijn als noordelijke grens (“limes”) van het Romeinse Rijk staat een korte beschrijving van de omvang van het Romeinse Rijk rond het begin van onze jaartelling, de Rijn als noordelijke grens, de “Limes”, van dat Rijk en de toen aangelegde “Limesweg”. Ook wordt daar de langeafstandswandeling “Romeinse Limespad” beschreven, de basis voor dit reisverhaal. Deze wandelroute met een totale lengte van 275 kilometer voert langs de Romeinse Limesweg van Katwijk aan Zee naar Berg en Dal, dus langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die hier gevormd wordt door de Rijn, zoals deze rivier oorspronkelijk stroomde: de Neder-Rijn tot aan Wijk bij Duurstede, de Kromme Rijn tot aan Utrecht en de Oude Rijn naar Katwijk aan Zee.
30 april 2021
Meer hoge stuwwallen en weidse uiterwaarden, maar ook mooie beekdalen!
Dit reisverhaal gaat over Etappe 13 van het Romeinse Limespad: maar dan in omgekeerde volgorde, stroomafwaarts. De route is in grote lijnen gelijk aan de Etappes 8 en 9 van het Maarten van Rossumpad en combineert in overlappingen twee Klompenpaden: het Dorenweertsepad en het Nederrijnsepad. Het is een lange etappe van 19 kilometer – daarom heb ik over deze etappe twee reisverhalen geschreven. Hier volgt nu het tweede gedeelte: van de brug over de Neder-Rijn van de snelweg A50 naar Wageningen, Haven.
Op de dag dat dit jaar de lente begon, op 20 maart, heb ik het gedeelte van Etappe 13 gelopen tussen de brug van de A50 tot aan Wageningen, Haven. In het begin ging de route verder over de stuwwal tot aan het beekdal van de Heelsumse Beek, een gebied dat ik sinds mijn jeugd ken, maar dat mede door de aanpassingen die een paar jaar geleden in het beekdal zijn aangebracht, toch weer zeer verrassend was! Ik heb op deze tocht maar weinig directe aanknopingspunten met “de Romeinen” kunnen vinden, behalve natuurlijk ook nu weer de Neder-Rijn: de rivier was maar op enkele punten niet in zicht!
Dit stuk van de stuwwal heet “De Noordberg“, wat een verbastering is van “Den Oordberg”, waarbij “oord” feitelijk “hoek” betekent. Samen met de Boersberg die aan de oostkant van de verdiept aangelegde A50 ligt, vormt hij een hoek van de Arnhemse stuwwal. Ook heeft op deze toen nog niet beboste plek tot aan het einde van de 18e eeuw een galg gestaan: een bijnaam van deze 26 meter hoge berg was ook wel de “Moordberg”… Hoewel het voor de leek niet echt zichtbaar is, wordt de Noordberg morfologisch gezien niet als stuwwal beschouwd, maar als deel van de sandr-vlakte (Een sandr is een puinhelling die door smeltwater is afgezet aan de voet van een gletsjer of ijsveld.) De minerale samenstelling is dezelfde, alleen de wijze waarop de aardlagen liggen is anders: bij een stuwwal schuin opgeduwd en bij een sandr gewoon recht…
Vanaf de hoge kant is het uitzicht op het dichtbegroeide uiterwaardengebied van de “Jufferswaard” erg mooi. Dit gebied dat ook wel met “Jufferenwaard” of “Jonckfrouwenwaardt” wordt aangeduid, is al bekend in de Middeleeuwen. De naam wordt voor het eerst in 1402 vermeld in een akte van de Heerlijkheid Doorwerth – wellicht vernoemd naar een van de jonkvrouwen van het kasteel. Er zijn meerdere waterplassen die in de loop van de 19e eeuw zijn ontstaan door kleiwinning. Op dit punt is de snelweg niet meer te horen, alleen nog maar vogelgezang.
Het beeld dat ik zag toen ik langs de biologisch werkende boerderij “Veld en Beek” op de Noordberg kwam, was erg voorjaarsachtig: op één van de schoorstenen van het huis zat een ooievaarspaartje op een groot nest. Dat was niet van dit jaar, gezien de wit-uitgebeten dakpannen onder de schoonsteen! Het wiel op een hoge paal in de tuin van de buren was dit jaar leeg gebleven…
Een paar honderd meter ten westen van de boerderij met de ooievaars op het dak is een splitsing: de route van het Romeinse Limespad gaat rechtdoor op de Fonteinallee (die ook hier nog zo heet) naar het westen en het Maarten van Rossumpad gaat hier over het Heterensevoetpad tussen akkers en weilanden naar het noorden. Dit is ook de alternatieve route in geval van hoogwater! Ik heb dat pad gelopen op weg naar de bushalte om weer naar Arnhem te gaan na mijn tocht vanaf “De Westerbouwing” tot aan de brug over de Neder-Rijn van de A50.
Deze “vluchtroute” bracht mij over een landweg met aan weerszijden akkers en met uitzicht naar het oosten in de richting van de Boersberg, naar het oorspronkelijke dorp Heelsum dat al in de 11e eeuw genoemd werd als “Hellesum“: als tegen de helling gebouwd. Dat klopt ook wel. Het oude dorp Heelsum, dat aan de oostzijde van de Heelsumse Beek ligt, is gegroepeerd rond het kerkje, dat bekend staat als “Kerkje op de Heuvel“. Met de bouw is begonnen in 1517. In het midden van de 19e eeuw is de kerk aan de zuidzijde vergroot. Omdat de eigenaren van het kerkje, de Heren van Doorwerth, zeer invloedrijk waren én lange tijd het katholieke geloof bleven aanhangen, duurde het lang voordat de reformatie tot Heelsum doordrong: dat zal in de loop van de 17e eeuw zijn geweest. De sierlijkheid van het kerkje wordt niet alleen benadrukt door de ligging boven op die steile helling, maar ook nog door de oude, gekandelaberde lindes halverwege de helling.
In het kader van de expositie uit 2018, “Renkum eert zijn oude Meesters“, staan er op verschillende, relevante plekken grote replica’s opgesteld van schilderijen door kunstschilders die in deze omgeving hebben gewerkt. Bij het “Kerkje op de Heuvel” staat een afbeelding van de kerk door Derk Wiggers (1866–1933). De gelijkenis is nog steeds groot, zelfs na herstel van de oorlogsschade uit de Slag om Arnhem…
Heelsum was altijd een onderdeel van de Heerlijkheid Doorwerth. De grens werd bepaald door de Heelsumse Beek. De verbouwing waarbij de kerk aan de zuidzijde werd vergroot vond plaats ten tijde dat de weduwe van J.A.P Baron van Brakell, de douairière, nog leefde. Het kerkje was destijds nog steeds eigendom van de Heren van Doorwerth. Het rijkversierde grafmonument voor haar echtgenoot Baron van Brakell, Heer van Doorwerth (die in 1853 was gestorven) en voor haarzelf bevindt zich buiten aan de zuidzijde van de kerk.
Iets meer heuvelaf in de richting van de beek staat een inmiddels wat verweerde hardstenen zuil met een inscriptie: “1856 7-1 1898 HULDEBLIJK den Hoogwelgeb. Heer Ph. F.A.J. Baron van Brakell Doorwerth bij gelegenheid zijner 7de herbenoeming tot Burgemeester, aangeboden door de in- en opgezetenen van de Gemeente Doorwerth“. Ik heb het woord “opgezetene” moeten opzoeken: daarmee wordt een plattelandsbewoner bedoeld…
Eerst gaat de route over de verharde weg en met een bruggetje over de beek. Aan de westkant van het beekdal volgt men de beek stroomopwaarts: hier mag de beek ook weer meanderen. Er staan knotwilgen langs de oevers. Het heldere zand op de beekbodem is goed te zien. Er liepen, zoals op zovele plaatsen, paarden in de wei. Een groot paard met witte en zwarte vlekken kwam nieuwsgierig naar mij toe. Het was een zogenaamde “Tinker“, een uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstig koudbloedpaardenras met opvallend grote, witte “sokken” aan de benen, dat vroeger vooral werd gebruikt door zigeuners als trekpaard voor hun woonwagens. Het staat bekend om zijn vriendelijke en rustige karakter – het paardenmeisje in mij kon zich niet inhouden om hem even aan te halen… Toen zag ik ook dat zijn snorharen precies de vorm hadden van een “Dali-snorretje”. Was dat van nature zo of had een ander paardenmeisje zich daarop uitgeleefd?
Na het passeren van een volkstuincomplex komt men uit op de Utrechtseweg in Heelsum. Daar valt het monument op dat is opgericht ter herinnering aan de Slag om Arnhem. Het ligt in het Plantsoen 1944 en is mooi onderhouden. Dit Airborne-monument bestaat uit materialen die de plaatselijke bevolking destijds op de landingsterreinen ten noorden van het dorp hebben gevonden, zoals helmen, geweren en bevoorradingscontainers. Aan de bovenste drager hangt een metalen beeld van een parachutist. De boog wordt bekroond door een Pegasus, het mythologische gevleugelde paard dat het embleem van de Britse Eerste Airborne Divisie was. Onder de parachutist is een zesponder anti-tankkanon op een fundering van bevoorradingscontainers geplaatst.
Op de parachute staat de tekst:
“HEELSUM.
IN DEZE OMGEVING LANDDE
DE 1e AIRBORNE DIVISIE
OP 17 SEPT. 1944 – 1 UUR.”
Ieder jaar op de avond van 17 september, als de Slag om Arnhem uit 1944 wordt herdacht, wordt bij “Het Kanon“, zoals de lokale bevolking het monument noemt, een herdenkingsceremonie gehouden, die door haar eenvoud altijd erg ontroerend is.
Bij het teruglopen naar de bushalte bij het viaduct van de A50 gaat het voetpad over de Heelsumse Beek die hier in verband met de aanleg van de snelweg sterk gecorrigeerd het zuidelijk gedeelte van het beekdal instroomt. Toch heeft het groen van de weilanden en de haag langs de beek nog wel een landelijke uitstraling. Ook hier is de brugleuning weer fraai vormgegeven!
Is er geen hoogwater en is het ook niet het moment om de wandeling af te breken en met de bus naar huis te gaan, dan loopt men gewoon rechtdoor over de stuwwal met de oude beukenlanen. Omdat er op die mooie lentedag nog geen blad aan de bomen zat, waren de uitzichten erg mooi: zowel op het beekdal in het westen als ook op de weer opengemaakte oude rivierarm tussen de stuwwal en de Neder-Rijn, met een grindgat aan de overkant bij Heteren. Er staat ook een steenfabriek die nog wel in bedrijf is.
De overgang van “hoog” naar “laag” is ook bijzonder. Eerst loopt men over lanen op de stuwwal tussen fraaie oude beuken, waarvan de knoppen al wat beginnen te zwellen, en bij het afdalen naar het beekdal langs vreemd vervormde eiken, die waarschijnlijk ooit “mishandeld” zijn als eikenhakhout… In het beekdal zelf zag ik ook twee flinke bomen op de grond liggen die duidelijk knaagsporen van de bever vertoonden. Vanaf het pad was ook mooi het hoogteverschil met de Noordberg te zien. In de moerassige bedding van de Heelsumse Beek begon al weer van alles uit te lopen: het riet, maar ook de groene puntbladeren van de gele lis.
De Heelsumse Beek lijkt nu maar een smal stroompje, maar was vroeger van groot belang voor de bedrijvigheid: vele watermolens waren actief, vooral voor de papierindustrie. Nu is in dit beekdal alleen nog de papierfabriek van Schut actief, die gespecialiseerd is in bijzondere papiersoorten, zoals voor kunstenaars. Oorspronkelijk ontsprong de Heelsumse Beek bij Terlet op de Veluwe, hemelsbreed zo’n 40 kilometer naar het noorden, en stroomde via het Papendal (nu het sportcentrum) naar Wolfheze, waar de Wolfhezerbeek ook in de beek vloeide. Tegenwoordig ligt de spreng op de Wolfhezerheide, zo’n zeven kilometer ten noorden van de monding in de Neder-Rijn. Hier kan men ook een prachtige wandeling maken, maar dat is voor een andere keer!
Daartoe aangezet door veranderende Europese regelgeving rond waterkwaliteit (de Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden en als doel heeft om de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen) heeft het Waterschap Vallei en Veluwe in samenwerking met Rijkswaterstaat de monding van de Heelsumse beek in de Neder-Rijn een kilometer naar het westen verplaatst. Hierbij is een nieuw stuk beek door de uiterwaard, de Jufferswaard, aangelegd. Er was ook een deadline aan: uiterlijk eind 2015 moesten zowel de Heelsumse beek (ook in de uiterwaarden) als de Neder-Rijn met de uiterwaarden aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water voldoen. Op een informatiebord (aan de Renkumse kant van het Heelsumse Beekdal) wordt aangegeven welke veranderingen zijn aangebracht. Inmiddels zijn we meer dan zes jaar verder en zijn de sporen van de ingrepen in het landschap niet meer zichtbaar: nu ligt er een prachtig en weids gebied waardoorheen de Heelsumse Beek meandert, met ook in dit vroege voorjaar al veel groen.
Vanaf het bruggetje leidt het pad naar de rivier, waar bij kilometerraai 896 de vroegere monding van de beek lag: alleen bij een hoge waterstand in de beek stroomt hier nog water. Als men achteromkijkt ziet men de Noordberg op de achtergrond – naar het zuiden ziet men de rivier met toch wel veel scheepvaart.
Naar het westen gaande komt men ook langs de nieuw gecreëerde waterplas met moerassige randgebieden. Er vloog net een grote zilverreiger op! Hier is te zien hoe in dit langgerekt het beekdal heel in de verte oude en nieuwe fabrieken opdoemen: de schoorsteen van de oude steenfabriek en iets verder de moderne schoorstenen en ketelhuizen van de papierfabriek Smurfit Kappa Parenco. Door het groen meandert sierlijk de beek alsof hij sinds mensenheugenis daar gestroomd heeft…
De hoog oprijzende bakstenen schoorsteen hoort bij de Steenfabriek “Jufferswaard”. Daar in de buurt is niet veel meer te zien dan met bramen overwoekerde ruïnes van de ovens. Her en der in het veld zijn nog wel bakstenen restanten van andere fabrieksonderdelen zichtbaar. Toch heeft deze fabriek een lange geschiedenis. Zij werd rond 1875 opgericht door een Amsterdamse bankier, Heijman Wolff. Het stuk grond van 28 hectare werd gekocht van de baron van Brakell, die toen Kasteel Doorwerth bewoonde. De productie van bakstenen werd in 1880 gestart met vijf veldovens en tien droogschuren. Door een economische crisis en overproductie werd de steenfabriek in 1887 gesloten, maar enkele jaren later, in 1891 weer opgestart. In februari van het daaropvolgende jaar gaf de gemeente goedkeuring voor het gebruiken van een stoomlocomobiel voor het transport van de klei goedgekeurd door de gemeente. Door het samenvoegen van diverse steenfabrieken in 1899 ontstond de onderneming N.V. Steenfabrieken v/h H. Wolff & Co, met als directeur de bankier Heijman Wolff. In 1928 is de steenfabriek verkocht. De nieuwe eigenaar verving de veldovens door een vlamoven. In de Tweede Wereldoorlog is de fabriek stilgelegd door de Duitsers: er was gebrek aan kolen. In 1944 werd de gehele fabriek verwoest tijdens de Slag om Arnhem. In 1945 is alleen de schoorsteen opgebouwd om de vergunning van de fabriek te behouden, maar de steenfabriek zelf is niet meer opgestart. Nu zijn de terreinen met de ruïnes van de fabriek in beheer van Staatsbosbeheer.
De Heelsumse Beek meandert na de aanpassingen van 2015 nu ten noorden van de fabriek door een groen landschap. Ook hier staan weer oude knotwilgen bij de toegang tot het natuurgebied vanaf de bebouwde kom van Renkum. In het westen mondt de beek uit in de Neder-Rijn, maar dat is niet goed te zien – wel de grote horizonvervuilende papierfabriek van (nu) Smurfit-Kappa Parenco, de moderne opvolger van de oorspronkelijke papiermolen in het buurschap “Harten” in het Renkumse Beekdal, waarover later meer…
Om van het ene beekdal van de Heelsumse Beek naar het andere beekdal van de Renkumse Beken te komen, gaat de route door het dorp Renkum. Daar valt als eerste de grote, in de stijl van de neogotiek en het expressionisme gebouwde rooms-katholieke kerk, de Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopnemingkerk uit 1920–1923. Deze kerk is ontworpen door de architect Joseph Cuypers (1861–1949), inderdaad een “zoon van”, die erg bekend is geworden door zijn ontwerpen voor rooms-katholieke kerken. In dezelfde periode heeft hij in deze omgeving een niet-kerkelijk project ontworpen: in het noordoostelijke deel van Heelsum een villawijk met een radiaal stratenpatroon, uitgaande van het chaletachtige Hotel “Klein Zwitserland”. Deze wijk ligt vlak bij het Airbornemonument. Op de foto daarvan is nog net de rieten kap te zien van een kapitale villa.
Ik was nog nooit in deze kerk geweest, ook al heb ik het overgrote gedeelte van mijn leven – hemelsbreed – op nog geen kilometer afstand gewoond… Daarom deed ik wat ik in een andere plaats zonder nadenken zou doen: de kerk bezoeken! Deze kerk staat bekend om haar Mariabeeld, de “Onze Lieve Vrouw van Renkum”, en de eeuwenoude Mariabedevaarten naar de kerk. Het uit eikenhout gesneden beeld van Maria-met-Kind heeft een roerige geschiedenis gekend, eigenlijk steeds met wonderen omgeven: men heeft uit oude literatuur opgemaakt dat het beeld al in 1380 in Renkum stond en vereerd werd door de mensen uit de hele streek. Het beeld werd door de Hertogen van Gelre die toen het gebied beheersten, met vaak waardevolle geschenken overladen, zodat de bewoners van Redichem/Renkum een schutterij oprichtten om het kapelletje en het beeldje te beschermen. Er kwamen steeds meer mensen van heinde en ver om het beeld te aanbidden. Daarom kwamen in 1405 de zusters Augustinessen uit Zwolle naar Renkum om een klooster te stichten. Het beeldje kreeg ook internationale bekendheid: de Franse koning Karel VI stuurde in 1401 kostbare relikwieën naar Renkum, zoals een stukje hout van het kruis waaraan Jezus was gestorven en een takje met een scherpe stekel afkomstig van de doornenkroon die Jezus als koning der Joden was opgezet. Toen de Hervorming ook Renkum bereikte, moesten de kloosterzusters Renkum verlaten. Zij namen het Mariabeeldje mee, eerst naar Arnhem, later (1596) naar Wageningen en uiteindelijk naar Utrecht. Rond 1648 kwam met de ondertekening van de Vrede van Munster een einde aan de godsdienstoorlogen, maar het beeldje bleef verstopt in Utrecht. Pas in 1898 dook het beeldje weer op, toen bleek dat een oude heer zo’n vijftig jaar eerder een antiek eikenhouten Mariabeeld, “met het kindje Jezus op de arm, 63 cm hoog, in verschillende ouderwetse kleuren geverfd” dat op de rommelzolder van de pastorie werd bewaard, ten geschenke had gekregen. Een pastoor had destijds zijn kerk willen vernieuwen en geen plaats kunnen vinden voor een aantal beelden, waaronder het Renkumse Mariabeeld. Hij had de oude heer die toen zijn tuinman was, opdracht gegeven om de zolder op te ruimen en alles weg te doen. De man had het Mariabeeld erg mooi gevonden en gevraagd of hij dat dan mocht meenemen, wat goed was… Via-via bereikte het bericht Renkum dat “hun” Mariabeeld in Utrecht was, waarna alles in het werk werd gesteld om het terug te krijgen. Inmiddels had de nicht van de oude heer het beeld verkocht aan een kenner van oude liturgische kunst die meteen de waarde ervan zag. Na nog vele omzwervingen kwam dan toch eindelijk in 1928 het Mariabeeldje terug in Renkum: het werd met een plechtige stoet van wel 50 auto’s vanaf de Grebbeberg naar de kerk begeleid en feestelijk onthaald: na 350 jaar weer “thuis”… De bedevaarten werden ook weer hervat. Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit, die hieraan een einde maakte. Na de Slag om Arnhem van september 1944 werd de situatie weer precair: ook de bevolking van Renkum moest evacueren. Het Mariabeeldje verdween in een kluis, maar de pastoor die onderdak had gevonden in Ede, wist dat het gevaar bestond dat de kluis opengebroken zou worden en het beeld zou verdwijnen. Hij bedacht een plan: vlak na Nieuwjaarsdag (“dan zijn de Duitsers toch dronken”) zijn ze het beeldje gaan halen! Uiteindelijk is het door de directeur van het Kröller-Müller Museum in Otterlo opgehaald en in de kelders ondergebracht. Op 19 mei 1946 keerde het beeldje wederom met grote plechtigheid in Renkum terug. Vooral de Ziekenbedevaart mag zich ook nu nog in een grote belangstelling verheugen.
Door de walm van de vele kaarsen die in de loop van de jaren zijn aangestoken waren het bladgoud, de verf en het hout van het beeld aangetast. Daarom is het beeld in 2004 gerestaureerd. Toen bleek ook dat het beeld is gemaakt van een zeer goede kwaliteit eikenhout: een oude boom waarvan de 140 jaarringen zeer smal zijn en het hout zeer homogeen en rechtdradig is. Het is niet alleen uit kunsthistorisch oogpunt iets bijzonders, maar zeker ook door zijn geschiedenis iets wonderbaarlijks. Het staat nu op het altaar van de westelijke zijbeuk van de kerk. Het heeft iets heel sereens, een innerlijke rust, ongeacht de omzwervingen van de afgelopen eeuwen! In een kapelletje bij de ingang van de kerk hangt ook een mooie icoon van Maria-met-Kind in een geheel andere setting, maar eveneens met een mooie uitstraling. De narcissen die in vaasjes ervoor staan brengen het voorjaar binnen.
Vanaf de kerk gaat de route verder door de Dorpsstraat en de Kerkstraat, die langs de Hervormde Kerk voert, via de Waterweg naar het Renkumse Beekdal. Hierdoorheen loopt de Hartenseweg van oost naar west. De weg is vernoemd naar het oude buurtschap Harten, een kleine groep boerderijen en een kapelletje in het beekdal, dat pas in de 19e eeuw geheel bij Renkum ging horen – voordien vormde de beek de grens tussen Renkum en Wageningen. Dat het gebied van het Renkumse Beekdal al sinds lang bewoond was, is gebleken uit vondsten van Romeinse munten, Romeinse handmolens en enkele fragmenten van Romeinse aardewerk. Bovendien is ook veel Germaans, Frankisch en middeleeuws aardewerk gevonden. Men weet niet of de Romeinen op Harten hebben gewoond: wel heeft men in 1816 bij het ontginnen van een stukje heide een pot met Romeinse munten met de beeltenis van Keizer Hadrianus (117–138 na Chr.) gevonden. Ook later in de 19e eeuw zijn munten en handmolens aangetroffen. Bij onderzoek in 1938 had men dan ook gehoopt om Romeinse (en prehistorische) bewoningssporen te vinden: misschien van een Romeinse nederzetting ten noorden van de “limes”, de Neder-Rijn, of van inheemse bewoning uit de Romeinse tijd. Helaas heeft de opgraving niet geleid tot het vinden van dergelijke sporen…
In het brede Renkumse Beekdal stromen drie beken: de Renkumse Molenbeek aan de oostelijke kant, de Halveradsbeek in het midden en de Oliemolenbeek die het meest westelijk ligt. Ook hier hebben door de eeuwen heen water, watermolens en papier een grote rol gespeeld. De Molenbeek ontspringt ergens ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Utrecht en stroomt door een prachtig beekdal (ook weer een bijzondere wandeling waard!) naar de Neder-Rijn. De Halveradsbeek ontspringt ergens in het drassige gebied ten noorden van de Hartenseweg: hier ligt een slootjesstelsel in het zogeheten “Hartense moeras”. Daar voeden de slootjes de Halveradsbeek, die een combinatie is van een sprengenbeek en een beek, waarvan de watertoevoer vooral bestaat uit aan de oppervlakte komend kwel. Met het begrip “Halveradsbeek” wordt een beek bedoeld die te weinig verval heeft om een bovenslagrad aan te drijven. Een dergelijke beek wordt benut om een klein rad aan te drijven of om een groot rad extra hulpkracht te geven. Dit rad had slechts de halve diameter van een gewoon bovenslagrad. Om natuurontwikkeling te bevorderen heeft men de bovenloop van de Halveradsbeek gedempt. De Oliemolenbeek is vermoedelijk rond 1700 aangelegd en is genoemd naar een watermolen die oorspronkelijk gebruikt werd voor het persen van olie uit lijnzaad of raapzaad. Later werd daar een papiermolen aangedreven. Tot 1920 leverde deze beek ook water aan een wasserij. De Molenbeek en de Oliemolenbeek zijn zogenaamde “opgeleide” beken: men graaft een goot langs de op de Veluwe vaak steile beekhellingen, zodat het water zo min mogelijk daalt. Hierdoor wordt bij de molen een hoogteverschil gecreëerd – anderhalve meter is in de regel voldoende. Tussen de goot en het beekdal ligt dan een dijk, waardoor vaak aan weerszijden van die dijk een onverwacht groot verschil in waterhoogte te zien is. Vandaar dat zowel de Molenbeek als de Oliemolenbeek hier aan de zijkanten van het beekdal stromen!
Van de oude molens is niets meer te zien, behalve op informatieborden en in monumentjes zoals het “Papiermakersmonument” aan de oostzijde van het beekdal in de bocht naar de Hartenseweg. Dit monument is een eerbetoon aan de papiermakers door de eeuwen heen en is opgebouwd met elementen uit de voormalige papiermakerij, zoals een kollergangsteen en een oude gevelsteen van de papierfabriek van de grondleggers van de papierindustrie in Renkum, W. Sanders en G. Beekman, uit 1863.
De bedrijfstak van baksteenfabricage kwam in Renkum pas in de 19e eeuw op, maar de papierindustrie bestond al sinds de 16e eeuw. Het heldere water dat de beken vanaf de Veluwe aanvoerden stond garant voor een hoge papierkwaliteit. In het deel van het beekdal waardoorheen ik met deze tocht liep, heeft aan de oostzijde, aan de Molenbeek, de Papiermolen op Harten gestaan: het was in 1570 voor het eerst dat deze (koren)molen op een landkaart werd vermeld. Hij behoorde tot het klooster van Renkum. In 1720 werd er een papiermolen aangebouwd en 34 jaar later was de korenmolen gecombineerd met een papiermolen, “Papiermolen op Harten” genaamd. In 1853 bleef de papiermolen staan en werd de korenmolen verderop nieuw gebouwd. In 1895 is de molen opgegaan in de papierfabriek van W. Sanders.
In het begin van de 20e eeuw veranderde er veel. In 1907 kocht de firma Van Gelder Zonen deze papierfabriek. In de jaren daarop wordt er veel geïnvesteerd in “Renkum-I”, zoals deze fabriek in het beekdal wordt aangeduid. Zo kwam er in 1927 een nieuwe papiermachine van 3 meter. Ook werd er in 1913 aan de Neder-Rijn een nieuwe fabriek gebouwd, “Renkum-II”, voor krantenpapier. Van Gelder Zonen leverde vanuit de papierfabriek in Velsen al aan de Nederlandse dagbladpers, die het een risico vond om afhankelijk te zijn van één leverancier, dus bedacht men bij Van Gelder dat er een tweede fabriek elders in het land moest komen: daarvoor werd de plek aan de rivier in Renkum uitgekozen. Er was inmiddels een handelsmaatschappij opgericht voor de inkoop van hout uit Rusland. In de Eerste Wereldoorlog ontstonden dus meteen grote problemen… Toch krabbelde het bedrijf later weer op en bestonden de beide fabrieken naast elkaar. Wat “Renkum-I” aangaat: dit bedrijf moest in de jaren 1920 en zeker in de Crisis overgaan tot het maken van goedkopere papiersoorten. Toch ging het niet slecht, ook niet na de schade door de Tweede Wereldoorlog. In 1957 werd een nieuwe papiermachine PM Nr. 24 in gebruik genomen voor de fabricage van tijdschriftenpapier. In de jaren 1970 ontstonden echter weer grote problemen die er toe leidden dat Van Gelder Zonen in 1981 failliet verklaard en “Renkum-I” gesloten werd. Maar voor het zover was, werd in 1977 met overheidssteun Van Gelder Courantenpapierfabriek B.V. opgericht die een nieuwe fabriek, “Renkum-III”, ging bouwen op het terrein van “Renkum-II” – ter vervanging van de verouderde courantenpapiermachines te Renkum (en Velsen). “Renkum-III” startte in 1978 op en ging in 1980 zelfstandig verder onder de naam “Parenco BV”. Er werd een overeenkomst met Van Gelder Papier gesloten voor o.a. het leveren van houtslijp en andere diensten aan “Renkum-I”. Het faillissement van Van Gelder Papier en het sluiten van “Renkum-I” betekenden een grote financiële strop voor Parenco, omdat daarmee de leveranties van houtslijp voor PM Nr. 24 niet meer konden plaatsvinden. In 1982 greep de Gemeente Renkum in: zij heeft het terrein en de gebouwen van “Renkum-I” gekocht van de faillissementscuratoren. Zij was met Parenco overeengekomen dat deze de gebouwen en terreinen die bij PM Nr. 24 horen voor een periode van 5 jaar zou huren. Parenco zette deze papiermachine in voor het maken van krantenpapier via een volledige dochteronderneming “BV Papierfabriek Harten”. Bij Parenco dat inmiddels voor twee-derde in handen was van een Duitse onderneming, werd een tweede grote krantenpapiermachine gebouwd, een machine met een breedte van 9 meter en een constructiesnelheid van 1500 m/min. Bij de ingebruikname hiervan in 1987 kwam Parenco geheel in Duitse handen en viel het doek voor “Renkum-I”… Na weer de nodige problemen en (buitenlandse) overnames bestaat de fabriek aan de Neder-Rijn nog steeds – goed voor de (lokale) economie, maar niet bepaald een sieraad in het landschap….
Behalve Van Gelder’s “Renkum-I” waren ook nog andere industrieën gevestigd op het industriegebied van 12 hectares, midden in het Renkumse Beekdal: er was in 1979 ook een nieuwe rubberfabriek van Vredestein opgeleverd, die in 1977 haar poort in Heveadorp, in het dal van de Seelbeek, had moeten sluiten en die in 2003 hier ophield te bestaan. Het is wel een beetje cynisch om te stellen, dat deze fabriek na het vernielen van het ene mooie dal is verplaatst naar een ander bijzonder beekdal, maar dat was toen wel de geest van de tijd en het streven naar behoud van arbeidsplaatsen…
Het gedeelte van de wandeling door het zuidelijke gedeelte van dit beekdal leidde mij door een ogenschijnlijk al heel lang bestaand natuurgebied, maar niets is minder waar: het bestaat officieel pas sinds 2013! Er waren wel de nodige inspanningen (en financiën!) vereist om het gebied om te vormen van industrieterrein naar natuurterrein, maar het resultaat is prachtig. Toen ook Vredestein in 2003 haar bedrijfsactiviteiten stopte, zijn er plannen gemaakt om het industrieterrein te ontmantelen en “terug te geven aan de natuur”. In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied van de Provincie Gelderland en in samenwerking met de gemeente Renkum zijn in 2005 plannen gemaakt voor de herinrichting van het inmiddels kwijnende industrieterrein. In het eerste decennium van de 21e eeuw zijn dus weer grote veranderingen doorgevoerd, maar dan in omgekeerde richting: het industriegebied verdween en het gebied werd daarna heringericht zodat het weer een natuurlijk onderdeel van het beekdal is. Bij het opstellen van de plannen door Dienst Landelijk Gebied zijn vele aspecten meegenomen. Eerst moest natuurlijk de bebouwing worden gesloopt en afgevoerd. Daarna kwamen vele vragen op over de inrichting van het gebied, waarbij gekeken moest worden naar “het herstel en de ontwikkeling van het natuurlijk beekdallandschap, de ruimtelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden en de belevingsmogelijkheden van natuurlijke en cultuurlijke kwaliteiten voor recreanten en omwonenden.” Herstel van het natuurlijk beekdallandschap betekent dat het gebied kan functioneren als ecologische verbindingszone van de Veluwe naar de Neder-Rijn. Deze “Renkumse Poort” is een Robuuste Verbinding van het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) naar de uiterwaarden van de Neder-Rijn. Hierdoor worden twee waardevolle kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur met elkaar verbonden (CVN en riviersysteem), de biodiversiteit van kwelgebieden en (spreng)beken wordt vergroot en de voedselsituatie van inheemse grote grazers wordt verbeterd (het project “Hert aan de Rijn“). Ook zouden in dat landschap de omstandigheden geschikt moeten zijn voor het ontstaan van vochtig schraal grasland. Daarbij wordt het stelsel van de Renkumse beken ook beschouwd als HEN-watergang (een watergang van het hoogste ecologisch niveau volgens het Waterhuishoudingsplan Gelderland m.b.t. de Kaderrichtlijn Water) – net als het Heelsums Beekdal, trouwens.
Daarnaast heeft het Renkumse Beekdal al een zeer grote natuurwaarde, met vele soorten die op de “Rode Lijst” staan. Ook werd veel aandacht besteed aan het herstel van de oorspronkelijke geomorfologie. Het gehele bedrijventerrein zou moeten worden teruggebracht naar het oorspronkelijke maaiveldniveau, zodat het weer aansloot op de graspercelen ten noorden en ten zuiden van het industrieterrein. Dit betekent in het beekdal een maaiveldverlaging van ongeveer 2 tot 2½ meter en aan de kant van de oorspronkelijke beekdalhelling aan de westzijde een maaiveldverhoging. Ook was het onduidelijk wanneer de beek uit zijn natuurlijke laagste loop is gehaald en waarom: voor landbouw naar oud romaanse voorbeelden (gericht op bevloeiingen, zoals deze nieuwe methoden ook elders in Europa verschenen) of voor waterkracht, zoals bij de “opgeleide” beken (vanaf de 16e eeuw) en de gegraven sprengenkoppen? Deze sprengenbeken aan de randen van het Veluwemassief zijn uniek voor Europa en in het Renkumse beekdal heel beeldbepalend. Daarom is de cultuurhistorische waarde van de beken groot: hier is al vroeg een “industrieterrein” tot stand gekomen. De planopstellers vonden dat ook dat gegeven verwerkt en zichtbaar gemaakt zou moeten worden in de herinrichting van het beekdal – vooral bij de Hartenseweg waar de Renkumse papierindustrie is ontstaan. Dit betekende concreet dat de bezoekers van het gebied de natuur en het industrieel verleden moeten kunnen beleven. Daartoe moeten wandelpaden langs de opgeleide beken worden aangelegd met de nodige informatievoorzieningen. Ook moeten er enkele beeldbepalende industriële relicten worden gehandhaafd, zoals de muur van de fabriekshal langs de Hartenseweg en de restanten van de Papiermachine PM24. Wat men ook heeft willen terugbrengen is de voor de benedenloop van het Renkumse beekdal karakteristieke openheid. Hier streeft men naar het tot stand brengen van vochtig en nat schraalgrasland. Voor deze vegetatie is niet alleen de grondwaterstand en de kwaliteit van het grondwater van belang, maar zeker ook de kwaliteit van de bodem: men heeft geprobeerd om het oorspronkelijke bodemprofiel, dat door de vele verstoringen niet meer te herstellen was, zo goed mogelijk te reconstrueren. Omdat er altijd een spanningsveld bestaat tussen natuur en recreatie, heeft men verstoring van de natuur willen voorkomen door het aanleggen van interessante paden door het beekdal, waarbij de natuur- en landschapswaarden zichtbaar gemaakt worden zonder dat deze waarden worden verstoord door de recreanten.
Op 25 mei 2013 is het project feestelijk opgeleverd. Op 14 maart 2014 werd het nieuwe informatiepaneel onthuld bij het Papiermakersmonument aan de oostzijde van het Renkums Beekdal. Er is enorm veel werk verzet, maar met een prachtig resultaat: dit project is voor Nederland uniek en waarschijnlijk voor de wereld. Deze omvorming van bedrijventerrein naar beekdallandschap is een historische mijlpaal! Het was dan ook een groot genoegen om op deze eerste dag van de lente door dit stuk natuur te lopen, dat nu weer aansluit bij het noordelijke stuk van het beekdal. Vanaf de Hartenseweg is er nu een vrij uitzicht naar het noorden en naar het zuiden.
Waar de Hartenseweg over de Halveradsbeek gaat is de leuning van van de brug mooi en krachtig vormgegeven met een dichte plaat van cortenstaal met daaruit de naam gesneden in kloeke letters die het zonlicht doorlaten en een mooi licht-donkerspel geven.
Het project om het industrieterrein om te vormen had als motto: ”Integrale visie op natuur, landschap en kunst”. De Nederlandse installatiekunstenaar Jan van IJzendoorn (*1953) heeft een omvangrijk kunstwerk gemaakt waarbij hij delen van de oorspronkelijke fabriek gebruikte om de papierindustrie zichtbaar te maken in het nu weer natuurlijke beekdal. Zo is een deel van de muur van de fabriekshal langs de Hartenseweg blijven staan als “industrieel relict”: deze constructie van betonnen pilaren en een betonnen daklijst met een opvulling van bakstenen is representatief voor de bouwstijl van de voormalige papierfabriek Van Gelder. Dat vogels in de muur kunnen nestelen is een extra voordeel! Op het informatiebord bij het Papiermakersmonument staat een zwart-wit luchtfoto van “Renkum-I” uit 1958. Wel een verschil met de openheid van het gebied anno nu! De Oliemolenbeek die door een duiker onder de Hartenseweg wordt geleid, stroomt door een molengoot en komt met een waterval in het nieuwe natuurgebied. Dit alles vormt een mooi en informatief geheel.
In het midden van het nu weer groene gebied, dat ook hier weer teruggebracht is tot de oorspronkelijke hoogte, staat een dubbele rij betonnen funderingspalen die nu een eind boven het maaiveld uitsteken: hier heeft de grote Papiermachine nr. 24 van de eerste papierfabriek van Van Gelder Zonen, “Renkum-1” gestaan. Hiermee wordt de link gelegd met het belang van de papierindustrie voor deze omgeving. Een mooi detail zijn de gestileerde figuren uit cortenstaal die op de funderingspalen zijn bevestigd: ze staan als het ware op sokkels. Deze figuren zijn de destijds gebruikte watermerken in het papier! Op de achtergrond is het oude directiekantoor van de fabriek te zien en op de “hoge kant” twee nieuwbouwflats die door het verbindingsstuk met veel glas een luchtige indruk maken.
Na een korte wandeling bereikt men het einde van het nieuw gereconstrueerde beekdal, waar het voetpad langs de buitenmuur leidt van de Ommuurde Tuin, die bij het vroegere Landgoed Oranje Nassau’s Oord hoort en sinds 2015 weer in oude glorie is hersteld. De tuin was nog in winterslaap – even kijken over een laag gedeelte van de muur kon wel! Hiermee komt men op de westelijke helling van de stuwwal, de Wageningse Berg.
Het Landgoed Oranje Nassau’s Oord is nu nog 168 hectares groot en strekt zich uit van het Renkums Beekdal in het oosten tot boven op de Wageningse Berg in het westen; aan de zuidzijde wordt het begrenst door de doorgaande weg N225 naar Wageningen. Hoewel er al eerder landhuizen hebben gestaan, heeft Koning Willem III in 1882 het huis uit het midden van de 19e eeuw met de gronden gekocht voor zijn vrouw, Emma van Waldeck-Pyrmont. Na de dood van Koning Willem III in 1890, werd zijn vrouw regentes van de toen nog minderjarige Wilhelmina. Toen haar regentessenperiode in 1899 afgelopen was kreeg zij als nationaal geschenk een groot geldbedrag, waarvan zij het grootste deel gebruikte om van Oranje-Nassau’s Oord een weldadige instelling te maken voor de bestrijding van tuberculose; zij had een van haar zusters verloren aan deze ziekte. Zo verrees in 1901 naast het paleis het veel grotere, witte sanatoriumgebouw, ontworpen door de architect Roelof Kuipers (1855-1922). Dit gebouw kreeg een gebogen vorm, omdat langs een rechte wand tocht zou kunnen ontstaan, wat schadelijk is voor de patiënten. Oranje-Nassau’s Oord werd daarmee het eerste Nederlands sanatorium. Emma schonk uiteindelijk het gehele landgoed weg. Zij richtte een fonds op om te bewerkstelligen dat ook het armere deel van de bevolking van het sanatorium gebruik kon maken: uit het “Emmafonds” konden de verpleegkosten worden betaald. In de jaren 1970 verdween tuberculose uit beeld, zodat het een verpleegtehuis werd voor dementerende bejaarden. Het sanatorium heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd, maar het paleisje niet: dat is afgebroken.
De route gaat met een grote boog om de gebouwen heen: als men de verharde weg die naar het verpleegtehuis loopt oversteekt, komt men in de uitgestrekte naaldbossen waardoorheen bospaden gaan in vele richtingen. Deze bossen zijn al vanuit grote verte te zien: de scherpe, grijsgroene toppen van de naaldbomen tegen de hellingen steken duidelijk af tegen de lucht. Voor deze boomsoort was destijds gekozen door de bekende tuinarchitect Louis Paul Zocher, die ingehuurd was door Koning Willem III om de tuinen en de verdere omgeving te ontwerpen. Daarbij werd het traditionele eikenhakhout vervangen door grove den. De imposante beukenlanen (de Koningslaan en de Koninginnelaan) werden toen ook aangelegd.
Bij het oversteken van de Zwarteweg, een fietspad dat vanaf het verpleegtehuis tegen de berg op naar Wageningen loopt, kwam ik iets bijzonders tegen: een boswal of wildwal. Dergelijke opgehoogde aarden wallen die begroeid waren met ruig gras kwamen vroeger veel voor, ook op het Landgoed Oranje Nassau’s Oord. Zij dienden als grensmarkering of om wild buiten dan wel vee binnen het gebied te houden. De boswal bij de Zwarteweg is gerestaureerd en was oorspronkelijk vijf kilometer lang. Hij liep vanaf de Wageningse Berg naar het noorden naar het Landgoed Quadenoord. De functie van deze wal is niet helemaal duidelijk: het valt wel op dat de wal precies de grens tussen Wageningen en Renkum volgt. Op het informatiebord staat een verduidelijkende tekening van hoe hoog de wal en hoe diep de “greppel” is. Even omrekenen van voeten en duimen naar centimeters: aan de kant van veld of bos is de greppel 6 voet breed (162,6 cm) en 3½ voet diep (94,85 cm); aan de kant van akker, beplanting of weg wordt de uitgegraven grond opgehoopt tot een hoogte van 3 voet en 2 duim (86,72 cm).
Aan de zuidkant van het verpleegtehuis loopt een fraaie oprijlaan met aan weerzijden lindebomen naar het zuiden, naar de doorgaande weg N225. Hier is weer een mooi vrij uitzicht over het zuidelijke gedeelte van het Renkumse Beekdal. Hier wordt het gebied gebruikt voor beweiding – nu nog door schapen. Aan het einde van de “lange lindelaan” staan twee grote hardstenen vazen op sokkels. Deze “sculpturale objecten” uit 1881 zijn een gemeentelijk monument.
Men verlaat de oprijlaan met de mooie vazen en steekt de Utrechtseweg over. De route gaat dan niet over de verharde weg aan de voet van de Wageningse Berg met mooie uitzichten over de uiterwaarden, maar eerst een stukje bergop: het “Bergpad” leidt dan naar de hoge rand van de stuwwal: daar zijn nog mooiere vergezichten! De zon scheen en de medewandelaars liepen ook te genieten. Na ongeveer een kwartier kwam ik langs een grafheuvel uit de late IJzertijd (die duurde van 2850 tot 13 v. Chr.). Dat geeft aan dat deze streek al heel lang bewoond is geweest… Daarna bereikt het pad, dat tot dan toe door de bossen van de helling gaat, het Belmonte Arboretum, een botanische bomentuin van 17 hectares, die ontworpen door de Nederlandse tuin- en landschapsarchitect Jan Bijhouwer (1898–1974). Hier bloeide door de gunstige ligging toch al het een en ander! Ergens stond een grote Kerspruim (Prunus cerasifera Ehrh. “Pissardii”) met een enorme kroon van witte bloesem! Op een andere plek stond een sierkers (Prunus “Okame“): dit soort bloeit als eerste (eind maart, begin april) met een overdaad aan roze bloempjes. Een feest om te zien! Het Nederlandse kunstenaarsechtpaar Huub en Adelheid Kortekaas heeft in 1977 een kunstwerk geschapen uit cortenstaal: “Plant, ontluikend leven“. Ondanks de harde kleur van het roestige metaal past het door de omvang en de gestileerde uitstraling toch heel goed in deze botanische tuin.
Ook hier is het uitzicht, zeker met dit heldere zonlicht, prachtig. Zelfs de stuwwal bij Nijmegen is te zien. Hier staat men vlak bij de weg over de dam naar de pont over de rivier, het Lexkesveer. Iets meer naar het westen was nog een uitzichtpunt. Daar werd op een bord informatie gegeven over de “sporen van een zwarte dag“: niet alleen in de meidagen van 1940 kregen Wageningen, maar ook het Landgoed Belmonte, te maken met oorlogsgeweld tijdens de gevechten bij de Grebbeberg, maar ook tijdens de Slag om Arnhem in september 1944. Toen stond op de Wageningse Berg Duits afweergeschut gericht op de Betuwe, waar de Geallieerden zaten. Om een beter schootsveld te hebben, zaagden de Duitsers alle eiken op de helling af op gelijke hoogte. Dit is nog steeds te zien: de bomen vertakken zich allemaal op hetzelfde niveau…
Als men langs de helling afdaalt komt men bij de Holleweg. Hier heeft de eerste nederzetting “Wageningen” gelegen: langs deze holle weg die onderdeel is geweest van een prehistorische route die de Betuwe verbond met de Veluwe: op de plek waar nu het Lexkesveer is, was een doorwaadbare plaats in de rivier. Hier is een stijgingspercentage van wel 9%.
Eenmaal onderaan de “berg” gekomen, volgt men de Veerweg een stukje tot aan het punt waar een pad, “Aan de Rijn” genaamd de uiterwaarden van Wageningen ingaat. Hier is een grote, langgerekte waterplas, de Wageningse geul, met een mooi uitzicht naar het westen over het water en in de verte de stad. Naar het oosten ziet men de Wageningse Berg recht omhoogrijzen uit de uiterwaarden: hier is echt een hoogteverschil van meer dan 30 meter!
In dit uiterwaardengebied hebben de industriële activiteiten vooral bestaan uit baksteenfabricage. De eerste steenfabriek in de Bovenste Polder is opgericht in 1846 door Robert Bowles en een andere ondernemer. De steenfabriek had drie steenovens. In 1888 werd de fabriek verkocht en later, in 1921, nog een keer. De nieuwe eigenaar liet in 1923 de nu nog bestaande steenfabriek bouwen met een zigzagringoven naar ontwerp van J.J. Wentink (net als bij de steenfabriek in de Rosandepolder bij Oosterbeek, waar ik eerder heb gewandeld). De oven heeft 16 poorten en een oppervlakte van 735 m². De steenfabriek en haar werknemers hebben een substantieel aandeel gehad in de oprichting van de “Nederlandsche Bond van Steen- en Pannenbakkers” in 1906 die zich in Wageningen vestigde: er was een spontane staking uitgebroken toen er een loonsverlaging voor de (seizoens)arbeiders werd ingevoerd. Er werden tot in de jaren 1960 nog stenen gebakken. In 1965 heeft de Gemeente Wageningen de steenfabriek opgekocht omdat zij woningen wilde bouwen in het uiterwaardengebied. Toen in 1976 de Raad van State bepaalde dat er niet gebouwd mocht worden, bleef de steenfabriek behouden – wel was de schoorsteenpijp inmiddels van 48 meter naar 24 meter verlaagd. Nu is de nieuwe bestemming atelier, woonhuis en opslag. Sinds 2000 is de steenfabriek een rijksmonument.
Vanaf de steenfabriek gaat het pad nog enige tijd door een nogal ruig gebied met hoge sleedoornstruiken en oude, grillig gegroeide half-omgevallen elzen is het niet ver meer naar de Pabstendam, die uiteindelijk bij de Haven uitkomt. Terugkijkend over de uiterwaarden naar het oosten is goed te zien hoe hoog de Wageningse Berg is!
Hier eindigt de etappe. Op weg naar het busstation komt men vanaf de hoofdweg die langs de Grebbedijk vanuit het industriegebied naar de stad leidt, langs een groen plantsoentje. Hier staat het Wageningse oorlogsmonument, het “Monument voor de Gevallenen“. De halfronde uit rode bakstenen opgetrokken muur met de vermelding in witte cijfers “1940 1945” schermt een groot wit kruis af. Op 20 september 2013 zijn vier platen van donker marmer op de muur toegevoegd: hierop staan de namen gegraveerd van burgers én militairen die in Wageningen zijn omgekomen in de oorlogsjaren. Op 3 mei 1946 is het oorspronkelijke monument onthuld – dat bestond toen alleen uit het eenvoudige witte kruis van hout. “In dankbare herinnering aan allen die hun leven lieten voor het vaderland” luidde de tekst bij dat kruis. In 1952 is dat vervangen door de gemetselde muur. Het monument staat er wel een beetje verloren bij, zeker nu in dit jaargetijde de bloembakken aan weerszijden nog leeg zijn.
Meer naar de binnenstad staat het herdenkingsmonument “De Waterlelie“. Dit is gemaakt van edelstaal en eert de elf militairen uit Wageningen die zijn omgekomen in voormalig Nederlands-Indië. Het is ontworpen door de Nederlandse beeldhouwer Pim Wever (*1966). Het beeld bestaat uit abstracte bloembladeren, waarvan er elf heel zijn en één een open einde heeft: dit laatste doelt op de aantasting van wat eens volmaakt was. Op de hardstenen platen waarop het beeld rust staan de namen van de omgekomen militairen. Op één steen staat ook een geabstraheerde weergave van een op het water drijvende waterlelie, volgens Pim Wever een “verwijzing naar het water, koud en kil, waarin de lelie tot het diepste wortelt.” Het beeld werd op 24 september 2010 onthuld.
Hoewel Wageningen nu een internationaal kenniscentrum is op het gebied van landbouw en zich over een groot gebied uitgebreid heeft, was het vroeger een vestingstad. In 1263 kreeg de stad stadsrechten. In de 19e eeuw zijn, zoals in zovele steden, de stadsmuren afgebroken. De stadsgracht is nog goed zichtbaar – vooral aan de westzijde van de oude stad, waar nog het Rondeel van de Nudepoort staat. Het geeft wel een historisch tintje aan de stad, die tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd is geraakt.
In het kader van de Tweede Wereldoorlog is er nog een ander herdenkingsmonument: “De Levenspoort“, gelegen aan de Walstraat, net buiten het centrum bij de stadsgracht. Deze locatie is bewust gekozen: daar heeft, tegenover de plek van het monument, de Joode synagoge gestaan. In mei 1940 werd deze door een bom verwoest en niet meer opgebouwd. De bronzen sculptuur van twee meter hoog is gemaakt door de Wageningse kunstenares Yetti Elzas (1934–2020) en stelt acht personen voor die door een poort lopen. Op het betonnen voetstuk is een Bijbeltekst in het Hebreeuws aangebracht: Ruth 4:10, in het Nederlands luidend: “Zo zal de naam van de gestorvene niet uitgeroeid worden uit zijn broederen en uit de poort zijner woonplaats.” De poort staat symbool voor de Holocaust: de “Levenspoort” is een monument voor zowel omgebrachte Joden als Joden die de Holocaust wel hebben overleefd, en die in blijvende herinnering daaraan hun leven voortzetten. Hoewel de mensen in dit beeld eigenlijk erg abstract zijn weergegeven, gaat er wel veel kracht uit van de kordate manier waarmee zij door die poort stappen… Het monument werd op 4 mei 2000 onthuld.
Toen ik bijna bij het busstation was voor mijn terugtocht naar Arnhem wilde ik toch nog even Hotel “De Wereld” zien. De coffee-to-go en de pompoenpit-abrikozenkoek die ik daar kocht, waren lekker! Dit sinds de meidagen van 1945 beroemde hotel stond oorspronkelijk buiten de stadsmuren als een uitspanning op de route Utrecht- Arnhem. Het hotel wordt voor het eerst in de einde van de 17e eeuw vermeld als Logement “De Waerelt”. In 1852 werd het oude gebouw vervangen door een nieuw gebouw met kap. Aan het einde van de 19e eeuw werd een dwarsvleugel met twee verdiepingen toegevoegd, evenals de karakteristieke serre.
De weg die vanaf Hotel “De Wereld” naar het oosten, de Wageningse Berg omhoog gaat, heette oorspronkelijk “Bergweg”, maar is omgedoopt in Generaal Foulkesweg, als eerbetoon aan de Canadese Generaal Charles Foulkes (1903 – 1969) die op 5 mei 1945 de capitulatiebespreking voerde tussen de geallieerden en de Duitse troepen in Nederland over de overgave. Daarbij ontbood hij de Duitse opperbevelhebber Johannes Blaskowitz in Hotel De Wereld om daar in aanwezigheid van prins Bernhard die commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten was, de uitwerking van de capitulatie te bespreken. Generaal Foulkes zou voor deze plaats hebben gekozen wegens de ligging van Wageningen aan het toenmalige front, de afwezigheid van burgers vanwege de evacuatie van de plaats en de symboliek van de naam “De Wereld”.
Aan de muur van Hotel “De Wereld” zijn enkele gedenkplaten opgehangen. Er is een marmeren plaat met in koper een Canadese “Maple leaf” (een esdoornblad) en daaronder ook in koper een gedenkplaat met de tekst:
“IN THIS BUILDING ON 5 MAY 1945
LT. CHARLES FOULKES CB CBE DSO
GENERAL OFFICER COMMANDING 1 CANADIAN CORPS
ACCEPTED THE UNCONDITIONAL
SURRENDERS OF 25 GERMAN ARMY
FROM COL. GEN. JOHANNES BLASKOWITZ”
Dit herdenkingsmonumentje werd op 9 juli 1945 onthuld door Prins Bernhard in aanwezigheid van de Canadese Generaal Charles Foulkes. Op 5 mei 1947 werd het fraaie smeedijzeren hekwerk eronder onthuld, met een tweede plaquette: “5 mei 1945“. Dit was door leerlingen van de Ambachtsschool in Wageningen gemaakt naar een ontwerp van hun tekenleraar. De top wordt gevormd door een gestileerde Nederlandse Leeuw en weer een “Maple leaf“.
Op 1 december 2005 is er een tweede plaquette onthuld: een bronzen reliëfportret van Prins Bernhard, die een jaar daarvoor, op 1 december 2004, was overleden. Het monument is opgericht door de Gemeente Wageningen, om de verbondenheid tussen de prins die ereburger van Wageningen was, en de stad tot uitdrukking brengen. Prins Bernhard had gedurende 29 jaar bij Hotel “De Wereld” op 5 mei de parade van veteranen afgenomen. De plaquette is gemaakt door de kunstenares Hannah van Munster.
Het meest in het oog springende monument is het Nationaal Bevrijdingsmonument op het plein voor Hotel “De Wereld” dat sinds 1995 het Vijf-Meiplein heet. Al in 1945 werd het initiatief genomen voor een herdenkingsmonument: eerst dacht men aan de naam “capitulatiemonument”, daarna aan “Vredesmonument”, maar het werd “Nationaal Bevrijdingsmonument”. De Nederlandse beeldhouwer Han Richters (1915–2000) kreeg de opdracht: hij maakte een naakte man uit brons die schuin naar boven kijkt en zijn handen met uitgestrekte vingers naar de hemel opricht. Met deze houding heeft de beeldhouwer “de verlossing uit een groot gevaar en de dankbaarheid die daarop volgt” willen uitbeelden. Het beeld, dat in de volksmond ook wel “Blote Jan” wordt genoemd, staat op een granieten sokkel met daarin leeuwen uitgehouwen die moeten worden gezien als symbool van het geweld. Op de sokkel staan ook verschillende teksten, o.a. over de capitulatie van Nazi-Duitsland in mei 1945 en (sinds 1982) over de capitulatie van Japan in augustus 1945, maar ook een tekst uit de Bijbel, Verzen 21 en 22 van Psalm 22: “Verlos mij uit des leeuwen muil – zo zal ik uwen naam mijne Broederen vertellen – In het midden der gemeente Zal ik u prijzen“. Het beeld werd op 13 september 1951 onthuld door Prins Bernhard.
Dit beeld met deze krachtige boodschap op deze historisch zo belangrijke plek vormde een passend slot van dit tweede gedeelte van de lange, maar mooie voettocht aan de noordzijde van de Romeinse “limes“, de Neder-Rijn!
Hoe kunt je zo veel informatie, materiaal, foto’s verzamelen om een indrukwekkende verhaal te schrijven? Dank je wel.!
Leuk verhaal Pauline, gebied voor ons nog aardig bekend, ook van onze “Wandeling rondom de Veluwe”, alleen is jouw verhaal voorzien van vele historische feiten, leuk om te lezen.