Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter informatie: op de pagina De Rijn als noordelijke grens (“limes”) van het Romeinse Rijk staat een korte beschrijving van de omvang van het Romeinse Rijk rond het begin van onze jaartelling, de Rijn als noordelijke grens, de “Limes”, van dat Rijk en de toen aangelegde “Limesweg”. Ook wordt daar de langeafstandswandeling “Romeinse Limespad” beschreven, de basis voor dit reisverhaal. Deze wandelroute met een totale lengte van 275 kilometer voert langs de Romeinse Limesweg van Katwijk aan Zee naar Berg en Dal, dus langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, die hier gevormd wordt door de Rijn, zoals deze rivier oorspronkelijk stroomde: de Neder-Rijn tot aan Wijk bij Duurstede, de Kromme Rijn tot aan Utrecht en de Oude Rijn naar Katwijk aan Zee. Ik loop deze route stroomafwaarts: van Arnhem naar Katwijk aan Zee – wel ben ik begonnen met de route van Arnhem naar Nijmegen/Berg en Dal…
8 maart 2024
Van een Romeins castellum naar de bedrijvigheid aan de Vaartsche Rijn
Vandaag heb ik weer eens een gedeelte van Etappe 8 gelopen, van het het Romeinse Limespad, de langeafstandswandeling van Berg en Dal (Nijmegen) naar Katwijk aan Zee. Ruwweg gezegd was ik bij mijn uitgangspunt – de ingang tot het Fort bij Vechten – alweer halverwege deze langeafstandswandeling! Deze Etappe gaat vanaf het 19e-eeuwse verdedigingswerk Fort bij Vechten langs het Romeinse Castellum Fectio door een agrarisch gebied naar de moderne, maar wel groene buitenwijken in het zuidoosten van de stad Utrecht, waar ik in de richting van het centrum liep langs de Vaartsche Rijn, oorspronkelijk een in de 12de eeuw gegraven verbinding tussen de Lek ver ten westen van Wijk bij Duurstede en de stad Utrecht…
Fortificaties uit de afgelopen eeuwen
De aansluiting met de nieuwe etappe vond ik bij het Bunkerveld, waarvan ik de aanduiding in een groot bord uit Cortenstaal zag in de berm van de doorgaande weg vanaf het treinstation Bunnik. Het in 2018 vernieuwde Bunkerpad loopt door groene weilanden tot aan de doorgaande weg. Aan het einde van de vorige etappe, Etappe 9, van het Romeinse Limespad was ik daar al doorheen gelopen. Ik schreef hierover het volgende:
“Ongeveer tegenover het weidehek begon het “Bunkerpad“, dat door de brede strook grasland gaat. Er liggen, net zoals ik de vorige keer bij Fort bij Rijnauwen had gezien, vele betonstructuren op regelmatige afstanden van elkaar in het land. Wat hier zichtbaar is maakt deel uit van de infanteriestelling met loopgraven die in de mobilisatieperiode van 1914 tot 1915 werd aangelegd en die tussen 1936 en 1940 opnieuw gebruikt en uitgebreid was. De stelling diende ter verdediging van de wegen en de spoorlijn tussen beide forten. Zowel na de Eerste als na de Tweede Wereldoorlog zijn de loopgraven dichtgegooid – hiervan is niets meer te zien. De groepsschuilplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog zijn aan het einde van de 1930-er jaren verbouwd tot mitrailleurkazemat. Langs het Bunkerpad liggen de “ruïnes” van vijf mitrailleurkazematten. Ze zijn dichtgemetseld en weggezakt in de grond. Toch gaat er een waarschuwing van uit: ze lijken bescherming te bieden, maar ze sluiten ook wel van de buitenwereld af…”
Ik nam eerst even een kopje koffie bij Restaurant annex bakkerij Vroeg, dat tussen het Bunkerveld en het buurtschapje Vechten ligt. Volgens hun website stamt de “monumentale boerderij uit 1599, die tot 1735 dienst heeft gedaan als herberg.” Hierdoor gesterkt stak ik de spoorlijn over en ging onder de snelweg door in de richting van het Fort bij Vechten. Op de parkeerplaats stonden de Lelijke Eendjes alweer opgelijnd!
Dit keer was het Fort bij Vechten wel open – in tegenstelling tot de vorige keren: toen was ik te vroeg. Ik liep over de houten brug over de buitenste gracht – breed en diep – naar het eigenlijke fortterrein.
Oorspronkelijk had het fort aan de achter- of westzijde drie bruggen. Deze zijn verdwenen – zij zijn vervangen door een aarden dam. Het hele binnenterrein is omsloten door een hoge wal met op diverse plaatsen flankbatterijen voor de verdediging op korte afstand: hiermee kon de gracht rondom het fort worden verdedigd. De kern van het fort was een vijfhoekig reduit (een door een eigen gracht omgeven binnenfort), een verdedigingswerk van gemetselde bakstenen die door de dikke muren veiligheid boden bij een gedeeltelijke inname van het fort door de vijand. In de buitenmuren zitten overal schietgaten. In het midden ligt een grote “poterne” (een overwelfde gang door een wal of muur in een fort of vesting). Door dit alles zou het reduit lange tijd kunnen standhouden – het beschikte bovendien over een eigen keuken, drinkwatervoorziening, legeringslokalen en opslagruimten. Nu zag het er allemaal vreedzaam – en verlaten – uit. Op een plattegrond werden de verschillende wandelroutes en onderdelen weergegeven: niet alleen van het Fort, maar ook van de Romeinse elementen bij het fort, zoals het Castellum Fectio en de nagebouwde Romeinse wachttoren tussen het Fort bij Vechten en het Romeinse fort. Deze elementen hadden eerlijk gezegd toch wat meer mijn belangstelling en ik zou deze ook later op mijn tocht uitgebreid zien.
Op het binnenterrein van het fort zijn vele gebouwen die er duidelijk versterkt uitzien. Sinds 2015 is in dit Fort ook het Waterliniemuseum gevestigd met aandacht voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook voor de Romeinen: er is een interactieve tentoonstelling over het dagelijks leven op het naburige Castellum. Voor een bezoekje aan dit museum had ik ditmaal geen tijd… Op het terrein bij de noordelijke toegangspoort stond een wachthuisje een beetje verloren langs de toegangsweg: de bewaking van het fort is nu niet meer nodig – iedereen is welkom! Op een informatiebord werd uitgelegd hoe de Nieuwe Hollandse Waterlinie omstreeks 1885 vormgegeven was. Een kaart gaf aan dat vanaf de Zuiderzee een brede strook land onder water kon worden gezet: van Muiden via Utrecht en Gorinchem naar de Biesbosch. Deze Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is een belangrijke verdedigingslinie uit de Nederlandse geschiedenis: deze waterlinie beschermde een groot deel van Holland en de stad Utrecht. De waterlinie is in gebruik genomen in 1870 en was functioneel tot 1945. Eind 17e eeuw was al een waterlinie met dezelfde functie aangelegd: deze heette de Hollandse Waterlinie. Nadat in 1871 de nieuwe versie in gebruik werd genomen gebruikte men hiervoor de benaming “Nieuwe Hollandse Waterlinie”. In deze situatie viel de stad Utrecht ook binnen het inundatiegebied. De waterlinie is 83 kilometer lang en 3 tot 5 kilometer breed: zoals al aangegeven strekte zij zich uit vanaf het eiland Pampus in de toenmalige Zuiderzee tot aan de Biesbosch. Men probeerde een inundatiehoogte van 30 tot 60 cm te creëren: te diep voor infanterie om nog te kunnen oprukken, maar ook te ondiep voor normale vaartuigen. Er zijn ook vijf vestingsteden in dit gebied: Muiden, Weesp, Naarden, Gorinchem en Woudrichem. De eerste plannen om de (Oude) Hollandse Waterlinie naar het oosten op te schuiven waren al gemaakt aan het einde van de 18e eeuw. Door alle politieke gebeurtenissen rond de rise and fall van Napoleon Bonaparte werd pas in 1815 besloten om deze nieuwe verdedigingslinie aan te leggen. De bouw duurde lang: mede door het aanleggen van de vele sluizen, forten en andere “werken” was het project pas rond 1870 voltooid. Omdat de technische ontwikkelingen op het gebied van geschut en munitie doorgingen, bleef men in de daaropvolgende jaren de forten aanpassen – zelfs tot aan de mobilisatie voor de Tweede Wereldoorlog in 1939. De forten maken de Waterlinie zichtbaar, maar om deze te laten werken is een enorm complex van kleine sluisjes, dijkjes, waterlopen nodig om het waterpeil bij inundatie te bepalen en te finetunen. Vanwege de verschillen in hoogte van het landschap was dit systeem van “onderwaterhuishouding” onderverdeeld in kleine deelgebieden. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is in totaal vier keer als gevolg van oorlogsdreigingen geheel of gedeeltelijk onder water gezet: in 1870 (Frans-Duitse Oorlog), in de periode 1914-1918 (Eerste Wereldoorlog), in 1939-1940 en in 1944-1945 (Tweede Wereldoorlog). Uiteindelijk is deze verdedigingstechniek volledig achterhaald door het gebruik van vliegtuigen (in Nederland voor het eerst toegepast in 1940). Omdat men tegen het einde van de 20e eeuw de grote historische waarde van deze waterlinie inzag, heeft men de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1995 aangemeld voor opneming in de UNESCO-Werelderfgoedlijst – in 2021 werd deze aanvraag gehonoreerd.
De vorige keren stond ik voor een dichte poort die toegang gaf tot het eigenlijke Fort Vechten – daarom werd ik buitenom geleid. Dat was een mooie, groene tocht – en stiekem toch wel wat meer naar mijn smaak!
In het vroege ochtendlicht was het een plezier om hier te wandelen en naar de vogels te luisteren. Er waren bij het water ook “nissen” gemaakt voor vissers. Sommigen zaten er rustig met een eenvoudig hengeltje aan de oever – anderen hadden werkelijk state-of-the-art visgereedschap! Ik genoot van de natuur en zag ook veel militaire “werken” van lang vervlogen tijden. Het waren wel tekenen van tijden die niet zo vreedzaam waren als we ze nu zouden willen hebben. “Live in the moment“…
Op vele punten had de natuur hier al zichtbaar overwonnen door het grauwe beton te bedekken met korstmossen in vele kleuren en te overwoekeren met brandnetels en ander wild groen.
Aan de westzijde van het Fort staan via achter de toegangspoort nog oude gebouwen uit de tijd dat het Fort gebouwd werd. Boven een grote dubbele deur staat onder de naam van het Fort ook het jaartal: 1869.
Het Romeinse Castellum Fectio
Het Castellum Fectio lag in de Romeinse tijd dicht bij de plek waar de rivier de Vecht van de Rijn afsplitste – dit was een strategische positie, omdat via de Vecht Frisia kon worden bereikt en via de Rijn het gebied van de Cananefaten, een West-Germaans volk aan de kust van Zuid-Holland. Nu liggen de restanten van het castellum ten westen van het Fort bij Vechten en zijn daar als kunstwerk boven het maaiveld weer zichtbaar gemaakt. Waar destijds een van de bij het castellum horende kampdorpen (de vicus) lag staat nu het fort… Een andere vicus lag ten westen van het castellum. Het eerste castellum stamt uit de tijd van de Romeinse keizer Augustus (27 voor Chr.–14 na Chr.). In het jaar 47 na Chr. besloten de Romeinse heersers dat de Rijn dan maar de noordgrens van het Romeinse Rijk moest worden, omdat het niet mogelijk was gebleken om door te stoten naar de Elbe en daarmee Germania te veroveren. Toen kreeg Fectio een verdedigende, maar wel een belangrijke rol: het was de standplaats van de cavalerie. Het castellum is meerdere malen verwoest en ook weer opgebouwd. Aanvankelijk herbouwde men het in hout, maar tussen 177 en 274 na Chr. werden de gebouwen en de vestingmuren opgetrokken uit tufsteen, een vulkanisch gesteente uit de Eifel, dat via de Rijn werd aangevoerd. Het is wel een bijzonder feit, dat waar nu de drukke snelweg A12 is aangelegd, vroeger de Rijn stroomde! In de loop van de eeuwen zijn al diverse sporen van de Romeinen aangetroffen, zoals inscripties en stempelafdrukken op aardewerk (dakpannen) en op grafstenen. Er zijn ook votiefstenen gevonden, o.a. bij de bouwwerkzaamheden voor het Fort bij Vechten. Een daarvan stamt uit de late 2e eeuw. In diezelfde 19e eeuw werden door het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (PUG) duizenden bodemvondsten gedaan op en rond de plek waar het castellum had gestaan. Dit Genootschap, dat in 1773 is opgericht en daarmee één van de oudste nog actieve genootschappen van ons land is, heeft in 1995 deze collectie overgedragen aan het Centraal Museum in Utrecht. In de jaren 1995 en1996 is bij archeologische opgravingen o.a. een wijnvat gevonden met een ingebrand stempel van Keizer Caligula gevonden: C.CEAS AVG GER – de afkorting voor zijn officiële naam. Er zijn ook meer dan 100 fragmenten van schrijfplankjes gevonden die in 2010 aan de Provincie Utrecht zijn geschonken.
Vanaf het Fort bij Vechten leidt een pad door grasland naar het Castellum Fectio. Aan weerszijden van het pad staan bomen in zuilvorm, die het geheel een Mediterrane uitstralingen geven.
Met een moderne metalen trap wordt een aarden wal beklommen voordat men op een verhoogd plateau staat. Op deze vlakte, die eveneens met gras is begroeid wordt pas de omvang van het castellum duidelijk. Met witte betonranden, die deels ook wat hoger zijn, worden de contouren van het fort aangegeven. Hoe het castellum er werkelijk uitzag is zichtbaar gemaakt in een iets meer dan tien minuten durende video: hierin wordt een virtuele rondleiding gegeven door het castellum – het is alsof een drone door en over het fort vliegt…! Ook veel interessante informatie is te vinden in de eerste aflevering van een vlog: “AlexanderArcheovlog“.
Op één van de betonnen contourblokken is een plattegrond van het castellum weergegeven met daarop de resultaten van de opgravingen die in de jaren 1914 en 1920–1926 zijn verricht door archeologen van naam, zoals J.H. Holwerda (1873–1951). Zij zijn in kaart is gebracht door zijn collega-archeoloog A.E. Remouchamps. Er wordt ook vermeld dat zij gebruik maakten van voor die tijd moderne Duitse opgravingstechnieken, waarbij grondsporen worden herkend (brandplekken en uitbraaksporen) en diagonale sleuven worden gegraven om zoveel mogelijk gegevens te verkrijgen.
Er was veel te zien op de betonnen randen die de contouren van het castellum vormden. Er werd aangegeven waar de verschillende poorten lagen en hoe de straten door het fort hadden gelopen. Op de buitenste contourranden waren in regelmatige vakken brokstukken van het castellum aangebracht dat de grijsheid van het beton wat meer kleur gaf. Er was ook een vitrinekast waarin stukken Romeins beton lagen. In een andere vitrinekast lagen verschillende materialen die de Romeinen hadden gebruikt: zoals tufsteen, natuursteen, dakpannen en ook stukken gebruiksaardewerk. Er lagen ook stukjes glas en metaal in. Opmerkelijk waren de metaalslakken die wijzen op de aanwezigheid van smederijen binnen het fort! Ergens anders waren bronzen gebruiksvoorwerpen als messen, pothengsels en schepjes op de contouren vastgemaakt. Dat in het castellum ook cavalerie gelegerd was werd duidelijk bij een ander punt van de betonrand: o.a. een zwaard, een schildknop, beslag van paardentuig en een vizier. Een van de votiefstenen die bij de bouw van het Fort bij Vechten was gevonden werd (als replica neem ik aan!) ook getoond.
Bij mijn tocht aan de buitenzijde van de gracht rond Fort bij Vechten was ik ook langs een replica van een Romeinse wachttoren gekomen, zoals deze destijds daar gestaan zal hebben, toen het Castellum Fectio nog in gebruik was. In de zomer is deze alleen maar goed zichtbaar vanaf de weg rond het fort, maar nu in de tijd van het jaar dat de bladeren nog niet aan de bomen zitten, viel hij mij ook op, toen ik vanaf het Castellum over het grasveld in zuidelijke richting, naar de Marsdijk, liep. In de tijd van de Romeinen zal het uitzicht wel helemaal vrij zijn geweest!
Toen ik via het grasland weer op de Marsdijk uitkwam zag ik ook nu weer een modernere vorm van uitkijktoren in een verder kale akker staan. Eerst liep ik het parkeerterrein op dat bij een nieuw natuurgebied hoort: Nieuw Wulven. Dit is een in het begin van de 21e eeuw aangelegd natuurgebied met bos en open ruimte, die ook voor recreatie gebruikt kunnen worden. Het ligt tussen de Marsdijk bij Vechten en Houten en is genoemd naar het voormalige kasteel en ridderhofstad Wulven bij Houten. In de tijd van de Romeinen werd het zuidelijke gedeelte van dit gebied gebruikt voor landbouw. Het pad dat vanaf de ruime parkeerplaats aan de Marsdijk naar het zuiden loopt, naar en door het eigenlijke natuurgebied, heeft de inspirerende naam Fectiopad. Hoewel deze route mij wel aansprak heb ik iedere keer toch mij gericht op het eigenlijke Romeinse Limespad! Vanaf het parkeerterrein liep geen rechtstreeks pad naar de moderne uitkijktoren, maar ik vond wel een andere weg dat vanaf de Marsdijk via een smal paadje langs de kale akker ernaartoe leidde. De eenzame toren bleek een uitkijktoren te zijn, waarmee er in het zomerseizoen uitzicht was over een maïsdoolhof! Nu had ik vanaf de uitkijktoren een mooi uitzicht naar het noorden op het Castellum Fectio – en ook op het verkeer op de snelweg: de moderne variant van het vervoer over water ten tijde van de Romeinen…
Door agrarisch gebied en een klein buurtschap
Na mijn kleine omweg naar de uitkijktoren in de nu kale maïsakker keerde ik terug naar de met hoge bomen geflankeerde Marsdijk. Aan het westelijke einde van de weg staan twee boerderijen: Oud-Slagmaat en de veel grotere en mooiere boerderij Nieuw-Slagmaat uit 1881. Het is een rijksmonument: “De boerderij Nieuw-Slagmaat is van algemene architectuurhistorische waarde als voorbeeld van een langhuisboerderij met negentiende-eeuwse detaillering in de voorgevel. Tevens van ensemblewaarde als markant onderdeel van de agrarische bebouwing langs de Marsdijk“. Op de website van de boerderij staat dat “Slagmaat” de naam van de buurtschap in de omgeving is en dat het woord “in gelijke stukken verdeeld hooi- of weideland” betekent. Er wordt ook gemeld dat de grond hier erg vruchtbaar is en dat op deze plek al land- en tuinbouw werd bedreven tijdens de aanwezigheid van de Romeinen: de bewoners van het Castellum Fectio moesten immers van eten en drinken worden voorzien! Zo is er weer een link met de Romeinen… Het is een gemengd bedrijf van veeteelt (o.a. het zeldzame ras “Blaarkop”) en fruitteelt (hier worden kiwi’s geteeld!). De kleurencombinatie van de witte daklijsten en de blauwe accenten op de gevel oogt fris in het zonlicht.
Daarna is er even niets 19e-eeuws meer te bekennen: een smalle tunnel met door verkeerslichten gereguleerd autoverkeer en wel veel ruimte voor fietsers en voetgangers leidt onder de druk bereden spoorlijn Utrecht–’s-Hertogenbosch door, waarna het landschap weer landelijk wordt met vooral veel paardenweiden. Inmiddels klonk ook weer het geruis van de snelwegen door de begroeiing heen… Langs de Waaijensedijk zijn er opeens weer grote, grijsverweerde bunkers in het weiland te zien!
In elk jaargetijde is de begroeiing langs (en in het zomerseizoen ook in) de vaart naast de dijk interessant. Toen ik er in augustus 2022 liep hadden de knotwilgen een wilde bladerpruik – nu was daarvan niets meer over: ze waren rigoureus geknot! Dat was niet alleen hier gebeurd, maar ook later op de route, bij de Recreatieplas Laagraven. Bij een huis stond een grote wilg die al een goudbruine gloed had van het bijna ontluikende blad. Verder waren het nu vooral grote pollen met narcissen in vele kleuren die in de berm stonden. In de zomer groeiden er behalve Gele Plomp (Nuphar lutea) met zijn grote “drijfbladeren” ook Grote Egelskop (Sparganium erectum) in het water. Het was wel duidelijk waarom de plant zo heet: de vruchtdozen hebben echte “stekeltjes”! Beide waterplanten groeien vooral in voedselrijke wateren.
Er zijn twee recreatieplassen in Laagraven: de ene Recreatieplas ligt in het noorden tegen de A12 aan en de andere ligt zuidelijker. Deze laatste is een hotspot voor watersportliefhebbers, maar de noordelijke Recreatieplas is dat beslist niet: zomer en winter staat er een bord bij, dat het water verboden terrein is vanwege blauwalg. Ook is het water nogal verontreinigd, omdat de fruittelers uit de buurt vroeger hun afvalwater daarin loosden… De plassen zijn ontstaan doordat daar zand gewonnen is voor de aanleg van o.a. het Knooppunt Lunetten. Toch is het erg prettig wandelen: er lopen aan beide kanten van de plas paden met goed zicht op de vele watervogels in en bij het water, zoals Brandganzen (Branta leucopsis).
Aan de noordzijde van de Recreatieplas staat een groot en opvallend bouwwerk: het Monument voor de Waterlinie. Dit monument is in 2021 onthuld en is gemaakt door het Belgische kunstenaarsduo Pieterjan Gijs en Arnout Van Vaerenbergh (beiden in 1983 geboren), dat onder de naam Gijs van Vaerberghe niet alleen architectuuropdrachten uitvoert, maar ook kunst maakt die berust op architectuur, maar het niet echt zijn… Een bord vermeldt dat het monument staat bij de recreatieplas dat in het UNESCO Werelderfgoed De Hollandse Waterlinies ligt: dit bestaat uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Het gebied tussen Houten en Nieuwegein is een open landschap met vele militair erfgoed, sluizen en groepsschuilplaatsen. Door de sluizen open te zetten kon een groot gebied tot kniehoogte onder water worden gezet. Het monument dat is opgebouwd uit roestkleurige metalen buizen, maar er vanuit de verte uitziet alsof het van baksteen is opgetrokken (dat is zo’n visueel grapje van de ontwerpers!) stelt een sluis voor die de automobilist, fietser en wandelaar een doorkijkje biedt naar het open waterlinielandschap.
Groen in de schaduw van de snelweg
De snelweg A12 is verdiept aangelegd, waardoor het geluid wel meevalt, ook bij het oversteken ervan (in totaal wel acht rijbanen, incl. de aftakkingen naar de A27 in de richting van Knooppunt Lunetten…!). Aan de noordzijde is een groene strook met water aangelegd of ontstaan; een bord geeft aan dat het een “Natuurbos” is en dat betreden op eigen risico geschiedt.
Het viel me op dat het bos nu veel lichter oogde dan de vorige keren en dat kon ook kloppen, want ze hadden er nijver in gezaagd. Een flinke stapel dikke stammen lag langs het fietspad. In de zomer zit er natuurlijk ook blad aan de bomen…
In alle seizoenen is het een aantrekkelijke groene plek. Aan de geluidsschermen op het talud is te zien dat er een snelweg loopt – horen doe je het verkeer hier nauwelijks!
Vanaf het bospad langs de snelweg kwam ik bij een breed, kaarsrecht water dat ik met een bruggetje overstak. Dit is het Inundatiekanaal dat onderdeel is van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor het onder water zetten van het lage land ten zuiden van Utrecht was veel water nodig: dat kon op deze manier gemakkelijk worden aangevoerd vanaf de Vecht en de Kromme Rijn in het noorden. Men heeft dit water gehandhaafd vanwege de cultuurhistorische waarde, hoewel het nu geen enkel strategisch nut meer heeft. Het kanaal met aan beide oevers ruime groenstroken zorgt wel voor ruimte in de verder stedelijke omgeving van de wijk Lunetten. Het levert zowel in de zomer als in de late herfst zeker mooie plaatjes op!
Langs de Vaartsche Rijn naar de binnenstad
Langs een paar parkjes, een woonwijkje en kleine bedrijfjes leidde het pad naar de Vaartsche Rijn. Deze in 1127 gegraven waterloop is een van de oudste kanalen in Nederland en werd ook wel de Rechte Rijn genoemd: de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede was door de afdamming van enige jaren daarvoor sterk verland en had de functie van geschikt vaarwater verloren. Hiermee werd de Vaartsche Rijn de belangrijkste verbinding tussen Utrecht en de Lek. Vanaf de 13e eeuw is de loop meerdere malen verlegd. De Vaartsche Rijn bestaat sinds de aanleg van het Merwedekanaal feitelijk uit twee gedeelten: vanaf de Stadsbuitengracht in Utrecht tot aan het Merwedekanaal en meer naar het zuiden bij Vreeswijk/Nieuwegein tussen het Merwedekanaal en de Lek. Langs de oevers ontstond vanaf de Middeleeuwen al een grote bedrijvigheid met handel en werkplaatsen. De nijverheid had veelal een watergebonden karakter: scheepswerven, touwslagerijen, maar ook pottenbakkerijen, vanwege het gemakkelijke aanvoeren van grondstoffen. Tot ver in de 20e eeuw bleef er veel nijverheid in het gebied – inmiddels zijn bedrijven omgebouwd tot woon- of werkruimte. Toch zijn er nog veel sporen van dat vroeg-industriële verleden zichtbaar, zoals ik zou zien tijdens mijn tocht langs het water! Erg in het oog springend is het grote gebouw van de “N.V. Draadindustrie ‘Neerlandia’“, dat oorspronkelijk een bedrijfspand was, maar dat in 2013 is omgevormd tot woningen en een horecagelegenheid. Alleen de zuidelijke en westelijke gevels zijn nog authentiek uit 1913. Aan de zuidzijde valt de vrijstaande fabrieksschoorsteen op: deze is op deze plek weer opnieuw opgebouwd! Voordat in het gebouw de draadfabriek actief was, zat er een chemische fabriek in: kaliumnitraat kon niet alleen voor kunstmest worden gebruikt, maar ook als buskruit. Dit was een lucratieve handel tijdens de Eerste Wereldoorlog! Het chemische bedrijf bleef bestaan tot 1932: toen ging het failliet. Vanaf 1937 werd in de fabriek draad gemaakt (prikkeldraad, draadnagels etc.), totdat in 1971 ook dit bedrijf op de fles ging (de oorzaak was vooral de enorme stijging van invoerrechten in de Verenigde Staten, de belangrijkste afzetmarkt voor de draadproducten). Vervolgens was er tot 2011 een handel in oud ijzer gevestigd (die tot 2002 ook nog in lompen deed). Tegen die tijd was het gehele complex zwaar verloederd geraakt. Inmiddels ziet het geheel er weer mooi en interessant uit. Het terras voor het restaurant zat vol met gasten die genoten van het voorjaarszonnetje. Niet alleen de naam op de voorgevel herinnert aan de teloorgegane industrie, maar ook de namen van de straten in deze nieuwe buurt, zoals IJzerdraadpad, Vlechtdraadhof en Puntdraadhof!
Verder lopend langs het water in de richting van de stad kwam ik al snel uit bij het punt waar het Merwedekanaal naar het noordwesten aftakt van de Vaartsche Rijn. Het in 1892 in gebruik genomen Merwedekanaal is een kanaal in de provincies Utrecht en Zuid-Holland, dat het Amsterdam-Rijnkanaal in de stad Utrecht verbindt met de Boven-Merwede ten zuiden van Gorinchem. Tussen Nieuwegein en Utrecht wordt het Merwedekanaal gekruist door het Amsterdam-Rijnkanaal en tussen Nieuwegein en Vianen door de rivier de Lek. Het kanaal werd aangelegd om de waterverbinding tussen Amsterdam en de Rijn, en zeker ook het Duitse achterland, te verbeteren. De bestaande waterweg tussen Amsterdam en de Lek, de Keulse Vaart uit 1825, was inmiddels te smal en te ondiep; ook de bruggen waren te laag. In 1881 kwam de regering met het plan om bestaande kanalen, waaronder ook de Keulse Vaart, gedeeltelijk te verbreden en te verdiepen. Tussen Amsterdam en Utrecht werd echter een geheel nieuw kanaal gegraven. Tussen Utrecht-Hoograven en Vreeswijk werd gebruikgemaakt van de bestaande Keulse Vaart. Na de aanleg van het kanaal vestigden zich daarlangs tal van nieuwe en grote industrieën, zoals veevoeder- en metaalbedrijven en ook ’s Rijks Munt (het gebouw ligt eveneens op de route van deze Etappe, maar dan meer naar het westen!). Al enige jaren na de opening werd duidelijk dat het Merwedekanaal niet meer aan de eisen van de tijd voldeed: daarom werd een plan gemaakt voor het langere, bredere en diepere Amsterdam-Rijnkanaal. Hierbij zou tussen Amsterdam en de rivier de Lek het waterpeil op één niveau gebracht worden, waardoor sluizen niet meer nodig waren, zou er veel vaartijd worden gewonnen door de kortere route en zou ook de capaciteit worden vergroot door het kanaal dieper en breder te maken. Het besluit tot aanleg werd in 1931 genomen. Het traject Amsterdam–Utrecht werd in 1952 onderdeel van dit nieuwe kanaal. Het gedeelte ten zuiden van Utrecht bleef grotendeels in de oude staat. Zowel in het voorjaarslicht, zoals deze keer, als ook op een zonnige namiddag in november lag het water er rustig bij. Op grote groene borden wordt de richting aangegeven: naar het noorden voor de Vaartsche Rijn en de Vecht, en ook voor de stad Utrecht en de passantenhaven en naar het noordwesten naar het Merwedekanaal.
Vlakbij deze afsplitsing staat weer een markant voormalig bedrijfsgebouw: dat van de Eerste Nederlandse Fabriek van Gereedschappen, zoals de naam in witte bakstenen over de gehele lengte van de voorgevel is weergegeven. Het bedrijf legde zich toe op producten voor de spoorwegen (smeedwerk voor spoorwegmaterieel) en voor Nederlands-Indië (gereedschappen, zoals schoppen, spaden, hakken). Het logo van het bedrijf was het spirituele symbool de Swastika, dat toen natuurlijk nog niet omstreden was, maar juist het heiligste symbool binnen het Hindoeïsme: de verticale lijn voor het Kosmische Bewustzijn en de horizontale lijn voor het Scheppende Principe. Nu zijn de lijnen in het logo afgevlakt tot rechte lijnen die de eerste letters van de fabrieksnaam scheiden… De werknemers vormden een vreemde eend in de bijt: het waren Duitsers die al voor het begin van de 20e eeuw de armoede in hun land waren ontvlucht en die hun geld verdienden met seizoensarbeid en ambulante handel. Ze woonden in grote armoede in wat wij nu achterstandswijken zouden noemen langs de Vaartsche Rijn. Uit oogpunt van volksgezondheid wilde de Stad Utrecht ingrijpen: er werden in die tijd arbeiderswoninkjes gebouwd op het grondgebied van de aan Utrecht grenzende Gemeente Jutphaas (vanaf 1971 onderdeel van Gemeente Nieuwegein), zodat de werknemers daarheen konden vertrekken. Deze huisjes waren ontworpen in de Duitse stijl van de Wohnhauskolonie: hier werden de beste medewerkers ondergebracht. Het bleef wel behelpen, want er was geen drinkwater of elektra. Pas in 1925 kwamen er petroleumlampen en tankwagentjes voor het water, maar toen was de fabriek al failliet… In 1927 werd de Hoogravenseweg als directe verbinding met de stad in gebruik genomen. In 1920 werden achter dit gebouw niet alleen arbeidershuisjes, maar ook fabriekshallen opgetrokken in een voor die tijd bijzonder materiaal: beton – en dat te midden van een bloeiende baksteenfabricage in de buurt. Lang hielden de huisjes niet stand: door uitwoning en ongedierte werden ze in de 1930er jaren afgebroken… Nu zijn er andere, en heel wat betere woningen achter het gebouw neergezet.
Iets meer naar het noorden staat een mooi, groot huis met rijke versiering in Jugendstil, dat in 1904 is gebouwd en ooit onderdeel uitmaakte van de Dakpannenfabriek Oog in ’t Zeil in Jutphaas. Nu is deze plek bij de wijziging van de gemeentegrens op 1 januari 1954 niet langer gelegen in Gemeente Jutphaas, maar in Gemeente Utrecht. In de buurt van het Jugendstilhuis werd sinds de eerste helft van de 18e eeuw al een steenbakkerij langs de Vaartsche Rijn geëxploiteerd: “Ruimzicht”. Door vererving kwam dat bedrijf in handen van de familie van Cleeff; sinds 1823 handelde het onder de naam Munnicks Van Cleeff. Er hoorde ook een buitenplaats bij. Bedrijf en huis werden verder vererfd binnen de familie, totdat in 1922 het bedrijf uit een faillissement werd overgenomen door het bedrijf Van Arkel & Co, dat in 1923 ook de ernaast gelegen steenbakkerij Rijnoven aankocht. Dit bedrijf was al sinds 1866 eigenaar van steenbakkerij “Rijn- en Veldzicht”. De drie steenbakkerijen zouden in 1923 tot één groot bedrijf worden samengevoegd, dat tot 1970 werd voortgezet en daarna verplaatst naar Vianen. De buitenplaats werd in 1925 gesloopt.
Schuin tegenover de Jugendstilvilla staat een charmant theekoepeltje, hemelsblauw en met een rieten dak. Het lijkt bij de villa te horen, maar het dateert al uit 1800 en hoorde bij de in 1925 afgebroken buitenplaats van de familie aan wie de steenbakkerij “Ruimzicht” toebehoorde. Toen in diezelfde tijd een nieuwe brug werd gebouwd, werd het theekoepeltje iets verplaatst naar het zuiden. Het deed daarna dienst als opslagschuur van een andere familie en zag er niet meer uit… In 1971 werd de verwaarloosde koepel ontdekt door een amateurarcheoloog uit Schalkwijk. In 1981 werd de werkgroep “Theekoepel Oud-Vaartse-Rijngebied” opgericht met het doel de koepel te restaureren en te herplaatsen langs de Vaartsche Rijn. In oktober 1985 werd de koepel gesloopt en in onderdelen naar de sociale werkplaats gebracht voor restauratie. De koepel kwam nu nog iets verder ten zuiden van haar vroegere plaats te staan. Ter hoogte van de plek waar de theekoepel nu staat, stond eerst een molen, met daarnaast een dakpannenfabriek, die naar de molen, ook ’t Oog in ’t Zeil heette. Deze naam staat nu op de koepel. Het gebouwtje wordt nu in gebruik als atelier van een kunstenaar.
Niet lang nadat het voetpad mij tussen het Jugendstilhuis en de blauwe theekoepel doorgeleid had, werd het doorkruist met een veelkleurig mozaïek: hier is de “Grens van de Limes” uitgebeeld. Toen in 2013 deze buurt werd opgeknapt kwam vanuit de bewoners ook het idee om “iets” met de Romeinse Limes te doen. Men begon in september van dat jaar met het ontwerpen van zitbanken met mozaïeksteentjes. Toen deze eind december geplaatst werden, bedacht in januari 2014 de in de wijk wonende en werkende kunstenares Carin van Dongen dat het ook wel erg leuk zou zijn om de bij de werkzaamheden ontdekte Romeinse weg te markeren met straatstenen, waarop mozaïeksteentjes zijn geplakt. Aan dit alles werd meegewerkt door leerlingen van de basisscholen in de wijk. Precies een jaar later – 2015 was het Jaar van de Romeinse Limes! – was de eerste fase klaar en in het jaar daarna de volgende fasen. Op Facebook staat het wordingsverhaal – een echt gezamenlijke buurtinspanning, die tot dit fleurige resultaat geleid heeft.
Ik stak de Vaartsche Rijn over met de Zuiderbrug en vervolgde mijn route langs de andere oever: hier heet de weg de Jutfaseweg en de wijk Rivierenwijk. Hier waren ook vele gebouwen uit de late 19e en vroege 20e eeuw te zien, die getuigen van industriële bedrijvigheid, maar ook van andere activiteiten, zoals onderwijs. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog is het karakter van de wijk veranderd van bedrijvigheid naar wonen. Die ontwikkeling zet nog steeds door: waar tot voor kort (in ieder geval tot juni vorig jaar!) het gebouw had gestaan van de Tegelfabriek “Westraven“ was nu een complete kaalslag. Op een groot bord werd verkondigd dat hier een nieuwbouwproject voor een x-aantal woningen en appartementen was gestart. De originele façade van het bedrijfsgebouw met de mooie tegeltableaus had de projectontwikkelaar hopelijk ergens veilig opgeborgen…! Het gebouw waarin de tegelfabriek gevestigd was is in 1904 herbouwd na een verwoestende brand. Het langwerpige tegeltableau van bijna 4 meter breed aan de top van de gevel valt op door zijn kleurstelling: matgroen met zachtgele letters tegen de rossige bakstenen. Het dateert uit 1907 toen de tegelfabriek een nieuwe naam kreeg: “Westraven“, naar de polder waarin de fabriek ligt. Op de hoeken van het tableau zijn dan ook vier raven aangebracht. De oorspronkelijke naam “Tegelfabriek Westraven v/h gebr. Ravesteyn” werd veranderd omdat een derde partij het bedrijf volledig overnam en er geen Ravesteyn meer bij het bedrijf betrokken was. Het bedrijf had toen 70 werknemers, waaronder 20 schilders. Het persen van de tegels was gemechaniseerd: de tegelpers werkte snel, waardoor de jaarproductie rond de 2,5 miljoen tegels lag! Het beschilderen bleef handwerk. Tot aan de Eerste Wereldoorlog draaide het bedrijf goed, maar door gebrek aan grondstoffen en het wegvallen van Engeland als afzetmarkt ging het bedrijf in 1917 failliet. De toenmalige bedrijfsleider maakte in 1918 met tien werknemers een doorstart en vestigde zich in 1920 op een andere locatie, nog steeds aan de Vaartsche Rijn, maar aan de andere oever. Er werden nog steeds tegels gebakken, maar ook gebruiks- en sieraardewerk. In 1963 nam de Delftse aardewerkfabriek De Porceleyne Fles het bedrijf over, dat tot 1985 op die locatie bleef bestaan. Toen kwam er een einde aan de aardewerkindustrie aan de Vaartsche Rijn. In het oude gebouw werden later andere bedrijven gehuisvest: daarom werd het tegeltableau met zwarte verf overgeschilderd… Pas in 2011 werd dit ongedaan gemaakt, zodat het tableau weer zichtbaar werd. Nu maar hopen dat de tableaus terugkeren in de nieuwbouw!
Er zijn ook twee kleinere tegeltableaus lager op de voorgevel. Het eerste tegeltableau dateert waarschijnlijk uit 1890, ook al verwijst het jaartal “1845” naar het oprichtingsjaar van de fabriek. Het toont Mercurius, de Romeinse god van de handel, met zijn bekende attributen: een staf en een gevleugelde helm. Hier heeft hij nog extra vleugels aan de enkels gebonden en houdt een geldbuidel omhoog. Er is ook een haan afgebeeld – die staat voor waakzaamheid, die in de handel nodig is om te voorkomen dat je bedrogen wordt. De tekst “Tegelfabriek van de Gebr. Ravesteijn 1845” verwijst naar de oprichters en het jaar van oprichting. Het overleefde de brand van 1904, maar waarschijnlijk zijn de beschadigingen aan de onderzijde hier een overblijfsel van. Bij de herplaatsing werd het tableau vergroot door rondom een rij tegels toe te voegen, licht afwijkend van tint. Zo werd het oude tableau even groot – 120 tegels – als de tegenhanger met Minerva uit 1904 die nieuw werd gemaakt. Minerva is de godin van de wijsheid en vindingrijkheid, maar ook beschermster van handwerkslieden en kunstenaars. Het kleine Venusbeeldje en het schilderspalet die zij in haar handen houdt, staan voor de beeldhouw- en schilderkunst. Een direct verband met de tegelfabriek vormen de beschilderde aardewerkproducten op de voorgrond en de oven daarachter.
Een volgend markant gebouw, of beter gezegd twee gespiegelde gebouwen, is een basisschool, die sinds 2018 “De Wereldwijzer” heet. Oorspronkelijk was de ingang van de school die al sinds 1858 bestond, aan de Jutfaseweg met de Vaartsche Rijn – nu vormen deze gevels de achterzijde van het schoolcomplex. De geschiedenis van deze kleine basisschool op christelijke grondslag gaat terug tot 1858. De twee toegangsgebouwtjes dateren uit 1908. In de omschrijving van het gebouw (nr. 3441435) in de lijst van Gemeentelijke Monumenten staat: “De architectuur van de gelijk vormgegeven poortgebouwen is opvallend. De gebouwtjes bestaan uit twee bouwlagen en een zadeldak. De hoefijzerboog om het deurkozijn met bovenlicht en zijlichten is ontleend aan de Jugendstil. Ook de houten deuren hebben een Jugendstil-motief. De topgevels hebben drie pinakels met een kunststenen bekroning, een klimmend boogfries en drie ongelijke vensters. De zijgevels zijn nagenoeg blind omdat hier de vleugels van de scholen op aansloten. Tussen beide toegangsgebouwen staat een éénlaags tussenlid met lessenaarsdak.” Achter deze fraaie Jugendstil-ingang is een belangrijk stuk Utrechtse onderwijsgeschiedenis geschreven, dat verband houdt met de schoolmeester en schrijver van (christelijke) kinderboeken Willem Gerrit van de Hulst sr. (1879–1963). Dit gebied langs de Vaartsche Rijn heette vroeger “Het Schrale End”, omdat de huisjes van de arbeiders in de steenfabrieken armoeden en tekenen van schraal leven uitstraalden. Er werd een diaconieschool gebouwd voor de arbeiderskinderen: de leerplicht bestond nog niet en men vond het niet wenselijk dat die kinderen geen onderwijs zouden krijgen. Twee wat verweerde gevelstenen vermelden de eerstesteenlegging voor de lagere school en de “Bewaarschool”, Kleuterschool) door de bestuurders van de Hervormde Diaconie – kerkelijk hoorde de omgeving bij Utrecht, ook al lag het op het grondgebied van de Gemeente Jutphaas. Er werd alleen maar in de winter lesgegeven – in de zomer werkten de kinderen mee in de steenovens. In 1898 werd W.G. van de Hulst, zelf zoon van een steenhouwer, onderwijzer. Hij had in zijn jeugd ook les gehad op een diaconieschool in de binnenstad, waar men zag dat hij niet alleen talent had voor de steenhouwerij. Uiteindelijk werd Van de Hulst in 1913 Schoolhoofd en bleef daar tot zijn pensionering. Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag werd de school naar hem vernoemd.
Een artist’s impression van hoe de omgeving langs de oevers van de Vaartsche Rijn er vroeger uitzag wordt geboden met twee muurschilderingen, die door Jos Peeters (*1956) zijn gemaakt. De muurvullende weergave van het gedeelte van de Vaartsche Rijn vanaf de Oranjebrug naar het zuiden heeft hij in 2015 geschilderd. Op 7 september 2018 is het andere gedeelte vanaf naar het huidige station Utrecht Vaartsche Rijn onthuld. Op informatieborden onder de muurschilderingen wordt gedetailleerd nadere informatie gegeven. Vooral interessant zijn de verdwenen gebouwen, zoals de windmolens, waardoor de reikwijdte van de industriële ontwikkeling zichtbaar wordt!
De hierboven op de muurschildering afgebeelde Watertoren van Heuveloord aan de oostelijke oever van de Vaartsche Rijn is een bouwwerk dat de skyline van het noordelijke gedeelte van de wijk Hoograven letterlijk domineert. Deze toren is 37 meter hoog en is tussen 1905 en 1907 gebouwd voor de openbare drinkwatervoorziening. Dit gebouw dat is opgenomen in de lijst van gemeentelijke monumenten, is uitgevoerd in de neorenaissancestijl met veel baksteen in verschillende kleuren en patronen. De toren heeft een enigszins taps toelopende ronde vorm. Niet iedereen vond de uitkragende reservoirombouw met een inhoud van 1000 kubieke meter mooi: in de volksmond werd zo’n watertoren ook wel spottend “waterhoofdje” genoemd. Het gebouw moest in 1977 worden gerestaureerd (roestvorming in het watervat en aantasting in het metselwerk), waarbij het uiterlijk tot ieders kritiek sterk veranderd werd (metalen platen aan de buitenkant). Dit is in 1996 weer ongedaan gemaakt. In 2005 werd de watertoren buiten werking gesteld, waarna de Gemeente de toren in 2010 aankocht. Sinds 2015 is bovenin een restaurant gevestigd en een café aan de voet van de toren.
De watertoren vormt bij elk weertype en op elk uur van de dag een mooie en interessante blikvanger, zoals in de vroege ochtend en de namiddag van een nazomerse dag in augustus…
Nog dichter bij de stad staat het Tandheelkundig instituut aan de Jutfaseweg nr. 7: het is in 1873 gebouwd voor de Amaliastichting, die de opleiding tot verpleegster verzorgde voor het Rode Kruis, met als doel de verzorging van gewonde soldaten. Het is uitgevoerd in neogotische trant met Tudor-elementen en is sinds 2001 een rijksmonument: het wordt van algemeen belang geacht vanwege de cultuurhistorische waarde als voorbeeld van 19e-eeuwse ziekenhuisbouw. Van 1926 tot in de jaren 1970 was hier het Tandheelkundig Instituut gevestigd – daarna vertrok de universitaire opleiding naar het Utrecht Science Park ( dat toen nog De Uithof heette). Inmiddels is ook dit gebouw omgevormd tot appartementen, waarbij de verlaagde plafonds verwijderd zijn: toen kwamen er ook mooie ornamenten met verwijzingen naar het Rode Kruis tevoorschijn!
Waar de Jutfaseweg uitkomt op de brede verkeersweg bij het treinstation Utrecht Vaartsche Rijn staat op de hoek een opvallend kantoorpand, het Rijnlandhuis, dat zo gebouwd is, dat het a.h.w. “met de bocht meegaat”. De naam is ontleend aan de hypotheekbank die vóór het huidige notariskantoor in het gebouw was gevestigd. Het is in 1928 gebouwd door de Nederlandse architect van o.a. kerken Albert Kool (1877–1937), die graag stijlelementen van de Amsterdamse School toepaste, zoals het uitbundig gebruik van baksteen, van vele ramen en andere, bijzondere sierelementen. Het Rijnlandhuis staat op de gemeentelijke monumentenlijst. Het gebouw heeft ook lange tijd gediend als opslagplaats voor het hiervoor genoemde en naburige Tandheelkundige Instituut.
Bij het treinstation Utrecht Vaartsche Rijn heb ik dit gedeelte van Etappe 8 afgesloten: het is steeds een afwisselende tocht geweest met veel Romeinse geschiedenis en mooi landelijk groen, maar ook met indrukwekkende industriële geschiedenis langs een oud stuk vaarwater. Hierna volgt het tweede gedeelte van deze etappe: tot aan het Amsterdam-Rijnkanaal, maar eerst door het centrum van de stad en langs het begin van de Leidsche Rijn!
Geef een reactie