Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
30 juni 2021
Wandelen tussen de (Boven-)Rijn en de Eltenberg
Op 23 april jl. was ik voor het eerst in dit gedeelte van het stroomgebied van de Rijn: de plek waar de rivier als Boven-Rijn Nederland binnenkomt. Dat is bij Spijk, en niet zoals iedereen heeft altijd geleerd bij Lobith! Sinds de wijzigingen in de loop van de rivier is dat niet meer het geval… Op 19 juni jl. bezocht ik de streek opnieuw.
Beide keren stapte ik in de bus vanuit Arnhem voor een rit van een uur naar Tolkamer, het vroegere “douaneplaatsje” net ten zuiden van Lobith. De tocht was afwisselend: door industrieterreinen, nieuwbouwwijken en soms oude dorpskernen van o.a. Westervoort, Duiven, Zevenaar en Babberich en dan weer door agrarisch gebied. Het werd pas echt interessant toen we Babberich uitreden: daar was aan de oostkant de stuwwal met de Eltenberg al te zien en voor ons naar het zuiden en westen een uitgestrekt, laag gebied met veel grasland tussen vele watergangen en vele lage dijkjes. Dit is het bekende “Rijnstrangengebied” met de oude rivierarm van de Oude Waal, die alleen nog maar aan de westzijde open is. Toen de toenmalige “Boven-Waal” een steeds scherpere bocht (meander) naar het noorden had gevormd, heeft men in de jaren 1773 tot 1776 door de Bijlandschewaard het drie kilometer lange Bijlandsch Kanaal gegraven om de scheepvaart te bevorderen, de waterverdeling tussen Waal en Rijn beter te reguleren en het risico van dijkdoorbraken te verminderen. De lange ij in “Bijlandsch” wordt ook hier uitgesproken als een “ie“. Het “Gelders Eiland” beslaat het gebied van de Rijnstrangen in het noorden, de Oude Rijn en Pannerden in het westen en Lobith, Tolkamer en Spijk in het oosten; het wordt aan de zuidzijde begrensd door de Boven-Rijn, die overgaat in het Bijlandsch Kanaal en uiteindelijk in het Pannerdensch Kanaal. Vanaf de Duitse grens bij Spijk tot aan Tolkamer heet de rivier de Boven-Rijn en tussen Tolkamer en Millingen aan de Rijn het Bijlandsch Kanaal.
Toen we eenmaal bij Lobith aangekomen waren, was van het waterrijke gebied in het westen niet veel meer te zien: we reden een tijdje langs de hoge dijk van de recreatieplas “De Bijland“, die ontstaan is door de zand- en kleiwinning. Deze kant van Lobith-Tolkamer is iets voor een andere keer: nu lag mijn focus op het gebied ten noorden en ten oosten van Tolkamer.
Hoewel de 19e juni niet zo’n warme dag beloofde te worden als de voorafgaande dagen, was ik al vroeg op pad gegaan en stond om iets na half negen op de Europakade in Tolkamer met uitzicht stroomopwaarts en stroomafwaarts op de Boven-Rijn. Vele cruiseschepen lagen nog (vanwege Corona) werkeloos aan de kade, maar op de rivier was het al een drukte van belang. Ik liep langs de vlaggenmast aan de meest westelijke kant van de hoge kant van de Europakade, waar de vlaggen in april, maar nu ook weer, flink wapperden in de wind, naar de haven met de grote kranen van de Scheepwerf “De Hoop”. Deze werf, oorspronkelijk opgericht in 1889, heeft een rijke geschiedenis: zij heeft zich toegelegd op zowel het bouwen van schepen als het ontwerpen ervan, zoals passagiers- en cruiseschepen voor de binnenwateren en offshore schepen voor de zeevaart. Een bekend voorbeeld is het Rode-Kruisschip J. Henri Dunant III in 1996. Zij en de toeleveringsbedrijven vormen een belangrijke economische kracht in deze regio. Op deze zaterdagochtend heerste er een mooie rust. De haven was oorspronkelijk een Douanehaven – de werf verkreeg de haven in 2000. Het douanewezen in Tolkamer verloor na het wegvallen van de binnengrenzen op grond van het Verdrag van Schengen (1985, in kracht getreden in 1993) zijn betekenis – dat gold ook voor de haven en de schepen!
De naam van het dorp stamt uit de tijd dat daar schippers die vracht vervoerden van Duitsland naar Nederland tol moesten betalen, de zogenaamde “tolkamer”. Later moesten zij hun goederen bij de douane “inklaren”, dus tonen wat zij in- en uitvoerden. Hierbij voerde de douane ook controles uit – ook te water: daartoe diende de “Douanehaven”! Er werd dan gezocht naar o.a. illegale sigaretten, drank (later ook drugs), maar ook naar “illegale personen”. Na 1993 was dit niet meer nodig. Toen de binnengrenzen wegvielen en de schepen niet langer hoefden af te meren, betekende dit een gevoelige economische klap voor de middenstand, maar ook voor de vele cafés: van de oorspronkelijke 13 cafés zijn er nog maar 5 over… Het straatbeeld straalt wel gedegen luxe uit vervlogen dagen uit. Er zijn tal van woonhuizen als gemeentelijke monument geregistreerd. Vele woonhuizen die toebehoord hebben aan overheidsbeambten (Douanewezen), zoals ook de zogenaamde “Douanewoningen” aan de Tolstraat ten noordoosten van de scheepswerf “De Hoop”, zijn inmiddels als rijksmonumenten geregistreerd. Dit blok van zes rijtjeshuizen uit 1906 is ontworpen door de Nederlandse architect en Rijksbouwmeester C.H. Peters (1847–1932), een leerling van de beroemde Pierre Cuypers. C.H. Peters heeft ook het oude Hoofdpostkantoor in Amsterdam (1895-1899) ontworpen.
Ik had voor mijn tocht door dit oostelijke gedeelte van ’t Gelders Eiland ervoor gekozen om het Klompenpad “Rijnweidepad” te lopen, een rondwandeling van zo’n 11 kilometer. Ik liet de Europakade achter me en ging langs de hoge rivierdijk naar het oosten. Er stond een groot bord met een duidelijke aanduiding “Lobith-Tolkamer” tegen de achtergrond van (vanwege het weer en ook Corona…) dichtgeklapte parasols. In april bloeiden onderaan het bord met Kilometerraai 862 witte narcissen – in juni was het gras netjes gemaaid. Verderop staat als een brok techniek in een betonnen behuizing één van de 160 peilmeetstations die het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat heeft opgesteld langs de grote rivieren, de kust en de meren. Dit station in Lobith meet de actuele waterstanden in de Rijn ten opzicht van Normaal Amsterdams Peil (NAP) en is van groot belang – zoals op het informatiebord staat – “voor het operationeel waterbeheer, de vastlegging van de waterstaatkundige toestand van het land, voor de scheepvaart en voor de beveiliging van het land tegen overstromingen“. Het was interessant om de verschillende hoogten t.o.v. NAP in een schema te zien. De hoogte van de winterdijk t.o.v. NAP bedraagt +19.10 meter; de hoogte van de rivierbodem is +5.20 meter; het jaargemiddelde bedraagt +9.81 meter (een paar dagen geleden stond het water volgens het matrixbord op +9.16 meter). De hoogste waterstand ooit was niet, zoals je zou denken, op 1 februari 1995 (+16.67 meter NAP), maar op 4 januari 1926: toen kwam het water tot +16.93 meter NAP! Het water stond het laagst op 13 september 1991: +7.23 NAP: en dat met de rivierbodem maar 2.03 meter lager…! Niet alleen het waterpeil wordt gemonitord – ook de waterkwaliteit. Na een aantal milieurampen in de jaren 1960 en 1990 met ernstige vervuiling van de Rijn tot gevolg is een intensieve samenwerking tot stand gekomen tussen het Nederlandse Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en het Duitse Landesumweltamt Nordrhein-Westfalen (LUA NRW). Er is inmiddels een volautomatisch meetstation gebouwd aan de rechter Rijnoever bij Lobith (Kilometerraai 863) en een laboratorium aan de linker Rijnoever bij Bimmen (bijna grenzend aan Millingen aan de Rijn, bij Kilometerraai 865). Hiermee wordt de waterkwaliteit continu getest: voor een gezond ecosysteem in het water, maar ook voor de drinkwatervoorziening van het westen van Nederland (Amsterdam). Bij te hoge concentratie aan schadelijke stoffen in het water kan er snel worden ingegrepen bij de inlaat van water in de duinen, waarbij wel een afweging gemaakt moet worden tussen het vervuilingsniveau en de eventuele schade aan de ecologie in de duinen (verdroging!). Daar staande zijn zulke achtergronden niet echt tot mij doorgedrongen: de zon scheen, het licht was mooi en de lucht was helder. Vanaf een mooi vormgegeven bankje in de vorm van golven was er een goed zicht op de schepen die rustig voorbijvoeren…
De Spijksedijk en het binnendijkse land, de Tengnagelwaard, vormen in feite een langgerekt industrieterrein met bedrijven die primaire grondstoffen verwerken: hout (pallets, zaagsel etc.), ijzer (buizen, balken), zand en grind, bakstenen in allerlei vormen en maten… Niet bepaald een fraai gezicht, maar op de een of andere manier vallen deze industrieën weg tegen de prachtige achtergrond van de rivier, de luchten en de uiterwaarden. Dat was eind april het geval, maar zeker ook in het licht van de relatief vroege ochtend van 19 juni.
Nadat ik het zandwinningsbedrijf was gepasseerd, bereikte ik een groen uiterwaardengebied, de Beijenwaard. Daar heerste een grote bedrijvigheid (althans niet op deze zaterdag…): Rijkswaterstaat is sinds een paar maanden bezig met de aanleg van een nieuwe “vluchthaven” voor de beroepsvaart in deze uiterwaarde. Dit is nodig omdat de capaciteit van de al bestaande vluchthaven in de wijk Tuindorp aan de westzijde van Tolkamer in de Bijland niet groot genoeg meer is. Op grond van de Binnenvaartwet moeten binnenschippers om de 30 kilometer een vluchthaven hebben, zodat zij zich aan de vaartijden kunnen houden. In de Beijenwaard zal plaats zijn voor ruim 50 ligplekken en 5 steigers waaraan tankschepen kunnen afmeren en plekken voor grotere eenheden die niet in Tuindorp terecht kunnen. Toen ik er eind april langsliep waren grote grijpers bezig om bomen te rooien. Een paar dagen geleden viel mij op dat de bomen er nog steeds lagen en dat zij inmiddels weer uitgelopen waren! Nu stonden er aan weerszijden van de dijk grote graafmachines en waren er tijdelijke gebouwen neergezet. Ook lagen er grote ijzeren pijpen voor het (onder hoge druk, neem ik aan) verplaatsen van de grond die vrijkomt bij het uitgraven van de haven! Op grote billboards waarvan sommige langs de dijk stonden en andere ook naar de rivier gericht waren, werd aangegeven dat de werkzaamheden nog tot 2023 zullen duren. Bij het graven in de bodem zijn hier interessante archeologische ontdekkingen gedaan: o.a. een omsingelingslinie uit de Tachtigjarige Oorlog, waarvan men al vermoedde dat die daar zou kunnen liggen. Op deze manier krijgt men een heel directe en persoonlijke kijk op het dagelijkse soldatenleven in die tijd!
Over de Spijksedijk lopend en in april steeds weer naar de berm uitwijkend voor het vrachtverkeer zag ik wel dat er een helderwit breed fietspad binnendijks lag, waarvan het begin toen nog met hekken was afgezet. Een paar dagen vóór 19 juni was het opengesteld en druk met fietsers. Ik wilde graag het water zien, dus beide keren liep ik over de dijk. Niet alleen wandelaars over het Klompenpad hadden tot nu toe hinder gehad van het vrachtverkeer op de dijk – ook de jeugd uit Spijk, die vanwege de sluiting van de basisschool in dat dorp nu naar Tolkamer moest fietsen. Daarom was besloten om het schouwpad van het Waterschap Rijn-IJssel te gebruiken voor de aanleg van een tijdelijk fietspad. Bijzonderheid van dit fietspad is niet alleen dat het veiliger is, maar ook dat het “circulair” is, d.w.z. dat de bedekking is gemaakt van betongranulaat, dat afkomstig is van oude bestrating elders in de Gemeente Zevenaar, die gerecycleerd is. Zodra de overnachtingshaven in de Beijenwaard klaar is, zal de dijk worden verbreed en daar een nieuw fietspad aangelegd!
Op beide dagen had ik vanaf de dijk naar alle kanten een prachtig uitzicht: ook over het binnendijkse land met de waterpartijen die zijn ontstaan door kleiafgraving en dijkdoorbraken, en zeker ook op de stuwwal met de Eltenberg in de verte en de St. Vituskerk waarvan de toren boven de bomen uitsteekt. Deze Eltenberg (die ook Elterberg of Eltenerberg wordt genoemd) imponeert met zijn hoogte van 82,5 meter. Het aardige van deze naam is dat het dubbelop is: “elten” komt van “alten“, dat hoogte betekent – net als “berg”!
Na een wandelingetje van een minuut of tien kwam ik bij een brede, met bakstenen geplaveide trap naar beneden, het dorp Spijk in. Onderaan de dijk stond een bord waarop aangegeven werd dat Spijk ongeveer halverwege de langeafstandswandeling het Pieterpad ligt: het is 284 km naar het noorden, naar Pieterburen en 208 km naar het zuiden, naar de St. Pietersberg. Ook was er een foto uit de tijd dat de trap nog uit lelijke betonnen platen bestond. Eind 2010 kwamen er vanuit het dorp zelf initiatieven om Spijk wat te revitaliseren. De daartoe opgerichte Stichting Actief Spijk kwam met het Dorpsplan Spijk, dat het resultaat was van inbreng vanuit het dorp en meerdere (overheids-)instanties. Eén van de onderdelen was het opknappen van deze trap – werk dat door vrijwilligers uit het dorp tussen 1 april en 1 augustus 2013 is verricht. De bakstenen, de straatstenen en wat verder nodig was aan materialen zijn gesponsord door de bakstenenfabriek Vandersanden Group, vestiging Spijk en Wezendonk Zand en Grind BV (meer naar het westen aan de Spijksedijk). De achterliggende gedachte van het gebruik van dit type stenen was dat op deze manier de link met de geschiedenis rondom de steenfabricage in Spijk zou worden benadrukt. Ook in het centrum van Spijk is hieraan aandacht besteed. Daar staat in een nis van bakstenen het bronzen beeld “De Steenovenarbeider“, dat gemaakt is door kunstenares Marga Breij uit Tolkamer. Oorspronkelijk stond het beeld bij de historische loskraan aan de Spijksedijk, meer naar het oosten (waarover straks meer). Dat beeld werd helaas gestolen, waarna de kunstenares een nieuwe mal heeft gemaakt. Daarna het beeld is opnieuw gegoten. Dat staat nu sinds juli 2016 op de nieuwe plaats, maar wel vastgezet in een betonblok van 5 ton! Op hetzelfde pleintje is ook een kleikiepkarretje geplaatst op een stukje smalspoorrails. Tezamen geeft het een goede indruk van het harde bestaan van de arbeiders.
Vlak bij het eerbetoon aan de steenovenarbeiders staat de St. Gerardus Majellakerk met de twee torens, die in 1914 is ingewijd. Er was in het begin van de 20e eeuw behoefte aan een grotere kerk: het inwonertal van Spijk was sterk toegenomen door het aantal steenovenarbeiders en hun families. De oorspronkelijke kerk was daarom veel te klein geworden – om financiële redenen werd besloten om een nieuwe kerk te bouwen. De Amersfoortse kerkarchitect Herman Kroes had in 1913 de opdracht gekregen om een “eenvoudige en passende kerk en pastorie” voor Spijk te ontwerpen. De kerk is gebouwd in een sobere neoromaanse stijl en geheel in rode baksteen opgetrokken. Door het witte voegsel oogt zij niet al te streng…
Het is duidelijk te zien dat het herstelplan voor Spijk helemaal gelukt is: alles ziet er fris en levendig uit. Na korte tijd kwam ik weer uit bij de Spijksedijk en had opnieuw een mooi uitzicht over de rivier. Toen ik hier in april was begreep ik ook waar al dat vrachtverkeer, dat mij toch wel een beetje had gehinderd op de dijk, vandaan kwam. Er was namelijk een aanlegsteiger voor binnenschepen met o.a. klei! Nu was het een zaterdag en het was weldadig stil… Op de aanlegsteiger zaten alleen maar een paar mensen die een hengeltje uitgeworpen hadden en rustig het resultaat afwachtten.
Vlak voordat de aanlegsteiger in beeld kwam, had ik zicht op een historische “elektrische wagendraaikraan” uit 1928, die inmiddels een rijksmonument is. Op een informatiebord wordt de geschiedenis van de kraan uitgelegd – ook de tekening van de werking is verduidelijkend. De kraan behoorde toe aan de NV Hollandsch-Duitsche Steenfabrieken in Spijk en had destijds 14.200 gulden gekost. De kraan vormde de verbinding tussen de uitgebaggerde “havenkom” in de rivier en het binnendijks gelegen steenovencomplex. De fabriek was gestart in 1900; de gebouwen zijn in 1995 afgebroken. De kraan werd gebruikt voor het afvoeren van gebakken stenen en de aanvoer van steenkolen en zand. Op de dijk was de kraanbaan doorgetrokken met rails op houten biels. De kraan zelf bestaat uit een onderstel op vier wielen dat geplaatst is op de rails. Dit onderstel wordt voortbewogen door een op de as gemonteerd wiel dat wordt aangedreven door een elektromotor, die op zijn beurt van stroom wordt voorzien door een kabel die bij het bewegen van de kraan op een trommel op het rechterwiel wordt op- of afgerold – de voeding komt uit een verdeelkast op de dijk. Op het onderstel zijn rondlopende rails gemonteerd, zodat de kraan op de vier wielen 360° kan draaien. In de cabine bediende een elektromotor zowel de hijsinstallatie als het draaien van het kraanhuis. De giek heeft een hoogte van 10 meter en een vlucht van 12 meter. Aan de hijskabel kon een grijper van 0,8 mᵌ worden bevestigd of haken voor het verplaatsen van een stenenkar of ander stukgoed. In 2005 is de kraan met (financiële) steun van o.a. de Europese Unie gerestaureerd. Het is wel een indrukwekkend werktuig, dat destijds erg “state-of-the-art” was. Inmiddels is het een reliek en bloeien er rozen tussen de rails… Naast de kraan is nog altijd de met bakstenen bestrate verhoging te zien waar tot 2016 het monumentje “De steenovenarbeider” heeft gestaan!
Vanaf de kraan die vlak bij de grote steenfabriek staat (met een oppervlakte groter dan het dorp Spijk zelf!) was het maar een paar honderd meter tot aan het (Nederlandse!) einde van de Spijksedijk en de grens met Duitsland. Daar valt de blik op een grote ronde betonschijf met de intrigerende titel “Und so weiter“. In 1993 is dit kunstwerk gemaakt door de Nederlandse kunstenares Miranda Rikken (*1966). De cirkelvorm verwijst naar oude grenspalen en naar de eeuwige kringloop van water, in dit geval het water van de Rijn. “Und so weiter” slaat ook op het feit dat de schippers de grens voorbijvaren, maar niet aanleggen.
Hier is letterlijk de grens: de Nederlandse naam voor de weg die vanaf de Spijksedijk naar het noorden loopt is de Oude Kleefse Postweg en de Duitse naam is Spyker Weg. Daarbij komt ook nog dat de huizen aan de westelijke kant van deze weg in Nederland staan en de huizen aan de oostelijke kant in Duitsland! De route van het Klompenpad verlaat na korte tijd de verharde weg en loopt dan langs akkers, waar de laatste keer de tarwe al hoog stond, naar een natuurgebiedje verderop. Steeds had ik een prachtig uitzicht op de Eltenberg. Ik liep nu in Duitsland – deze keer legaal, maar op 23 april nog illegaal: wegens Corona mochten we toen vanuit Nederland helemaal Duitsland niet in! De enkele wandelaar die ik toen tegenkwam heb ik maar gegroet met een erg binnensmonds gemompeld pseudo-Duits “Hoe-en-Daaah“… Ik viel toen gelukkig niet door de mand. Bij de bosrand stond een fraai bord met een vliegende roofvogel als teken dat daar een natuurgebied begon – dat bord stond me meer aan dan het bord op de dijk dat je maar 30 kilometer per uur mocht vanwege de uitrit van kleiauto’s!
Dit gebied van 34 hectare heet “Die Moiedtjes” en is sinds 2003 als natuurgebied aangewezen: in het kader van Natura2000/Vogelrichtlijngebied “Unterer Niederrhein” is het gebied ook van grensoverschrijdend belang. Het gebied bestaat uit meer dan 30 waterplassen van verschillende omvang, rietvelden, vochtige ruigten en natuurlijke ooibossen van verschillende leeftijden. Er loopt een half-verharde weg doorheen, “Am Moddeich“. Deze naam verwijst naar een dijk die door dit gebied heeft gelopen en die rond 1800 is doorgebroken. De waterplas ten westen van deze weg is toen ontstaan. De andere plassen zijn ontstaan door de kleiwinning: deze winning begon in 1865 met de aanleg van de kade voor de spoorlijn naar Kleef. Het bijzondere hierbij was dat de trein op een veerpont de Rijn werd overgezet! In de wateren ten oosten van de weg mag door hengelsportverenigingen uit de buurt worden gevist – een idyllisch plekje! Er komen vele bijzondere en zeldzame dieren voor, zoals de wielewaal en de bever. Mijn route leidde mij langs de kolk van de dijkdoorbraak weer naar het westen, naar de Oude Kleefse Postweg: nog steeds had ik het mooie uitzicht op de Eltenberg! In juni kon ik door de hoge begroeiing het water van de kolk niet meer zien, maar luisteren naar een vogel- en kikkerkoor was nog wel mogelijk…
Toen ik bij de Oude Kleefse Postweg aankwam zag ik in noordelijke richting naar Elten een klein gebouwtje aan de westkant van de weg met een vrolijk wapperende vlag. In april was ik niet die kant op gelopen, maar nu wel: het bleek een mooi aangelegd plekje, een “Uut-blaos-huukske” te zijn, een bijzonder bloemrijke tuin met ook nog fruitbomen (nu nog in miniformaat!) en een klein huisje, een “huuske“, erbij. In het voorjaar van 2019 is op initiatief van de Stichting Actief Spijk deze plek gecreëerd, vooral ook om de wandelaars van het Pieterpad een rustpunt te bieden. Het “huuske” kan dienen als schuilhutje tegen de regen. Een wegwijzer met houten armen gaf aan dat Konstanz op 857 kilometer naar het oosten ligt en de Noordzee op 178 kilometer naar het westen. Ook hier weer uitzicht op de Eltenberg.
Na dit even “uitblazen” liep ik weer terug naar waar het Klompenpad verder ging. Ook hier was het mooi landelijk. In de tijd tussen eind april en midden juni was het eerst nog kale overblijfsel van een kapitale wilg inmiddels begroeid met zwierige slierten hop! Het pad slingerde tussen weilanden en akkerlanden door, waar ze in april bezig waren geweest met het aanleggen van een beregeningsinstallatie, die nu uitgebreid getest werd. Gelukkig kon ik erlangs zonder nat te worden!
Ik zag dat op een hoge paal bij een boerderij een ooievaarsnest was gebouwd: twee crèmekleurige en donzige kuikens keken reikhalzend uit naar hun ouders. Ik had al eerder aan de Spijksedijk, hemelsbreed niet ver van dit nest, al een grote ooievaar zien rondstappen op zoek naar prooi! Er waren ook veel insecten. Een libellensoort waarover ik juist een paar dagen tevoren had gelezen, vloog zigzaggend rond boven het gras van het wandelpad: een Platbuiklibel (Libellula depressa). Uit de nieuwsbrief van Nature Today over deze libelle had ik de foto onthouden: het afgeplatte helderblauwe achterlijf was duidelijk te herkennen. Het is geen zeldzame soort, maar ik vond het toch bijzonder om hem te zien!
Na een tocht door de landerijen kwam ik bij een smal water, dat hier de grens vormt tussen Nederland en Duitsland: “De Wild” of “Die Wild“. Deze watergang is ooit een oude rivierarm van de Rijn geweest en mondt meer naar het westen uit in de Oude Rijn – dit alles als onderdeel van het Rijnstrangengebied. Het is een mooi weids en groen gebied. In juni waren de oevers al hoog begroeid met riet – in april nog niet. Het riviertje stroomt langzaam en meanderend naar het westen. Voordat het uitmondt in de Oude Rijn komt het water eerst in een grote waterplas, die in juni al gedeeltelijk was dichtgegroeid met riet en bijna-bloeiende Gele Plomp (Nuphar lutea). Er zwom een futenpaartje rond met al grote kuikens: die hoefden niet meer bij de ouder op de rug mee te liften – dat vind ik altijd zo’n schattig gezicht!
De weilanden en de akkers waren niet erg bloemrijk, maar de bermen en de oeverranden wel. Langs De Wild stond eind april een grote Gewone Pinksterbloem (Cardamine pratensis) in het voorjaarszonnetje en met de wortels lekker nat, bijna in het water. Ik vind de benaming “Pinksterbloem” altijd grappig: zij bloeit vooral rond Pasen! Een andere voorjaarsbloeier was de Gulden Sleutelbloem (Primula veris) die in grote groepen in het gras langs de oostelijke kant van de grote waterplas voor het toekomstige Romeinse themapark Carvium Novum groeide. In juni was de vegetatie natuurlijk weer heel anders! Ik ontdekte in de berm van de Spijksedijk, waarvan het gras pas gemaaid was, een interessante plant die ik een paar jaar geleden voor het eerst had gezien aan de Adriatische kust rond Triëst: een Bremraap (Orobanche). Deze merkwaardige plant, die eigenlijk niet zo noordelijk voorkomt, parasiteert op andere planten: zij is hiervan afhankelijk, omdat ze geen chlorofyl heeft. De ene plant was roodachtig en de andere was inderdaad gelig. De plant heeft eigenlijk geen bladeren; de bloemen lijken op die van leeuwenbekken. Misschien waren zaden uit verre streken meegevoerd met de klei uit de schepen en vervolgens “van de wagen gevallen”… Langs het riviertje De Wild groeiden ook dikke wallen van bramen. Op deze goede grond bloeiden ze uitbundig: insecten vlogen nu af en aan, maar ik dacht al aan de nazomer, met allemaal rijpe bramen…!
De verbindingsweg van Lobith naar het Duitse Elten gaat met een bruggetje over de Oude Rijn, waarin vlakbij De Wild uitmondt. Tot aan het bruggetje heet de weg op Nederlands grondgebed de Eltenseweg en aan de Duitse zijde de Lobitherstrasse… Er is een grasveldje met picknicktafels en vele panelen met niet alleen informatie over hoe het gebied er vroeger uitzag en wat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog gebeurde, maar ook over hoe het gebied er over een paar jaar gaat uitzien. Er zijn sinds 2012 al grote ingrepen in het landschap gedaan met als einddoel een “win-win” situatie op economisch en op planologisch vlak, met veel aandacht voor natuur. Naar het zuiden is er een uitzicht over een grote watervlakte, die ontstaan is door het afgraven van voormalige landbouwgrond en het vervolgens op grote diepte winnen van zand. De waterplas zal in de loop van de tijd een natuurlijke oeverbegroeiing van o.a. riet krijgen met alle toegevoegde natuurwaarden van dien (rietmoeras voor vogels, planten). De voormalige Gemeente Rijnwaarden, die is opgegaan in de Gemeente Zevenaar, had tezamen met o.a. Staatsbosbeheer, maar ook met het bedrijf A. Wezendonk Zand en Grind BV (dat van het grote industriecomplex aan de Spijksedijk tussen Tolkamer en de Beijenwaard en dat al sinds 1966 actief is op het gebied van dit soort “oppervlaktedelfstoffen”) een groots plan ontworpen, waarbij de zandwinning voor economische waarde op de korte termijn zou zorgen en het ontwikkelen van een Romeins themapark (Carvium Novum, naar het vermeende Romeinse castellum uit de 1e eeuw na Chr.) voor economische waarde op de langere termijn… De natuurwaarden voor dit 65 hectare grote voormalige agrarische gebied, dat door het grindbedrijf was aangekocht en aansluit op de Tengnagelwaard, die als het ware in de “achtertuin” van het bedrijf ligt, zouden dan kunnen worden gerealiseerd door het ontwikkelen van een nat natuurgebied ten oosten van de Eltenseweg met aansluiting op het Rijnstrangengebied meer ten westen van Carvium Novum. Bij de bevolking stuitte het plan voor het themapark (en ook het plan voor de aanleg van drijvende zonneparken!) op weerstand – de procedures en de besluitvorming rond de bestemmingswijzigingen zijn nog gaande. Er is toen de Stichting Recreatie- en Natuurpark Carvium Novum opgericht, die als doel heeft “het in stand houden en beheren, en waar mogelijk ontwikkelen van het gebied “Carvium Novum” in de gemeente [Rijnwaarden], als belangrijk landschappelijk natuur- en cultuurhistorisch gebied, het stimuleren van de landschappelijke openheid van dit gebied en het bevorderen van passend recreatief medegebruik.” Het enige Romeinse aspect tot nu toe is een eenzame houten Romeinse zuil langs de Eltenseweg. Die had ik in april uit de verte gezien toen ik over het mooie, nieuwe fietspad langs de oostoever was gelopen. In juni ben ik er maar eens heen gelopen.
Op de website van Carvium Novum staat een mooie video van een dronevlucht over het watergebied, zoals het nu is. Aan de zuidelijke ingang tot het gebied staat op een informatiebord een kaart met daarop de plattegrond zoals de ontwerpers het plan hebben gevisualiseerd. De westzijde is nog toekomstmuziek – voorlopig staan daar alleen nog maar een grote boerderij en indrukwekkende machines voor de zandwinning…
De intekening op de kaart van de oostzijde van het water is wel realistischer, want daar heeft het zand- en grindbedrijf in 2015 een mooi, breed fiets- en voetpad aangelegd, dat tussen de grote plas en de kleinere watervlakten slingert. Na niet al te lange tijd rijst in het verder nogal vlakke land een vierkante, taps toelopende aarden heuvel, een redoute, op. In de vestingbouw is een redoute een klein geheel omsloten verdedigingswerk van aarde of soms van steen met alleen uitspringende en geen inspringende hoeken. Zij werd populair in de 17e eeuw – en werd gebruikt tot in de 19e eeuw. Daarna maakten modernere wapens de redoute overbodig. Een steile betonnen trap leidt naar boven, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft over de omgeving: over het water naar het westen, en natuurlijk ook naar het oosten, met weer de Eltenberg in de verte. Naar het zuiden liggen meerdere waterplassen door dijkjes van elkaar gescheiden – de vroegere kleiputten.
Dat er nog steeds zand gewonnen wordt blijkt wel uit de drijvende baggerinstallatie in het zuidelijke gedeelte van de plas. Het fiets-/voetpad gaat met een hoge brug over de plek waar het zand via de transportband van de zuiger naar de verwerkingsinstallatie wordt gebracht. Hier zag ik inderdaad een groot schoepenrad staan naast de lange transportband die in de verte tot aan het fabrieksterrein aan de Spijksedijk liep. Het was mooi om te zien hoe in dit geval economische activiteiten en natuurontwikkeling toch samengaan.
Niet lang nadat ik over de brug was gegaan, bereikte ik de noordzijde van Lobith. Dit dorp dat oorspronkelijk Lobede heette, is een van de grotere kernen in de gemeente Zevenaar. Lobith is in de 13e eeuw ontstaan door de bouw van het machtige Kasteel Tolhuis op een hoger gelegen oever van de Rijn. Hier moesten schepen aanleggen om tol te betalen, vandaar de naam. Een van de mooie gebouwen in het dorp is de Hervormde Kerk uit 1660. Dit zaalkerkje, dat sinds 1967 een rijksmonument is, heeft een vriendelijke uitstraling met elegante boogramen en mooie witgepleisterde muren. De leilindes die in april nog helemaal gestileerd kaal waren geweest, stonden nu in volle bladertooi. Het opengewerkte, zeskantige torentje met windhaan staat parmantig op het steile dak en het is, ondanks dat de kerk niet erg hoog is, toch vanuit de verre omtrek zichtbaar!
Nu stroomt de Boven-Rijn veel verder naar het zuiden, maar in de 17e eeuw nog niet. Dat het kleine Lobith en deze omgeving van zo’n grote betekenis voor de vaderlandse geschiedenis zijn geweest werd duidelijk op een aantal informatieborden. Even ter opfrissing van het geheugen: van belang is het jaar 1672. Het staat bekend als het Rampjaar: een Nederlands gezegde luidde dan ook “het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos“. In dat jaar begon de Hollandse Oorlog, waarbij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen. Omdat de Franse legers in hun opmars naar het noorden hadden gekozen voor een route die oostelijk van Maastricht liep en om logistieke redenen de beide bisdommen tot bondgenoot hadden gemaakt, konden ze op 12 juni 1672 hier bij Lobith de Rijn overtrekken. Daar hadden de troepen een ondiepe, doorwaadbare plaats gevonden… Zij versloegen het zwakkere leger van de Republiek en bezetten snel veel grondgebied in Twente en het graafschap Zutphen. Door deze strategie konden de Fransen vanuit het oosten de Nederlanden intrekken. De gevechten bij de Rijn staan bekend als de Slag bij Tolhuis. Bij de inneming van Lobith werd het eens zo machtige kasteel verwoest – alleen het “Schipperspoortje” bleef behouden… Hier is duidelijk te zien dat de rivier destijds dicht langs het dorp stroomde: het is vanuit het land aan de zuidzijde een flinke klim naar de Dorpsdijk!
Een echte blikvanger is de streng-ogende en indrukwekkende rooms-katholieke Kerk van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, die op dezelfde plek staat als het vroegere Kasteel Tolhuis. Deze kerk is in 1886–1887 gebouwd door de Nederlandse architect Alfred Tepe (1840–1920), die naast de beroemde P.J.H. Cuypers de belangrijkste architect van de neogotiek was. Hij heeft zich vooral toegelegd op het ontwerpen van kerken. In 1939 is de kerk vergroot en verbonden met de in 1890 eveneens door Alfred Tepe gebouwde pastorie. Van verre is de markante toren met het opmerkelijke zadeldak te zien. Het gehele gebouw straalt door vorm en kleurstelling zeker gezag uit…
Het laagland ten zuiden van Lobith heet de Geuzenwaard, een verwijzing naar de Prinsgezinde troepen die er tijdens de Tachtigjarige Oorlog gelegerd waren. Dit gebied van ongeveer 40 hectare is nu een natuurgebied waar vrijelijk gestruind mag worden, maar niet in het broedseizoen. Dat struinen was in juni ook niet erg aantrekkelijk vanwege de manshoge brandnetels en bramenstruiken…! Er naar kijken was wel mooi: er bloeiden zovele bloemen en natuurlijk ook vlierstruiken. Af en toe spotte ik een Schotse hooglander, maar ook een kunstwerk: dit staat opgesteld aan de aftakking van het fietspad terug naar Lobith-Tolkamer bij de Tengnagelwaard. Deze “Kunstrustplaats Tengnagelwaard” (onthuld op 3 november 2006) is gemaakt door de Nederlandse kunstenaar Adriaan Seelen (*1952). De zes zuilen staan voor de steenfabrieken die mede het gebied vormgegeven hebben en de zes “kussens” voor de rook die uit de schoorstenen is gekomen. De twee bronzen mensenhoofden die uit de tunnel komen vormen een Januskop: de ene kijkt naar het verleden en de andere naar de toekomst. De tunnel is een verwijzing naar de tunnelvormige ovens van de steenfabrieken.
Meer naar het westen in de Geuzenwaard ligt aan de hoge dijk weer een uitkijkheuvel: het Hoornwerk Geuzenwaard, een verdedigingswerk uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog (1635) tijdens het Beleg van de Schenkenschans. Deze Schenkenschans was een verdedigingswerk aan de overkant van de rivier en was in 1586 gebouwd door Maarten Schenk van Nydeggen (1540–1589) naar wie de versterking werd vernoemd. Door de veranderingen in de rivierbedding is de schans – nu een gehucht zonder verdedigingsfunctie op Duits grondgebied – op een eiland komen te liggen. Zij had destijds wel een belangrijke strategische betekenis: zij lag vlak bij de toenmalige splitsing van Rijn en Waal – als vijandelijke troepen eenmaal de Schenkschans gepasseerd waren, lag de weg naar de Gelderse steden en “Holland” open. Op het hoornwerk staande was het uitzicht naar het noorden, over het struingebied van de Geuzenwaard en in de verte o.a. de hoge Kerk van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria mooi, maar vooral vredig!
De dijk aan de zuidzijde van de Geuzenwaard vormt de noordzijde van het industriegebied langs de Spijksedijk, dat niet echt een fraai uitzicht bood. Het uitzicht naar het noordwesten was daarentegen wel fraai: kijkend over de groene ruigte en bosschages zag ik de Tolhuys Coornmolen – de wieken met donkere zeilen draaiden rond: de molen was dus in bedrijf! In april was ik daar langsgelopen en had de korenmolen van dichtbij kunnen bekijken. Op deze plek hadden al eerder houten molens gestaan, die herhaaldelijk afbrandden. In 1888 werd deze stenen molen gebouwd, die na weer een brand in 1930 wel werd herbouwd, maar niet meer op windkracht werkte. Nu ziet de molen er mooi en goed onderhouden uit, maar dat was vóór 1987 wel anders. Toen het agrarische bedrijf waaraan de molen verbonden was in de jaren 1960 ophield te bestaan, raakte de molen, die toen al geen kap meer had, steeds meer in verval. Om sloop te voorkomen is er in 1987 een stichting opgericht tot behoud van deze molen en met succes: in 1995 werd een nieuwe rieten kap op de molen gezet en werd de molen in 1996 tijdens de Nationale Molendag in gebruik genomen. De molen staat op een belt (een kunstmatige aarden verhoging), die inmiddels gedeeltelijk is afgegraven en vervangen door een stelling: vanwege nieuwbouw rond de molen zou de belt tot in de tuinen van de huizen reiken!
Toen ik in april vanaf de molen verder naar Tolkamer terugliep kwam ik langs een halfopen schuur met een hoog hek eromheen: er lagen grote houten panelen opgeslagen. Op het begeleidende informatiebord werd uitgelegd dat met deze panelen de Batavenweg naar Tolkamer kon worden afgesloten in geval van dreigend hoogwater om te voorkomen dat het lager gelegen land onderstroomt. Deze panelen worden dan met een kraan geplaatst in de sleuven in de betonnen wanden van het viaduct van de hoger liggende Boterdijk. Er zijn op meerdere plekken in de Driedorpenpolder (of ook het Gelders Eiland genoemd, het land tussen Pannerden, Herwen en Lobith-Tolkamer) zulke “coupures” of dijkgaten in de waterkeringen. In april had ik gezien dat het waterschap de Coupure in de Europakade in Tolkamer aan het testen was. Op het bord stond ook een kaart van het gebied van het Gelders Eiland: veel laaggelegen land, veel water en vele dijken!
Toen ik de laatste keer tegen een uur of één terug was in Tolkamer heb ik mij getrakteerd op een lunch bij het restaurant Villa Copera aan de Spijksedijk, vlak buiten het dorp. Het was goed toeven op het terras onder een grote parasol met mooi uitzicht op de tuin met dikke oude bomen. Oorspronkelijk was dit gebouw het kantoor van de vroegere Steenfabriek van Daams uit 1861 – een “eerste steen” bij de ingang herinnert hieraan. Van de steenfabriek staat te midden van inmiddels ook vervallen moderne gebouwen alleen nog de schoorsteen overeind. De naam “Daams” is in bakstenen van een contrasterende kleur aangebracht op het vierkante fundament waar ook de inlaat van de rook nog zichtbaar is.
Ik besloot dat het op 19 juni ongeveer de laatste mogelijkheid was om asperges te eten, dus koos ik een “romige aspergesoep met ham, ei en bieslook” en een lekker stukje brood. Een glaasje witte wijn uit Zuid-Afrika smaakte daar erg goed bij. Dit was de tweede traktatie van deze dag, want aan het einde van de ochtend had ik al van een buitengewoon lekker ijsje zitten genieten bij de ijssalon van Grenswinkel “De Hut” aan de doorgaande weg van Lobith naar Elten met uitzicht op de waterplas van Carvium Novum… Ik had toen gekozen voor een bolletje “blueberry“-ijs en een bolletje yoghurt-honing-walnotenijs in een klassiek oublihoorntje, dat naar vanille smaakte. De kruimeltjes van het hoorntje liet ik vallen voor een paar rond-hippende mussen, die mij de hele tijd met pientere kraaloogjes hadden gefixeerd…
Geen zorgen maken over de hoeveelheid calorieën die ik binnenkreeg bij de lunch – en zeker ook bij het superijsje bij “De IJshut”… Die calorieën heb ik weer verbrand: toen ik zittend onder de parasol op het terras van Villa Copera even wilde kijken naar de foto’s die ik onderweg had gemaakt, viel mijn oog bij het openslaan van het telefoonhoesje op een gapend zwart gat, waar mijn heldergele OV-chipkaart zou moeten zitten. Er zat dus niets anders op dan de laatste slok wijn te drinken en de route terug te lopen – die kaart moest toch ergens uit het hoesje zijn gevallen…? Zo gedacht en zo gedaan, maar de kaart bleef spoorloos… Ondanks dat was de omgekeerde route ook mooi. Op weg naar de “gele supermarkt” aan de andere kant van Tolkamer om dan maar een anonieme OV-kaart te kopen, kwam ik langs de Douanewoningen uit 1906 – een bonus dus.
In de bus terug naar Arnhem ben ik wel even weggedommeld: alles bij elkaar had ik toch wel een afstand van zo’n 25 kilometer afgelegd – en er erg van genoten!
Wel doordenkende Pauline,
De Rijn door Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. Met je nuchtere verstand weet je dat dit dezelfde rivier ais als die woest bruisende stroom in Zwitserland. Toch heeft je gevoel de neiging zich tegen dat besef te verzetten.
geboren in lobith 50 jaren,maar ik wist niet dat er zoveel natuurschoon was,en mooie gebieden.ben al meer dan 50 jaar weg.