Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
5 april 2023
Van de kasteelruïnes bij Matsch via de Churburg Schluderns naar de kasteelruïne Lichtenberg!
Na mijn bijzonder geslaagde bezoek aan de Botanische Tuinen van het Schloss Trauffmansdorff bij Meran op 2 april ben ik op 3 en 4 april vanuit Mals im Vinschgau lange wandelingen gaan maken naar andere kastelen – en dan vooral ruïnes ervan – in het Ober-Vinschgau. Mijn keuze was gevallen op de twee ruïnes van het Schloss Matsch op de berghellingen aan de linkeroever van de rivier de Etsch en op de ruïne van Schloss Lichtenberg op de rechteroever van die rivier. Tussen beide ruïnes ligt de indrukwekkende Churburg Schluderns die nog helemaal intact is en voor publiek geopend. Ook deze dagen heb ik genoten van het mooie lenteweer, maar het was beduidend minder warm dan rond Bozen en Meran! Dit komt vooral door het hoogteverschil: Mals ligt op 1.051 meter hoogte – een verschil van meer dan 700 hoogtemeters met Meran… De zon scheen er niet minder fel om!
Matsch met de twee kasteelruïnes en uitzicht op de Ortler
Om in Matsch te komen liep ik, na wederom een heerlijk ontbijt met vriendelijke bediening, naar het dorpje Tartsch, waar ik vanaf mijn balkon al op had uitgekeken. Daar nam ik het minibusje naar het dorpje Matsch, dat in een dal in de bergen ten noorden van Mals ligt – op 1.584m hoogte. De plaats werd in 824 als Amatia aangeduid, maar in 1160 als Macia. Sinds 1928 is het dorp, dat tot dan een zelfstandige gemeente was, onderdeel van de Gemeente Mals. Een smalle weg leidt naar het dorp – nu gaat de bus niet verder dan de kerk, maar in de zomer rijdt hij door tot aan het einde van het dal, waar aan de voet van de Ötztaler Alpen een uitgestrekt wandelgebied ligt. Daarvoor is het nu nog niet het seizoen… Een andere bijzonderheid is dat het dorp sinds 2017 een Bergsteigerdorf is, het eerste in Südtirol. De in 1989 opgerichte organisatie Bergsteigerdörfer vindt haar grondslag in de Alpine Convention, een volkenrechtelijke samenwerking tussen “Europa” en de acht Alpenlanden, die tot doel heeft om de natuurlijke leefomgeving van de Alpen te beschermen en tegelijkertijd haar ontwikkeling te bevorderen. De nu 38 aangesloten bergdorpen en -gemeenten in vooral het oostelijke gedeelte van de Alpen hebben zich verplicht om de duurzaamheid te bevorderen en er op toe te zien dat zij hun “eigenheid” bewaren, zeker ook wat het toerisme aangaat: geen massatoerisme, en ook geen uitbreidingen met vakantiewoningen of met nog meer skifaciliteiten. Toen ik in Matsch uitstapte merkte ik alleen maar dat het heerlijk rustig was – een van de doelstellingen van de Bergsteigerdörfer! – en ook dat de zon uitbundig scheen. Het Matscher Tal is van oudsher een van de armste dalen in het Vinschgau, wat er toe geleid heeft dat het in de ontwikkeling is achtergebleven. Voor de bewoners van destijds was dat natuurlijk best een probleem, maar met het inzicht van nu zijn we blij dat het gebied “ongerept” is gebleven…
Ik begon aan mijn afdaling in de richting van het dal en had op zeker moment een mooi uitzicht op de kerk van Matsch: de Hl. Florinkirche. Waarin een klein dorp groot kan zijn: volgens de overlevering zou hier St. Florinus von Remüs geboren zijn. Over het leven van deze heilige is maar weinig bekend. Hij zou in de 7e eeuw in Matsch geboren zijn en in Ramosch (Remüs) in het Unterengadin als priester gewerkt hebben – daar staat de sinds de 9e eeuw aan hem gewijde kerk (die ik vaak heb gezien als ik in die streek onderweg was!). Hij heeft tijdens zijn leven (maar ook na zijn dood in het jaar 856) een aantal wonderen verricht, o.a. dat hij water in wijn heeft veranderd – daarom wordt hij vaak afgebeeld met een wijnbeker. Hij is de beschermheilige van o.a. het Unterengadin en van het Vinschgau. De Florinkirche staat op een scherpe bergrichel en overziet het gehele dal – tot op de bergketen met de Ortler aan de andere kant van het Etsch-dal! Het was duidelijk te zien waar de sneeuwgrens lag! Ook lager op de berghelling bleef het uitzicht op de Ortler geweldig.
Toen ik bij de grote boerderij halverwege de helling aankwam, was het er ook rustig – zelfs de hond bleef liever in het voorjaarszonnetje liggen dan naar mij als voorbijganger om te zien. Ik keek naar boven, naar de plek vanwaar ik was afgedaald (dat was best steil geweest!) en ook naar het westen: daar zag ik hoog op een bergkam een kapelletje liggen. Ik besloot om de helling op te gaan om dit aan St. Martin gewijde kapelletje te bezoeken.
Na een uiteindelijk vrij gemakkelijke klim kon ik de kapel van dichtbij bekijken. Zij stamt uit de 12e eeuw, maar kreeg haar huidige vorm in 1650. Naar binnen gaan kon ik niet: de mooie houten deur was dicht – het naar binnen kijken evenmin: de ramen waren te hoog…
Wel had ik rondom een fantastisch uitzicht: naar het noorden zag ik de met sneeuw bedekte bergtoppen van de Ötztaler Alpen met hoogten tot meer dan 3.700 meter liggen – en naar het zuiden het eveneens met sneeuw bedekte Ortler-massief!
Deze St. Martinskapelle is eigenlijk de Burgkapelle van het inmiddels tot het ruïnes verworden kasteelcomplex Obermatsch en Untermatsch, dat aan de Vögte von Matsch had toebehoord. Waarin het kleine dorp Matsch nog meer groot kan zijn: deze familie behoorde tot een van de machtigste en invloedrijkste adellijke families van Tirol en Zuidoost-Zwitserland – zij hadden in die streken vele bezittingen, zoals ook het Kasteel van Tarasp in het Unterengadin! De herkomst van dit adellijke geslacht is niet duidelijk: waarschijnlijk uit Noord-Italië. De naam komt voor het eerst in officiële documenten voor rond het midden van de 11e eeuw. Zij waren aangesteld als vertegenwoordigers van het Klooster Marienberg (bij Mals-Burgeis) en het Klooster van St. Johann in het Zwitserse dorp Müstair (in het gelijknamige dal). Het geslacht was voortdurend verwikkeld in vetes en conflicten met andere families én de bisschoppen van Chur. In de loop van de eeuwen kregen ze steeds meer land en kastelen in handen, soms door te ruilen, soms ook door een “gunstig” huwelijk te sluiten, maar verloren ook wat door onrechtmatig handelen, zoals plunderingen en brandstichting van bisschoppelijke bezittingen. In 1253 oordeelde een scheidsgerecht hierover dat de Vögte von Matsch een van hun kastelen in Graubünden moesten teruggeven aan de bisschop van Chur en dat de bisschop een nieuw kasteel mocht bouwen – dat gebeurde een paar jaar later, in 1259: toen werd de Churburg Schulderns gebouwd, dat maar op korte afstand van de eigen burcht van de Vögte, Obermatsch, lag! De Churburg bestond toen uit een versterkte muur met rondgang rond een groot binnenhof met een verdedigingstoren – pas later kreeg het kasteel zijn huidige vorm. Al in 1297 veroverden de Vögte deze Churburg en maakten deze tot hun hoofdverblijf… Toen in het begin van de 16e eeuw het geslacht van Matsch via de mannelijke lijn uitstierf, kwamen de bezittingen en ook de Churburg toe aan de Graven van Trapp (ja, die bekende familie von Trapp!), die het tot op heden bezitten.
Niet alleen met de buitenwereld hadden de Vögte von Matsch problemen: ook binnen de familie ging het niet zachtzinnig toe. In 1297 verdeelden na lange ruzies twee neven van de familie hun bezit. Toen werd Burg Untermatsch gebouwd. De twee burchten lagen vlak bij elkaar: op 130 meter van elkaar met een hoogteverschil van 80 meter. De hoogste burcht werd aan de noordzijde beschermd door een halve gracht. In 1358 ging het helemaal mis: de Burg Obermatsch werd vanuit Burg Untermatsch aangevallen en verwoest. Daarbij werd de oudere familielijn, die in Burg Obermatsch had gewoond, uitgeroeid… Daarna zal ook de overgebleven burcht wel vroeg verlaten zijn, omdat zij door haar ligging moeilijk te bewonen was. Toch is het verbluffend dat er na 700 jaar nog zoveel over is van het oorspronkelijke kasteelcomplex!
Wat hebben zich hier tragische taferelen afgespeeld… Dan mogen we blij zijn dat we in de tegenwoordige tijd leven en dat het er – in ieder geval hier! – nu toch vreedzamer aan toegaat. Het langzaam naderende voorjaar draagt daar ook aan bij! Ergens op weg naar de St. Martinskapelle zag ik een groepje uitgebloeide Zilverdistels (Carlina acaulis sups. simplex) staan – zij waren van de soort met hoge stengels en niet die een rozet vormen met de bloem dicht bij de grond. Wat zullen die bloemen in de vorige zomer mooi zijn geweest! Tussen het bruinige dode gras van de zonovergoten hellingen kwamen de eerste kleurrijke bloemen al te voorschijn, zoals het heldergeel bloeiende Vijfvingerkruid (Potentilla reptans), wat in de bergen tot aanzienlijke hoogten voorkomt: wel tot 1.700 meter.
Tocht langs de Saldurbach beek en de irrigatiekanalen, de Waale
Nadat ik weer de berg was afgedaald naar de diepe kloof waar de Saldurbach beek doorheen stroomt kwam ik in het gebied van de Waale, de eeuwenoude irrigatiekanalen om de boeren in staat te stellen om op de droge berghellingen nog iets te kunnen verbouwen. Hier zijn de berghellingen dicht begroeid met bos, vooral met lariksen: in de zomer zal het hier lekker koel zijn, maar nu scheen de zon toch wel fel door de kale takken! Ik volgde de Bergwaal die ook wel als Berkwaal wordt aangeduid. Ik passeerde eerst een nogal nieuw uitziende, maar naar oud voorbeeld gebouwde hut met het opschrift “Waalerhütte – erbaut 2007“. Wellicht is deze hut een van de vele langs de verschillende irrigatiekanalen die het Vinschgau rijk is…
Hier in deze beschaduwde bosomgeving groeiden weer andere planten dan op de grashellingen hoger op de berg. Het Leverbloempje (Hepatica nobilis) viel op door de prachtig paarse bloemen die hun blaadjes wijd uitspreidden, waardoor de gele hartjes met de witte meeldraden eromheen goed zichtbaar waren. Het vettig-ogende, groene en gemarmerde blad met drie lobben versterkte dit kleureffect! Op andere, wat vochtiger plekken groeide, wat bescheidener, het Wit Hoefblad (Petasites albus), waarvan – net als bij de andere Hoefblad-soorten – het blad pas na de bloei verschijnt. Het s echt een plant van berggebieden – in de Lage Landen zijn ze als sierplant te vinden.
In deze tijd van het jaar stroomde er natuurlijk nog geen water door deze “Waal“. Op een mooi vormgegeven informatiezuil werd het een en ander uitgelegd: zo was deze Waal oorspronkelijk 7 kilometer lang, maar nu nog maar 3 kilometer. De oppervlakte die met water uit deze Waal kan worden beregend bedraagt 184 hectares en de waterhoeveelheid die vroeger werd vervoerd was rond de 300 liter per seconde, maar nu tussen de 80 en 125 liter per seconde. Ik kreeg een heel afwisselend beeld van het kanaal, want verder naar beneden lopend zag ik steeds meer details van de Berkwaal. Ik zag hoe het irrigatiekanaal verliep tussen de steile rots en het pad, dat er in de diepte ook nog een voetpad liep met een bruggetje over de Saldurbach beek, dat ergens een metalen schuif in de watergang was gezet, die nu dicht was, dat er een ander breed pad tussen hoge bomen lag, in de zon en met de “Waal” ernaast, dat er een pad over plankieren ging naast een “Waal” die tussen beschoeiingen door zou stromen en dat er een waterkanaal was, waaroverheen een pad met vlonders wordt geleid… Het zal er vast fantastisch uitzien als er inderdaad water door deze “Waal” stroomt!
Ergens stroomt de Berkwaal uit het bos naar een weiland. Daar eindigt het irrigatiekanaal op een erg moderne manier: tussen houten beschoeiingen stroomt het water in een met traliehekwerk afgezette ruimte, waar het vervolgens in een ondergrondse kelder verdwijnt en zich aan onze blikken onttrekt…
Schluderns en de Churburg Schulderns
Na het passeren van het punt waar de Berkwaal in de grond verdwijnt, afgebakend door een modern hekwerk, kwam ik weer in het open veld met uitzicht naar vele kanten. Naar het westen strekte zich het Vinschgau uit met tegen de achtergrond de besneeuwde bergketen van de Sesvenna, de grens met Zwitserland. Op de voorgrond kon ik Glurns met haar vestingmuren herkennen en als donkergroene vlek de Tartscher Bigl, de bergknobbel die niet door de gletsjers was afgeschuurd, waarachter ook Mals te zien was. Ook het helderwitte klooster Marienberg stak duidelijk af tegen de berghelling!
Ongeveer een kwartiertje later en flink wat hoogtemeters lager kwam de Churburg Schuderns in zicht. Voor een bezoek aan de kasteel heb ik mezelf geen tijd gegund, maar de geschiedenis van de burcht is wel erg interessant. Op de website van de Churburg wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de fasen waarin de burcht zich heeft ontwikkeld. Zoals al aangegeven had het oudste gedeelte alle kenmerken van een middeleeuwse vesting: binnen de verdedigingsmuur met rondgang was een ruim binnenhof met uitzichttoren en een woongebouw. Buiten de muren stonden aan de noordzijde een kapel (1334) en aan de zuidzijde een toren die de toegang tot de burcht bewaakte. Deze laatste is bij de familievetes rond 1357 volledig verwoest, maar in de eerste helft van de 16e eeuw weer opgebouwd in de huidige vorm. Toen de Graven Trapp in het begin van de 16e eeuw de Churburg in hun bezit kregen hebben zij de meeste ingrijpende uitbreiding doorgevoerd: het complex kreeg in die tijd min of meer zijn huidige omvang en uiterlijk. De nadruk lag op het uitbouwen van de verdedigingswerken en de modernisering van de woonruimten. Een extra verdedigingsring werd toegevoegd, waarbij de burchtkapel in de bebouwing werd ingesloten. Een nieuw poortgebouw verrees aan de nieuwe toegang aan de zuidzijde en in 1537 kwam aan de oostzijde een markante klokkentoren. In de tweede helft van de 16e eeuw werd de burcht verder uitgebouwd en verfraaid in Renaissancestijl, o.a. met vele muurschilderingen. Een nieuwe kapel en nog meer gebouwen (zoals stallen en voorraadkamers) werden binnen de verdedigingsmuren in gebruik genomen. In de 18 e eeuw kwam er zelfs nog een extra verdieping op het kasteel, die in barokstijl werd ingericht als gastenverblijf. De gravenfamilie heeft zich in al die eeuwen sterk gemaakt voor het in stand houden van de Churburg, ook de huidige graaf ziet zichzelf niet zo zeer als bezitter, maar eerder als “hoeder” (Verwalter) van het kasteel.
Het kasteel zag er vanuit deze hoek, met de nog kale wijngaarden op de voorgrond, niet erg ontzagwekkend uit, maar dat werd wel anders toen ik verder naar beneden was gelopen en weer eens naar boven keek! Het is ook bijzonder dat deze burcht nooit verwoest is en alleen maar heeft kunnen uitbreiden…
Van dichtbij was te zien hoe rijk gedecoreerd de buitengevels van de Churburg waren, maar zeker ook hoe prachtig de vergezichten in zuidoostelijke richting waren: hier kwam de Ortler weer in beeld!
Toen ik verder naar beneden liep naar Schluderns zelf, zag ik op de gevel van een boerderij een groot banier hangen waarop in Südtiroler dialect de producten van de Bioladen werden aangeprezen. Dat abrikoos een Marille was, wist ik wel, maar dat een Notscher een varken en een Giggr een haan was, niet echt! Of dat de fonetische uitspraak van appel (Äpfel), ui (Zwiebel) en schaap (Schaf) zou klinken als Epfl, Zwiefla en Schoof…!
In het dorp kwam ik langs de Saldurbach die hier in een geheel vernieuwde bedding stroomde. In het najaar van 2011 zijn werkzaamheden uitgevoerd om de beek toekomstbestendig te maken: Schluderns moet beschermd worden tegen de kans op een “300-jaar-overstroming” en dan vooral tegen de schade die door de beek meegevoerde boomstammen kunnen aanrichten… In 1737 is het dorp verwoest door een zware overstroming van deze Wildbach en men wil graag voorbereid zijn in het geval dat… Daartoe is de bedding met 1,5 meter verbreed en is de oude vaste brug vervangen door een hefbrug die kan worden opgetild zodat er meer ruimte is voor het laten passeren van het water en wat de beek in zijn vaart nog meer meevoert. Dit is een project dat mede mogelijk gemaakt is door een (forse) bijdrage vanuit het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Bij de brug die nu gewoon op haar plaats ligt hangt een informatiepaneel met een plattegrond van het gebied met daarop ingekleurd de gevarenzones: er zijn heel wat roze zones (het op een na hoogste risico) en zeker ook enkele paarse zones (het hoogste risico). Natuurlijk hoopt iedereen dat het heffen van de brug niet nodig zal zijn, maar je weet maar nooit…!
Door het dorp lopend kwam ik ook door smalle steegjes waar zich dorpse taferelen afspeelden, zoals kippen die parmantig rondstapten of lekker liepen te scharrelen op straat – heel geestig!
Verder is Schlunders in paardenkringen bekend vanwege het feit dat hier in 1874 het eerste Haflinger-paard werd gefokt: het hengstveulen kreeg de prozaïsche naam “249 Folie“, naar zijn eigenaar. Hij was een kruising tussen een Arabisch (halfbloed) hengst (El-Bedavi XXII, dat klinkt al mooier, toch?) en een lokale merrie met verfijnde trekken. De Arabische invloed zorgt voor het mooie hoofd en het elegante exterieur, zonder de taaiheid van het inheemse paardenras te verliezen. Zoals de naam al aangeeft: oorspronkelijk komt dit paardenras (het wordt ondanks de geringe stokmaat van 135 tot 155cm op grond van zijn lichaamsbouw tot de paardenrassen gerekend en niet tot de ponyrassen) uit het Südtiroler plaatsje Hafling, dat ten oosten van Meran ligt. Karakteristiek voor de Haflinger is de “voskleurige” vacht en de lichte (blonde of grijze) manen en staart, de typische Palomino-kleurstelling. Alle tinten “vos” zijn toegelaten: van melkvos tot koolvos, zolang het paart maar weinig wit aan de benen heeft. De intelligente, positief ingestelde Haflinger heeft een grote bereidheid om te werken en ook kracht en een groot uithoudingsvermogen. Een ander voordeel is dat hij kan “overleven” op een karig rantsoen, wat hem ideaal maakt voor berggebieden, waar hij vroeger veel als lastdier werd ingezet, maar nu vaak voor de arrenslee wordt gespannen. Dat had ik al gezien toen ik medio maart 2022, vorig jaar dus, in Sulden am Ortler was: daar draafden twee Haflingers voor de arrenslee die een pendeldienst onderhield tussen de twee dalstations van de skiliften!
Hier in Schluderns staat op het plein voor het gemeentehuis een groot bronzen standbeeld voor deze Haflinger-oervader, in 1990 gemaakt door de Südtiroler beeldhouwer Friedrich Gruschler (1923–2020). Op de witmarmeren sokkel zijn agrarische motieven afgebeeld, zoals koeien en opgebonden korenschoven, alles onder een stralende zon. Op de korte kant staan enkele “steekwoorden” over Schluderns, die op een plaquette nader worden toegelicht:
1163 – Ersterwähnung
De naam “Schluderns” wordt voor het eerst in officiële documenten vermeld.
1493 – Eigene Pfarre
Schluderns krijgt een eigen parochie.
1499 – Calvenschlacht
De grote veldslag tussen de Zwitsers (de voorganger van het Kanton Graubünden met een aantal andere Kantons tegen de Habsburgers in het buurtschapje Calven, net over de grens met het huidige Zwitserland, in het Val Müstair, waarbij de Bündner de Habsburgers overwonnen, maar uiteindelijk had het Vinschgau heel veel schade opgelopen.
1737 – Vermurung
De Saldurbach trad uit zijn oevers en begroef het dorp onder de modder en boomstammen.
1857 – Grossbrand
Een groot deel van het dorp ging in vlammen op.
1939 – Option
Toen Nazi-Duitsland Oostenrijk annexeerden stelden de Fascisten in Italië de bevolking van Südtirol voor de keuze om of de Italiaanse nationaliteit aan te nemen of te emigreren naar Oostenrijk.
Nadat ik nog wat door het dorp had geslenterd en teruggegaan was naar het treinstation, zag ik dat ik nogal lang moest wachten op de volgende trein. Ik besloot te voet naar Mals terug te keren. Het was een heerlijke wandeling langs appelboomgaarden en groene velden en het vormde een mooie afsluiting van deze dag. Ik kon natuurlijk ook erg genieten van de prachtige vergezichten op de omringende bergen, zoals de bergkam van de Laaser Berge boven het plaatsje Prad am Stilfserjoch bij de toegang tot het dal van de Suldenbach.
Naar de ruïnes van het Kasteel van Lichtenberg
De volgende morgen, op 4 april, ging ik opnieuw op weg – nu naar de berghelling aan de rechteroever van de Etsch, naar de ruïnes van het Schloss Lichtenberg. Vanaf Mals was ik weer door het lieflijke, middeleeuwse vestingstadje Glurns gelopen (ik schreef hier al eens over: op 30 juli 2018, op 10 augustus 2019 en op 6 augustus 2022!). Op de weg langs de boomgaarden aan de zuidkant van het stadje in de richting van de (ook weer) St. Martinskapelle staan enkele wegkapelletjes: o.a. één voor St. Martin en één voor St. Hubertus, de heilige van de jacht. Beide hebben een geheel andere beeldtaal, maar drukken voor mij wel hetzelfde uit: eerbied voor het leven en medemenselijkheid…
Iets dat mij in deze regio al vaker is opgevallen zijn de witte spinsels in de dennenbomen: hier zijn de rupsen van de Kiefern-Prozessionsspinner (Thaumetopoea pinivora) aan het werk… Wij kennen in onze streken vooral de Eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea). De uit het mediterrane gebied afkomstige Dennenprocessierups lijkt daar erg op, maar er zijn enkele kleurverschillen. In de schade die deze processierupsen toebrengen aan de bossen bestaat echter geen verschil… Er wordt hier ingezet op bestrijding met een bacterie die de rupsen verlamt, maar uiteindelijk geeft men aan dat de enige oplossing is het vormen van gemengde bossen, dus met meer loofbomen. Op een van de open vlaktes onderweg had ik in een laag dennenbosje deze spinsels ontdekt. Verder was het beeld met uitzicht op de Ortler natuurlijk weer genieten! Bij een drinktrog lag zelfs nog een klein plekje met sneeuw!
Ik herinnerde mij van vorige keren dat ik hier had gewandeld, dat het weliswaar een lange weg is, maar dat de uitzichten de moeite waard zijn. Dat was nu ook weer het geval: naar het noorden was het uitzicht niet alleen mooi, maar ook interessant, omdat ik de dag ervoor aan de andere kant van het dal geweest was: nu had ik een prachtig zicht op het Matscher Tal met de besneeuwde bergtoppen van de Ötztaler Alpen op de achtergrond en Schluderns met de duidelijk herkenbare Churburg op de voorgrond! Nu zag ik ook hoe diep de kloof van de Saldurbach beek was.
Ook het uitzicht stroomafwaarts van de Etsch op het hier brede dal was heel bijzonder: in de diepte was niet alleen het industrieterrein van Prad am Stilfserjoch te zien, maar daarachter ook het dichte dennenbos als een donkergroene strook. Verder naar het oosten werd het uitzicht wat diffuser. Rechts zag ik nog een beboste berghelling die het zicht op het dorp Lichtenberg wegnam – de kasteelruïne was daardoor nog niet te zien.
De wandeling nam inderdaad veel tijd in beslag: ongeveer twee uur later – en net toen ik er weer spijt van begon te krijgen dat ik een kortere, dus steilere weg de helling af had gekozen – doemde de Kasteelruïne van Lichtenberg op! Wat een indrukwekkend gezicht was dat: vanaf deze kant leken de verdedigingsmuren met de scherpe kantelen nog helemaal intact…
Eenmaal dichterbij gekomen werd de omvang van het oorspronkelijke kasteel, maar ook van de ruïnes pas duidelijk! Ook dit kasteel heeft een roerige geschiedenis gekend voordat het aan het begin van de 19e eeuw aan zijn lot werd overgelaten. Men gaat ervanuit dat deze Burg Lichtenberg al rond het jaar 1200 door (weer) de Vögte von Matsch als steunpunt tegen hun eeuwige vijand de bisschoppen van Chur gebouwd is. Nadat het kasteel enkele malen in andere handen was overgegaan en verder was uitgebouwd, kwam het in 1513 in bezit van de later grafelijke familie Khuen von Belasy die nu nog altijd eigenaar is. Deze familie liet ook in 1575 de St. Christinakapel bouwen op de dichtbij gelegen heuvel. Vanaf het begin van de 19e eeuw is het kasteel in verval geraakt. Wel is vanaf het begin van de 20e eeuw weer belangstelling gekomen voor het behoud van dit bouwwerk. Zo zijn tussen 1908 en 1912 de rond het jaar 1400 in het kasteel aangebrachte fresco’s met heldenverhalen uit de puinhopen gered en overgebracht naar het Tiroler Landesmuseum in Innsbruck. Deze fresco’s behoren tot de belangrijkste verzameling van niet-religieuze voorstellingen in dit deel van het land. Toen in 1994 opgravingen werden gedaan in de ruïne heeft men nog fragmenten van fresco’s gevonden, die al op de grond gevallen waren en die de verzameling konden aanvullen. Nu gloort er weer hoop: in 1993 is een curatorium opgericht om het kasteel van de verdere ondergang te redden. Hierdoor bestaat een reële kans dat er weer nieuw elan voor deze indrukwekkende ruïne van het eens zo dominante kasteel komt in de vorm van o.a. verdere restauraties, mede met EU-steun. Nu zijn er in ieder geval veiligheidsmaatregelen genomen, zodat het terrein geschikt is voor bezoekers. er waren o.a. metalen loopbruggen geplaatst, maar ook hekwerken aangebracht om te voorkomen dat mensen toch de ruïnes zouden willen beklimmen… Ik vond het in ieder geval buitengewoon interessant om er rond te lopen!
Ook hier was het uitzicht over de kasteelruïnes van Lichtenberg op het Matscher Tal weer fascinerend: niet alleen was de Churburg duidelijk in beeld, maar ook de plek waar de ruïnes van de oude burchten van de Vögte von Matsch staan! Zo konden de kasteelheren elkaar goed in de gaten houden…
Het Kasteel Lichtenberg deed even zijn naam eer aan: de zonlicht viel door de openingen in de buitenmuur!
Vanaf de hoogte waarop de kasteelruïne ligt is beneden de Parochiekerk van Lichtenberg te zien en verderop op de top van een kleine berg de kleine St. Christinakerk. Deze Parochiekerk werd in 1313 voor het eerst officieel vermeld. De oorspronkelijke kerk in romaanse stijl werd in 1539 onder een grote aardverschuiving bedolven, net als gedeelten van het dorp. Op dezelfde plek vond herbouw van de kerk plaats, maar dan in laatgotische stijl. Ik stond op een punt waar de kerk met de smalle toren en scherpe spits op één lijn lag met een gedeelte van de ruïne, een gevel zonder dak, en de vormen pasten goed bij elkaar! Het witgepleisterde kerkje, dat aan St. Christina is gewijd, paste weer goed bij de bergspits aan de overkant van het dal van de Suldenbach!
Het was verleidelijk om te blijven staan en rond te kijken naar de omgeving in dit mooie namiddaglicht van zo’n prettige voorjaarsdag! Toch ging ik naar het St. Christinakerkje. De weg erheen was opnieuw steil. Vanaf de top van deze kleine rotsige uitstulping van de berghelling had ik een geweldig uitzicht naar het noorden over het Etsch-dal met zicht op het “rivaliserende” kasteel aan de overkant, de Churburg Schluderns. Naar het westen reikte mijn blik tot aan de bergrug die dit gedeelte van het Vinschgau van het Val Müstair scheidt, de bergen boven het dorp Stilfs! Vanaf hier leek ook de kasteelruïne opeens veel kleiner…
Op een informatiebord werd uitgelegd dat dit kerkje in 1575 was gebouwd op de plek waar een oudere kerk gestaan had. Dat deze verhoging al in de Bronstijd (3000 tot 800 voor Chr.) in gebruik was, is duidelijk geworden aan de hand van bodemvondsten – of het daarbij om wonen of om vereren ging weet men niet. Aan de buitenzijde ziet het kerkje er niet zo bijzonder uit. De muren zijn grof witgepleisterd met maar een paar hoge vensters. Wel stond het kerktorentje dwars op de buitenmuur waarin ook de toegangspoort zat… Het kerkje was dicht, maar om de bezoekers toch de gelegenheid te geven om het bijzondere interieur te bekijken, was er een rechthoekig stukje uit de deur gezaagd! Bij dit kunstzinnige kerkinterieur zijn het gewelf en de muren rondom de boogramen versierd met kleurrijke fresco’s die niet alleen kerkelijke onderwerpen tonen, maar ook wereldlijke. Ook hier gaf het namiddaglicht extra glans aan de fresco’s!
Vanaf de St. Christinakirche liep ik terug en vergiste me aanvankelijk in de met pijltjes aangegeven route, waardoor ik op een doodlopend pad uitkwam, met een nogal diep ravijn onder me… Terugkerend op mijn schreden volgde ik maar de gewone verharde weg naar beneden. Ik kreeg daardoor wel een prachtig plaatje te zien: de namiddagzon scheen op de grote façade van het kasteel en ook nog een beetje door de ramen. Op de voorgrond stonden grote forsythiastruiken volop in bloei, ook nog beschenen door de zon. Een mooi voorjaarsbeeld.
Toen ik door het kleine dorpje naar de hoofdweg liep, had ik geluk: de rechtstreekse bus naar Mals zou een paar minuten later komen! Eenmaal terug in mijn hotel kon ik genieten van een mooi uitzicht op de Laaser Berge en op de Orlter. Onder een strakblauwe lucht stonden de bergen wit en rustig te stralen en dat vormde een waardig afscheid van het Vinschgau – voor deze keer dan, want oh, wat zal ik hier graag terugkomen!
Geef een reactie