Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
6 augustus 2022
… en een wandeling langs kapelletjes en een Kruisweg
Na mijn korte verblijf in Sent, waar ik toch zoveel plezier heb gehad, was het tijd om weer verder te reizen: ditmaal naar het Vinschgau in Noord-Italië, in Südtirol, naar Mals. Maar voordat het zover was, heb ik ook nog een mooie en vooral gezellige wandeling gemaakt met Monika, mijn “schoolvriendin” van de cursus Retoromaans. We hadden al redelijk vroeg, om 09.30 uur, afgesproken op het station van Scuol, van waar we verdergingen met de Postauto naar Ftan. Daar begon een mooie, maar steile klim van 1.650m naar Alp Laret op 2.206m: daar ligt de Alpenboerderij met uitspanning waar we al tweemaal eerder waren geweest en waar het goed toeven is: eenmaal bovengekomen zijn er ook prachtige vergezichten en ook lekkere gerechten om te eten! Het werd een erg gezellige dag met goede gesprekken. Om iets over drieën waren we weer in Scuol – ruim op tijd voor mij om de bus via Martina op de grens met Oostenrijk en via Nauders naar Mals te halen. Echter ook tijd om afscheid te nemen van Monika en van het Engadin.
Het was druk in de bus naar Mals – het in Italië nog steeds verplichte mondkapje kon ik zo snel niet vinden (dat bleek ergens onder in mijn rugzak te zitten), maar de chauffeur was zo vriendelijk om daar niet moeilijk over te doen… Het zicht vanuit de bus op het Reschensee meer was nu zomers: er waren geen wandelaars over het ijs rondom de eenzame kerktoren in Graun (zoals de laatste keer dat ik hierlangs reed!), maar wel vele kite-surfers op het meer die profiteren van de relatief sterke wind die door het dal van de Reschenpas waait. Het zag er heerlijk zomers uit – inclusief het zicht op de Ortler, waarvan de top nu wat schuilging in grauwwitte wolken. In Mals begon ik aan de erg warme voettocht, vanaf het station tegen de helling op, naar mijn hotel, het BioPanoramahotel, waar veel nadruk ligt op duurzaamheid en biologische producten, al dan niet uit de eigen moestuin. Dit keer had ik ook het avondeten bijgeboekt: het heeft mij dus aan niets ontbroken…!
Zowel op de dag dat ik aankwam als gisteren was het in het dal zo broeierig warm, dat ik mij lekker op mijn koele kamer die aan de noordzijde van het gebouw lag heb verschanst en alleen maar voor ontbijt en diner naar beneden ben gegaan! Even het echte “dolce far niente” dus. Het uitzicht op de Ortler is vertrouwd, maar ook steeds weer indrukwekkend!
Eergisteravond bleef het bij dreigende onweersbuien, maar gisteravond barstte er wel een gigantisch onweer los met veel regen – hier had iedereen erg naar verlangd! Het bleef ook vanochtend nog lang regenen. Toen de temperaturen wat aangenamer waren, besloot ik om een gemakkelijke wandeling te maken naar Glurns (in het Italiaans Glorenza), het middeleeuwse stadje waar ik vanuit het hotel op uitkeek. Ik was al vaker in Glurns geweest. Op 30 juli 2018 was ik voor het eerst in het Vinschgau: toen heb ik aan de buitenzijde van de stadsmuren rond het westelijke gedeelte gelopen op weg naar de Bergwaal, een van de irrigatiekanalen die hier Waale worden genoemd, op de noordhelling van de Glurnser Köpfl berg. Op 10 augustus 2019 was ik er voor de tweede keer: toen kwam ik tijdens een wandeling vanuit het dorpje Laatsch in het westen niet veel verder dan het terras van de historische uitspanning “Gasthof zum Grünen Baum“. Nu ben ik eens via de oostelijke kant om het stadje gelopen – en later ook nog door de wirwar van erg mediterraan aandoende straatjes. Hoewel er op de hoofdas door het dorp van noord naar zuid erg veel (auto-)verkeer is, valt de drukte in de rest van het stadje wel mee. Aan de buitenzijde van de noordelijke stadsmuur is een langgerekt park gemaakt, met o.a. een kinderspeeltuin en vele bloemperken. De wachttorens met hun puntdaken van oranjerode dakpannen vallen wel op. Er staat een gemetseld monumentje dat in opbouw lijkt op de stadsmuur met daarop een plaquette van licht natuursteen ter ere van de stichter van dit park, Dokter Ferd. Plant, arts in Glurns. Zijn gezicht en profil is daarop in brons afgebeeld. Er staat ook een jaartal op: 1912. Het is er rustig.
Er zijn in Glurns drie stadspoorten, die uit de 16e eeuw stammen en die alle drie vernoemd zijn naar de plaats waarheen de uitvalsweg uit de stad het eerste voert: de Malser Tor poort naar het noorden, de Taufener Tor poort naar het zuiden en de Schludernser Tor poort naar het oosten. Alle poortgebouwen hebben een toren van drie verdiepingen met schietgaten. Het fresco op het oostelijke poortgebouw is nog goed zichtbaar: daarop staan vele (heraldische) wapens afgebeeld.
Ik ging niet door de poort, maar vervolgde mijn pad langs de buitenzijde van de stadsmuur, langs gemeenschappelijke (groente)tuinen en kleine boerderijtjes. Bij een hiervan zag ik iets geestigs: er stond een handzame tractor in een ouderwets groene kleur op het erf geparkeerd. Op de grille was een schild bevestigd met een nummer: “302”. Hij had deelgenomen aan de 6e “Stilfserjoch Oldtimer Traktor Tour” van 25 juni jl.!
Het zicht op de zuidelijke stadsmuur was eveneens bijzonder, zeker tegen de achtergrond van de steile berghellingen aan de westzijde van het dal en de nog steeds wel dreigende wolken. De uivormige torenspits van de St. Pankratiuskirche glansde in het zonlicht. In de beschutting van de hoge zuidmuur groeiden druiven en ander fruit; er stonden ook vele walnootbomen. Een klimop had zich in de loop van de tijd nogal uitgeleefd: over een flinke lengte van de stadsmuur had hij dikke stammen gevormd met uitlopers tot boven de stadsmuur. Dat was blijkbaar toch niet de bedoeling geweest: op een paar meter van de grond waren de stengels afgezaagd, zodat er nu een haag van dood grauwbruin hout aan de muur hing…!
Ik kwam uit bij de bekende stadspoort aan de zuidzijde bij de rivier de Etsch. Na de regens van gisteren en vandaag stroomde het water snel. Ook had het een bruinige modderkleur. Nu zag ik pas dat er bij de brug een “Brugheilige” stond: het is St. Johannes Nepomuk, een Boheemse geestelijke en martelaar uit de 14e eeuw, die in de 18e eeuw heilig is verklaard. Hij stierf door verdrinking, omdat hij de koning van Bohemen tegen zich had gekregen, toen hij als biechtvader van de koningin het biechtgeheim niet wilde schenden (de koning was nieuwsgierig geweest…). Hij is de patroon van o.a. schippers en beschermer van bruggen…
De verdere tocht ten zuiden van Glurns zou een wat spirituele sfeer houden. Bij de St. Pankratiuskirche kerk die buiten de stadsmuren staat, sloeg ik een asfaltweg in die later overging in met gras bedekte brede weg. Deze wordt in de winter gebruikt om te wandelen, maar hij dient nu vooral voor de fruitboeren als weg naar de boomgaarden. Aan de hoge stenen muur van het kerkhof dat bij de St. Pankratiuskirche kerk hoort was een groot bord bevestigd met de St. Jacobsschelp, hier gestileerd weergegeven met gouden strepen als stralen op een donkerblauw veld, het symbool van de Jacobsweg, op een terracottakleurig kleipaneel. Dit gedeelte van de Jacobsweg in Südtirol gaat door het Vinschgau, Etappe 14, over een afstand van iets meer dan 15 kilometer, van het dorp Prad am Stilfsersjoch, waar het dal van de Suldenbach uit het zuiden uitkomt in het Vinschgau, naar het Klooster Marienberg op de berghelling ten westen van Mals. Vanaf daar gaat de laatste etappe naar het Klooster St. Johann in Müstair, dat net over de grens in Zwitserland ligt. Er loopt ook een Kruisweg vanaf de kerk, die naar een St. Jacobskerkje leidt, in een klein buurtschapje ten oosten van Glurns, Sölis. Deze Kruisweg was heel modern vormgegeven met nogal hoekige kijkvensters uit Cortenstaal, maar daarbinnen waren de staties met grove streken in dezelfde soort kleitabletten gekerfd als het paneel met het symbool van de Jacobsweg. Dit gaf een ingetogen, maar betrokken beeld. Hier en daar, maar vooral bij de 12e statie, lagen St. Jacobsschelpen op de omkasting.
Vanaf deze zijde van het dal was er een mooi uitzicht op de Tartscher Bichl, of ook wel Tartscher Bühel: de door de schurende inwerking van de vroegere gletsjers merkwaardig rondgeslepen en kale steenklomp, net ten oosten van Mals. Tussen het groen van de berghellingen en de boomgaarden valt de bruingrijze kleur van de rots erg op! Later zou ik vanaf grotere hoogte een nog mooier beeld krijgen.
Vanaf Statie nr. 12 wees een pijl rechtsaf tegen de helling op, naar de St. Jakobskirche kerk. Na enige tijd zag ik een eenvoudig zaalkerkje op een open plek tussen de berghelling en de boomgaarden. De vroegste vermeldingen van het kerkje zijn uit 1220 en 1249. Daarmee is het kerkje de oudste St. Jacobskerk in Südtirol. In 1499 is de kerk in brand gestoken tijdens de gevechten tussen de troepen uit Graubünden en uit Schwaben. In de jaren 1570–1580 is zij als gotische kerk herbouwd. In 1799 werd de kerk bij de doortocht van de Franse troepen opnieuw verwoest. Pas in de jaren 1990 hebben de nieuwe eigenaars het gebouw laten restaureren. Toen heeft men ook bij opgravingen delen van een vorige kerk gevonden uit de 7e en 8e eeuw, dus ouder dan de eerste vermeldingen. Ook werden brokstukken van romaanse fresco’s gevonden. Aan de westkant van het gebouw stond een open klokkenstoel op het dak dat bedekt is met houten “Schindel“. Er hingen twee klokken in, die geluid konden worden met een dik touw dat langs het kleine raampje in de westgevel hangt: dat zag ik hangen evenals de romaanse fresco’s uit de vorige kerk die nu aan de witte muur waren bevestigd – dat kostte wel wat moeite omdat er ook een spiegeling was van de grote wilg die tegen het gebouw groeit. In de stenen muur rond het kerkgebouwtje is ook een modern kunstwerk geplaatst met motieven uit het leven van de Heilige St. Jacob. Er ging wel een rust uit van dit kleine, in zichzelf gekeerde kerkje, net als van het uitzicht over het groene dal van het Vinschgau naar het oosten.
De smalle en stenige weg leidde steeds verder stijgend de berghelling op, naar de St. Martinskapel. Hier was dicht bos met varens en veel naaldbomen. Er waren ook hekjes in de afrastering rond het pad gemaakt om het vee – dat ik nu niet zag – binnen of juist buiten het bos te houden. Hier en daar werd de route gemarkeerd met de gebruikelijke kleuren rood en wit: het was grappig om te zien dat iemand bedacht had dat een potloodvorm ook leuk was!
Na een minuut of twintig over de steile weg bereikte ik het volgende spirituele punt: de St. Martinskapel. De kapel met een bijgebouw zagen er nu weer erg mooi wit uit. De laatste keer dat ik de kapel zag was drie jaar geleden toen ik na het zware eerste gedeelte van Etappe 69 van de Via Alpina (van Taufers i.M. naar Stilfs) ongeveer met mijn laatste krachten was afgedaald vanaf de Glurnser Köpfl berg… Men was toen bezig om de kapel te verbouwen en het gebouw had er grauw en troosteloos uitgezien. Nu was dat achter de rug: ook het vernieuwde houten dakruitertje stond weer fier op het dak. Met mooie letters stond er boven de (gesloten) toegangsdeur dat de St. Martinskapel in 1688 was gebouwd en in 2020 was gerenoveerd. De Heilige Martin is blijkbaar een bisschop geweest, want zo wordt hij aangeroepen. Hem wordt gevraagd: “entzieh uns nicht Deinen Schutz. Amen“.
Vanuit Mals is het witte gebouw erg goed te zien tegen het groen van boomgaarden en weilanden, met als achtergrond de bossen van de Glurnser Köpfl. Het uitzicht vanaf de St. Martinskapel naar het noorden is echter ook indrukwekkend. Het hoogteverschil tussen de kapel en de rivier de Etsch is meer dan 150 meter! Meer naar het noordoosten kijkt men over het stadje Glurns met de duidelijk zichtbare stadsmuren naar de Tartscher Bichl. Meer naar het noordwesten komt het Obervinschgau in beeld: over Mals aan de rechterzijde kijkt men over de Malser Haide in de richting van het hoger gelegen Reschensee meer. Dit uitzicht maakte de steile klim meer dan de moeite waard!
Na een afdaling van ongeveer een half uur kwam ik weer uit op de hoofdweg naar Glurns. Daar zag ik ook weer de gestileerde wandelaar van rood-gecoat metaaldraad, waarover ik mij de eerste keer, in juli 2018, ook al had verbaasd. Voor mij was het niet zozeer een kwieke wandelaar met rugzak en wandelstok, maar veeleer een gekromde, gebochelde oude persoon leunend op zijn blindenstok… Ikzelf liep monter verder langs de drukke weg. Op zeker moment boog mijn pad af naar een boomgaard met abrikozen. Binnen de afrastering zag ik, zeer tot mijn verdriet, een grote hoop rijpe abrikozen op de composthoop liggen… De bomen hingen ook nog redelijk vol. Alleen dat hek stond wel erg in de weg… Na enig getuur zag ik een paar abrikozen in het hoge gras liggen, die ik met moeite naar mij toe wist te rollen met mijn wandelstok. Ze waren niet zo lekker rijp als ik had verwacht, maar ze waren wel dorstlessend…
Het duurde niet lang of ik was weer bij de St. Pankratiuskirche kerk, die zoals zovele kerken in dit gebied al erg oud is. De kerk werd in 1227 voor het eerste genoemd. Van de oorspronkelijke kerk is alleen de kerktoren over. De barokke opbouw met het uivormige dak is van na 1664. Aan het einde van de 15e eeuw is het schip vernieuwd in een gotische stijl. Op de toren is een groot fresco in vele kleuren gemaakt met een voorstelling van het Laatste Oordeel. Ook is er een lange tekst in het Latijn en het jaartal 1296. Boeiend om naar te kijken. Veel soberder en meer zwart-wit is het oorlogsmonument dat aanvankelijke voor de gevallenen uit de Eerste Wereldoorlog was bedoeld. Het is door de Gemeente Glurns opgericht en hangt sinds 1923 tegen de westgevel van een kapel die aan de binnenzijde van het kerkhof staat: de St. Johann Nepomuk Kapelle kapel uit 1742–1747. Op een soort altaar van okerkleurige natuursteen staan in zwarte letters op een witmarmeren plaat de namen van de gevallenen. Daarboven hangt een crucifix, tegen de weersinvloeden beschermd met een mooi afgewerkt dak met opnieuw houten “Schindel“. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er aan weerszijden van het marmeren hoofdpaneel twee kleinere panelen met namen geplaatst. Het groen was goed onderhouden en de buxushaagjes waren strak gesnoeid. Het smeedijzeren hekje dat een beetje klemde, gaf toegang tot een rechthoekig met wit marmer en grijze hardsteen geplaveid pleintje. Het jaartal 1992 was in de stenen verwerkt. Het stemt tot nadenken…
Nadat ik weer met de brug de Etsch was overgestoken, sloeg ik meteen af naar het oostelijke gedeelte van de stad, door een straatje dat tussen de stadsmuur en de huizenrij lag. Ook hier waren de ronde wachttorens weer te zien. Nu viel pas op hoe hoog de stadsmuur is! Ik kwam uiteindelijk bij de watermolen, die al in 1330 is gebouwd. Toen is ook de Molenbeek aangelegd: bij de brug over de Etsch werd (en wordt nog steeds) water in een afzonderlijke beek, de Molenbeek, afgetapt en naar de molen geleid. Een paar jaar geleden is zij geheel gerestaureerd en sindsdien werkt zij weer. Omdat de omgeving van Glurns vruchtbaar was, groeide het graan erg goed. Mede hierdoor had het molenaarsgilde een hoog aanzien. Op het gebouw van de molen is het gildeteken van de molenaars nog zichtbaar: twee wat verbleekte leeuwen houden een molenrad vast. Nu stond er een bordje bij dat de molen uit veiligheidsgronden gesloten was – ik heb aangenomen dat het vanwege Corona was. Ik kon het houten rad goed zien: er liep nu geen water langs, want dat werd door een luik in de Molenbeek tegengehouden en verder afgevoerd. De stroming was snel en het water was onverminderd modderig. Destijds werd er zuinig omgegaan met water: het water dat eerst over het molenrad liep, werd later weer gebruikt door de leerlooiers die meer naar het oosten langs de stadsmuur werkten.
Vlak bij de watermolen staat een oude schuur die duidelijk is opgeknapt. Ervoor loopt door een afgedekte goot het van de Etsch afgetapte water naar de molen. De grote perenbomen hebben al wat vruchten laten vallen. Het zijn misschien wel exemplaren van het in dit deel van het Vinschgau beroemde soort Palabir(ne), dat ook wel de “Sommerapothekerbirne” wordt genoemd, omdat de vrucht zo gezond is. Dit hoogstammige perenras is al oud: het wordt al vermeld bij de eerste Vinschgauer fruitboomtelling van 1775! Elk jaar in september wordt in Glurns ook een Palabirnenfest georganiseerd. Omdat de peer mede door het hoge suikergehalte nogal bederfelijk is, wordt zij in schijven gesneden en gedroogd – stukjes gedroogde peer gaan ook in een soort vruchtenbrood, het Palabirnbrot. De vruchten die nu op de grond lagen, zullen wel door wespen en bijen worden opgegeten!
Glurns was niet alleen een strategisch gelegen plaats, maar zeker ook een handelsplaats. Daartoe is in de 16e eeuw in het oostelijke gedeelte van het stadje een straat aangelegd die van oost naar west loopt en aansluit op de hoofdstraat. Daar zijn huizen gebouwd met opslagruimten en met een overdekte arcade aan de voorkant. Hier konden de kooplieden hun waren droog uitstallen en verkopen. De huizen zijn nu geen echte handelshuizen meer, maar deze Laubengasse bestaat nog steeds. Er zijn nu ateliers en gewoon woonhuizen gevestigd. Deze witgepleisterde gewelfde gang ziet er heel mediterraan uit! Er zijn aan de andere kant van de straat ook wel restaurantjes waar mensen lekker buiten zitten met een glaasje en een hapje.
De met een uivormige dak getooide grote St. Pankratiuskirche kerk is al van verre te zien, maar in het oostelijke gedeelte van het oude stadje steekt ook ergens een “uientorentje” omhoog. Dit hoort bij de “Unsere Liebe Frau Zufluchtkirche” kerk die er van de buitenkant niet erg spectaculair uitziet, maar wel al oud is. Volgens een foldertje dat in het kerkje lag is in de tweede helft van de 15e eeuw op deze plaats een hospitaal voor ouden-van-dagen, zieken en pelgrims gesticht, dat door een rooms-katholieke orde werd beheerd. Toen deze orde in 1534 Glurns verliet heeft de pastoor de zielzorg overgenomen. In 1634 gingen de stad en ook de kerk in vlammen op. De nieuwe kerk werd aan Maria gewijd en werd daarmee een kerk voor iedereen. Na de plunderingen door de Franse troepen in 1799 werd de kerk opnieuw opgebouwd. In de loop van de jaren zijn er stijlelementen toegevoegd, zoals de uitbundige altaren (1873). De laatste grote restauratie was in 1988. De toegangspoort heeft aan weerszijden van de fraaie dubbele deur kloeke pilaren van grijzige natuursteen. Hierop rust het halfronde timpaan dat bestaat uit een gestuukt rand, versierd met bloemmotieven en een kleurrijk fresco dat Moeder-met-Kind uitbeeldt. Er staat in fraaie letters: “Deinem Hause geziemt Ehrfurcht, den(n) d. Herr ist nahe!” (Ontzag betaamt in uw Huis, want de Here is nabij!). Binnen in de kerk is het verrassend licht en het interieur rijk versierd. Ik wilde ook hier een kaarsje voor de wereldvrede branden, maar dat hadden blijkbaar zoveel mensen vóór mij al gedaan, dat de kaarsjes op waren!
Teruglopend door de drukke Malserstrasse, de hoofdstraat, zag ik dat het mogelijk was om de noordelijke stadsmuur te beklimmen: een steile houten trap leidt naar een half-overdekte gang met een naar de stadskant aflopend houten dak en een plankenvloer. Naar het noorden was het zicht door de schietgaten beperkt – wel waren de halfvergane houten balken die de schietgaten ondersteunden goed zichtbaar. Het grootste gedeelte van de gang over de stadsmuur was niet toegankelijk: een houten schot (met doorkijk) gaf het einde aan, maar dit beeld was al duidelijk genoeg.
Het uitzicht naar het zuiden over de stad was ondanks het wat sombere licht toch mooi: over de daken met modernere dakpannen waren het zuidelijke poortgebouw en de toren van de St. Pankratiuskirche kerk te zien en verder weg ook de witte St. Martinskapel. Daarmee was de cirkel van de wandeling weer rond.
Om half vijf verliet ik het interessante stadje om naar Mals terug te gaan. Ik keek nog een keertje om: ik kon zien waar ik enige tijd tevoren op de stadsmuur had gestaan en door de schietgaten naar het noorden had gekeken!
Hiermee kwam een mooi einde aan mijn verblijf in dit deel van het Vinschgau, dat heel rustgevend was geweest. Morgen zal ik verder reizen naar mijn volgende bestemming, niet al te ver van hier, naar Sulden am Ortler voor wat pittigere wandelingen…
Goed verhaal.
Vele malen door het stadje gereden nu ook virtueel gelopen.
Mooi zo.
Leuk zo’n stadswandeling, met weer veel informatie en veel foto’s. Maakt het verhaal mooi beeldend.