Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
5 augustus 2019
… en ook nog naar de tankversperring in de Plamort/Pian dei Morti
Gisterochtend ben ik vroeg, met de Eurocity-Express van 7.34 uur, uit München vertrokken. In het begin was het landschap niet erg boeiend, maar in de buurt van Innsbruck werden tussen de wolkenflarden toch de bergen zichtbaar. Vanuit Innsbruck ging de reis verder naar de Brennerpas. Vanuit de trein was goed te zien dat de Brennerpas een belangrijke verkeersader is: vanwege het rijverbod op zondag voor het internationaal wegvervoer stonden de parkeerplaatsen helemaal vol met vrachtwagens en trucks met oplegger.
Onwillekeurig kwam het bekende liedje van Henk Wijngaarden uit 1978 bij mij op: “Met de vlam in de pijp scheur ik door de Brennerpas, Met m’n dertig tonnen diesel, ver van huis, maar in m’n sas“. Van dat soort truckersromantiek is zo langzamerhand niet veel meer over: het steeds groeiende transitwegverkeer over de Alpenpassen brengt grote problemen met zich mee, zowel wat uitstoot van CO2 als wat geluids- en andere overlast voor de omwonenden betreft. Een kwart van alle vracht wordt al over het spoor vervoerd (o.a. over de Brennerspoorlijn), maar daarbij is men aan de maximale capaciteit gekomen. Vandaar dat men in 2009 na jarenlange voorbereidingen is begonnen met de aanleg van de Brennerbasistunnel, die in 2028 voor het treinverkeer geopend zal worden. Deze tunnel begint bij Innsbruck en komt in het noorden van Südtirol, bij het plaatsje Franzensfeste, weer bovengronds – met in totaal 60 kilometer (inclusief de omronding van Innsbruck) wordt deze dan de langste spoortunnel ter wereld. Dat er gewerkt werd was duidelijk: overal waren bouwputten te zien en grote billboards met informatie o.a. over de financiering vanuit “Europa”. Met nogal wat vertraging kwamen we tegen 12 uur in Bozen aan, waar de zon uitbundig scheen en het lekker warm was. De aansluitende trein naar Meran vertrok (ook te laat) een half uur later. De route ging stroomopwaarts van de Etsch naar Mals. We passeerden oude kastelen, zoals het Schloss Sigmundskron, mooie huizen, zoals het Jugendstilhuis “Hufschmiedsheim” uit 1907 in Meran, en vele boomgaarden. We reden vaak vlak langs de rivier.
In Meran moesten we ons vanwege de vertraging vanuit Bozen haasten met overstappen op de trein van de Vinschgaubahn naar Mals: het is hier duidelijk ook vakantietijd en de trein puilde uit! De tocht was mooi en vooral in het begin technisch indrukwekkend: na vertrek uit Meran moet de trein een steile helling nemen en gaat daartoe door een keertunnel, dus zagen we de stad, de omliggende boom- en wijngaarden en de hoge bergen op de achtergrond tweemaal van verschillende hoogten. Ook hadden we in een bocht een vergezicht naar het dal van de Etsch in de richting van Bozen. Onderweg kwamen we langs oude plaatsen met indrukwekkende, middeleeuwse burchten, vaak hoog op de berghellingen. Alles zag er mooi uit.
De trein tussen Meran en Mals is nu nog een dieseltrein, maar er wordt nu aan gewerkt om de lijn te elektrificeren. Door deze werkzaamheden eindigde de trein in Schlanders en moesten we overstappen in een bus. Ook daar was het overvol. Het was ook niet zo dat er bij de tussenhaltes bij de nu niet in gebruik zijnde treinstations mensen uitstapten – in tegendeel! In Mals aangekomen zag het station er vanwege de werkzaamheden een beetje troosteloos uit in vergelijking met de vorige jaren…
Vanaf het station ging ik binnendoor – ik weet inmiddels de sluipweggetjes! – snel naar het hotel waar ik vorig jaar ook was geweest: Hotel Margun. Daar pakte ik, na een hartelijk ontvangst, in een heerlijk koele kamer met uitzicht op de Ortler, mijn rugzak uit. Bij het avondeten dronk ik een overheerlijke Grüner Veltliner uit het dal van de rivier de Eisack die vanuit het noorden naar Bozen stroomt en daar in de Etsch uitmondt. Gisterochtend ben ik met de trein door dit dal, tussen de Brennerpas en Bozen, gereden! De avondzon scheen mooi door de fles, maar de zon proefde je ook in de wijn! Later op de avond viel het laatste zonlicht op de Ortler – wat een rust!
Gisteren ging ik de rivier de Etsch stroomopwaarts van Bozen naar Mals en vandaag ben ik vanuit Mals verder stroomopwaarts naar de bronnen van de rivier de Etsch gegaan. Deze rivier, die in het Italiaans Adige heet, is de op één na langste rivier van Italië: hij ontspringt boven het dorp Reschen, dat vrijwel op de grens tussen Italië, Südtirol en Oostenrijk, Tirol ligt en stroomt via Bozen naar Verona en mondt bij Chioggia, ten zuiden van Venetië in de Adriatische Zee. Bij de bron van de Etsch hing op een informatiebord een kaart van het stroomgebied.
Het weer was in het begin niet echt mooi – een heel verschil met gisteren. Ik ging eerst te voet in de richting van Burgeis, waar ik vorig jaar, op 29 juli 2018, ook was geweest. Ik nam nu een andere route en kwam langs vele akkers met kool, kool en nog meer kool. Ook was er een kruidenkwekerij: ik zag (en rook!) velden vol citroenmelisse (Melissa officialis) en brandnetel (Urtica). Er wordt ook veel rogge verbouwd. In een oogstrijp roggeveld groeiden heel ouderwets blauwe korenbloemen (Centaurea cyanus)! Het grote witte klooster Marienberg was goed zichtbaar tegen de groene berghelling. Er stond ook een leuk klein wit gebouwtje met een verweerd dak, de Martinskapelle, ook met uitzicht op het klooster.
Hier in Südtirol zijn vele wegkapelletjes, zo ook in Burgeis. De schildering was erg kleurrijk: leerlingen van de Mittelschule uit Glurns hebben deze in 2006 gemaakt naar het schilderij van Frans-Wit Russische kunstschilder Marc Chagall (1887–1985) “The Madonna of the Village” uit de jaren 1938–1942. Vele van de in het origineel voorkomende elementen keren ook in dit schoolproject terug, zoals de brandende kaars, de vioolspelende koe en de engelen, maar er zijn ook dingen toegevoegd, zoals de met sterren bezaaide blauwe mantel van Maria en de kaart van het Middellandse Zeegebied met een uit donker draad gemaakt poppetje in het water… Wat een werk hebben de leerlingen hierin gestopt, maar met een mooi resultaat!
Op weg naar de bushalte van Burgeis, die het dichtst bij de doorgaande weg naar de Reschenpas is, kwam ik langs een huis met in de voortuin een kleine vijver: daarin stond een minivorm van de Verdronken Kerk van Graun. Deze kerktoren is een icoon voor het gebied en wordt vaak in afbeeldingen en logo’s gebruikt. Er hoort een verdrietige geschiedenis bij, die verband houdt met het stuwmeer van Reschen, dat er schijnbaar idyllisch bij ligt en een centrum voor watersport in zomer en winter (ijszeilen en -surfen) is. Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn er plannen gemaakt voor een waterkrachtcentrale in het Vinschgau. Toen de Fascisten aan de macht kwamen, hebben zij de plannen weer opgepakt en vanaf 1937 gaan uitwerken. In 1939 zijn de eerste onteigeningsprocedures in gang gezet en met de aanleg van het leidingennetwerk e.d. begonnen. Het creëren van het stuwmeer hield in dat het oude dorp Graun en een gedeelte van het dorp Reschen onder water zouden verdwijnen: het waterpeil van het toen al bestaande, natuurlijke Reschenmeer zou met 22 meter stijgen en van de zuidelijker gelegen Mittelsee zelfs met 27 meter. Procedureel zijn er “onvolkomenheden” geweest: zo is de bevolking nauwelijks geïnformeerd over het plan en waren de vergoedingen voor de onteigeningen extreem laag. In 1943 werden de werkzaamheden stilgelegd, omdat het gebied onder Duitse zeggenschap kwam. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was er geen geld om het plan door te zetten, maar in 1949 werd het project door een Zwitsers consortium afgemaakt. Er werd een proef gedaan met een gedeeltelijk vollopen van het stuwmeer: toen werd het de bevolking duidelijk dat er geen weg terug meer was. De ongeveer 100 families uit Graun en Reschen in de “gevarenzone” moesten vertrekken, of naar een gebied hogerop de berg of het dal uit: er zijn ongeveer 35 families gebleven. Er is veel goede landbouwgrond (weidegebied voor met name Braunvieh) verloren gegaan. In de zomer van 1950 werden alle gebouwen in het betreffende gebied gesloopt, behalve de kerktoren van de al in 1357 ingewijde St. Katharinakerk. In 2004 is de toren, die onder monumentenzorg staat, gerestaureerd vanwege de schade veroorzaakt door het zo lang in het water staan. Het Reschen stuwmeer is nu 677 hectare groot…
De bus die van Mals via Nauders in Oostenrijk naar Martina in Zwitserland rijdt komt langs Graun met de Kerktoren en stopt ook in Reschen. Daar stapte ik uit voor mijn wandeling naar de bron van de Etsch. Bij het Seehotel trakteerde ik mij eerst op een kop koffie en een lekkere “Erdbeerschnitten“. Ik kon vanaf het terras nog een mooie foto maken van het Reschenmeer en de beklemmende geschiedenis van de totstandkoming ervan een beetje van me afschudden.
Daarna ben ik op pad gegaan naar de bron van de Etsch. Er zijn in dit gebied ook weer vele bunkers en uitkijkposten uit de Tweede Wereldoorlog en de officiële bron ligt onder één van deze bunkers, de Etschquelle-Bunker Nr. 20, een in de rots gecamoufleerde bunker met schiet- en uitkijkopeningen. Een eindje verderop was een fraai aangelegde fonteinachtige waterplaats met een hardstenen gedenksteen: “Etschquelle Reschen 1550 m – Sorg.te Adige Resia 1550 m“. Het lag er netjes bij. Toch heeft de Gemeente Graun, waar Reschen onder valt, plannen om een en ander wat op te waarderen: met een platform en zitjes bij de bron, infopanelen onderweg e.d. Dit stond op een informatiebord. In de buurt van de bron stond een ander bord met een “artist impression” hoe het gebied rond de bron er dan zou kunnen uitzien. Dat was toch niet naar ieders smaak, want iemand had eronder geschreven “So ein Quatsch” (Wat een onzin).
Behalve het paneel met het stroomgebied van de Etsch stond er nog een ander paneel met informatie over het ontspringen van de Etsch: er is discussie geweest of de werkelijke bron nu boven Reschen ligt of ergens in een van de zijdalen van het Ober-Vinschgau. Beslissend voor Reschen als bron wordt een uitspraak van de eerste onafhankelijke Südtiroler geschiedschrijver Marx Sittich von Wolkenstein (1563–1612) beschouwd: “Die Etsch entspringt zu oberst auf Malser Hayd am Reschen neben den gemainen Landstraßen an ainer Wiesen, ist ein ziemlich groß und lichtes Brünnlein, rinnt allda durch drei große Seen.” Bij Reschen ligt ook de waterscheiding: het water van de Etsch stroomt naar de Adriatische Zee en het water vanuit de bergen ten westen van de Reschenpas stroomt via de Stillebach in de Inn, en daarmee via de Donau naar de Zwarte Zee: een verschil in lengte van 415 km tegenover 3.000 km!
Hierna zette ik mijn tocht voort naar het veel hoger gelegen hoogveenvlakte Plamort (de “Dodenvlakte” of in het Italiaans Pian dei Morti). Het pad was een brede half verharde weg met steile hellingen die begroeid waren met vele bloemen in allerlei kleuren. De klokjesfamilie is veelvuldig aanwezig: het Grasklokje (Campanula rondufolia) en het Behaarde Klokje (Campanula barbata). Van de orchideeën stond er ook een prachtig exemplaar van de Brede Wespenorchis (Epipactis helleborine). Roodbloeiend Huislook (Sempervivum) groeide uitbundig op een rotsblok – en op een andere plek groeide het uit de rotswand hoog boven het dal. Het Grootbladerige Vingerhoedskruid (Digitalis grandiflora) ziet er prachtig uit met de gele bloemen die paarse vlekjes van binnen hebben, maar het is erg giftig! In schaduwrijke en vochtige plekken stonden grote pollen van het Schaduwkruiskruid (Senecio nemorensis): de gele bloemen met hun smalle blaadjes zien eruit als sterretjes en trekken veel insecten en vlinders aan. Het is net zo giftig als de andere soorten uit de Kruiskruidfamilie, zoals het Jakobskruiskruid: het alkaloïde tast de lever van mens en dier aan…
Er is in Südtirol een actieve imkersvereniging, de Südtiroler Imkerbund. Deze vereniging is vanuit de overheid verplicht om aan te geven hoe groot hun bijenvolken zijn – daartoe stond deze omgebouwde aanhangwagen opgesteld in een klein zijweggetje van de route naar de Plamort, met het opschrift “Bienendatenbank“. Er klonk een indringend gezoem rondom het hutje!
Het enige “wild” dat ik ook hier weer zag, waren mieren: een gigantisch grote mierenhoop, waarvan het oppervlak zwart was van de krioelende mieren. Het was geestig om te zien hoe de ijverige mieren toch een gemakkelijke “snelweg” hadden gevonden door de ijzeren staven in de weg die dienen als waterafvoerkanalen!
Ergens waren wandelaars begonnen met het maken van een bijzonder “Steinmännchen“. Vlakbij was een roestbruin en geel rotsblok aan het verbrokkelen en daarvan hadden ze twee grotere brokken genomen en op elkaar gezet: het leek net de romp en de kop van een vogel! Ik zorgde voor een vleugel… Verderop had een fijnspar zich in de loop van de tijd krachtig op en wellicht ook in de rotswand vastgezet. De kleine boompjes in de berm hebben nog een hele weg te gaan!
Halverwege de berghelling veranderde het landschap: op een wat vlakker stuk was een moerasgebied ontstaan met de naam “Auf ‘m Moos“, een beschermde biotoop. Er groeide in de zompige grond met ontelbare kleine waterstroompjes veel Veenpluis (Eriophorum angustifolium), dat met witte vaantjes in de wind bewoog. Ook was er een groot waterbekken dat in het Vinschgau een “Tschött” genoemd wordt, met de naam Grüneben. Hier was het een ingegraven opslagbassin met een rijke oeverbegroeiing. Daardoor zag het er mooi en natuurlijk uit – de Tschött St. Martin die ik vorig jaar op mijn tocht van Glurns naar de “Bergwaal“ zag, was ronduit lelijk: dat was een betonnen constructie bovengronds met een metalen hekwerk eromheen… Andere mensen vonden deze plek blijkbaar ook idyllisch, want er werd veel gepicknickt.
Na een nogal steile klim over smalle, rotsige paadjes kwamen we op een open vlakte met een schitterend uitzicht over het berglandschap in de “Dreiländereck” van Oostenrijk (Tirol), Zwitserland (Graubünden) en Italië (Südtirol). Hier stond de wegwijzer met het opschrift: “Panzersperre Pian del Morti“.
Niet lang daarna stond ik bij een merkwaardige barrière in het landschap: er staan drie rijen van betonnen obstakels opgesteld van verschillende hoogten, voorzien van scherpe metalen punten en een diepe greppel met muur aan de noordzijde, de Oostenrijkse kant. Deze “muur” liep over de gehele breedte van de hoogvlakte Plamort. Deze verdedigingslinie is vanaf het eind van de 1930er jaren tot ver in de Tweede Wereldoorlog (1942) aangelegd om een invasie vanuit Nazi-Duitsland tegen te houden: door de annexatie van Oostenrijk in 1938 waren Italië en Duitsland opeens buurlanden geworden. Deze “Panzersperre” vormde een onderdeel van de zogenaamde Vallo Alpino, Alpine Wall, het geheel van verdedigingslinies die door de Fascisten langs de noordgrens van Italië is gebouwd vanaf de Middellandse Zee bij Ventimiglia tot aan de Adriatische Zee bij Triëst. Maar toen het erop aankwam, was de Duitse overmacht in Reschen en omgeving zo sterk, dat deze verdedigingslinie zonder gevecht is overgedragen…
Na de Tweede Wereldoorlog is de “Sperre” nog tot 1962 bewaakt geweest in het kader van de Koude Oorlog. Daarna is zij in vergetelheid geraakt en verwaarloosd. In het begin van deze eeuw is het complex gerestaureerd. De “drakentanden” zijn inmiddels onderhevig aan betonrot, waardoor het goed te zien is hoe zij zijn opgebouwd: zij bestaan uit met beton beklede palen van larikshout, die in een betonnen fundament in de bodem zijn vastgezet, met daarop een ijzeren punt die met metalen strips en prikkeldraad aan het hout zijn bevestigd. Het is indrukwekkend om te zien hoe deze eindeloze rij van betonblokken met punt zich door de grote hoogvlakte uitstrekt. Hier en daar groeien er wilgenboompjes tussendoor. Verder is de “Panzersperre” een stille getuige van een slechte tijd die gelukkig alweer lang achter ons ligt…
Aan de oostkant zijn in de steile berghelling twee bunkers gebouwd van waaruit men een goed overzicht heeft (en had!) over de vlakte. Ik ben de onderste bunker binnen gegaan: over een stenen trapje kwam ik in een met water volgelopen gangetje, waar ik van steen naar steen moest stappen, in de eigenlijke uitkijkpost. In de tijd dat uitkijken echt nodig was zullen er waarschijnlijk minder bomen gestaan hebben, want je kon niet uitkijken naar de kant waar het gevaar vandaan zou kunnen komen, de kant van Nauders in het noorden!
Het gehele hoogveengebied is een beschermde biotoop. De natuur had hier weer de overhand gekregen: de begroeiing had de bunkers grotendeels bedekt. Een pijl wees naar een punt, waar je nu in vredestijd ook een goed uitzicht had, nl. over het Reschenmeer. Er leiden vele smalle weggetjes in die richting en toen ik de laatste heuvel overkwam ontvouwde zich inderdaad een geweldig panorama: het gehele dal van het Ober-Vinschgau strekte zich naar het zuiden uit met in de diezige verten de contouren van het Ortlermassief, en op de voorgrond grazende paarden, waarvan er enkelen koebellen droegen – dat had ik nog niet meegemaakt! Nu was ook goed te zien hoe groot het Reschenmeer is, en waar de stuwdam aan de zuidkant ligt. De kleinere, nog natuurlijke Haidersee ligt in het verlengde. Er waren veel mensen en iedereen genoot van het uitzicht. Toch moest ik weer terug naar Reschen. Daartoe nam ik het smalle pad dat de steile helling naar beneden ging. Het uitzicht bleef onverminderd mooi, terwijl ik steeds lager kwam.
Ook hier zijn sporen zichtbaar van steen- en grondlawines. Op de heenweg was dit lang geleden geweest en had de natuur zich weer hersteld, maar op de terugweg passeerde ik een vers spoor van vernieling… De Klopaierspitze (2.918m) rees hoog op in de verte. Toen ik bijna beneden was, begonnen mijn benen toch wel te protesteren: het was een steile afdaling geweest, zeker voor een eerste dag! Gelukkig zag ik een bankje waar ik even heb gezeten, een kopje thee heb gedronken en nog eens al het moois van de tocht de revue heb laten passeren.
Het weer was zeker in de middag heerlijk geweest, veel zon en een verkoelend windje, maar tegen een uur of zeven in de avond barstte er een geweldig onweer los. Vanaf het balkon van mijn hotelkamer was het een mooi gezicht, zeker ook de regenboog boven Tartsch, het dorpje vlakbij.
Toen het tijd was voor het avondeten, was het droog geworden en scheen de zon ook weer. De wijn van gisteren, de Grüner Veltliner, smaakte goed, zowel bij het voorgerecht van “Käseknödel” op een bedje van gesmoorde kool met kummel, bestrooid met Parmezaanse kaas, als ook bij het dessert, een taartje met abrikozenvulling!
Weer met plezier gelezen. Mooi verslag met verhelderende illustraties. Dank/
Ik heb geskied in San Valentino ( Alto Adige, bij dat stuwmeer) en bezuiden Venetië op een terras aan de Adige zitten eten. Maar al dat tussenliggende water zit nu al decennia lang in de Adriatische Zee. Een geweldig leuk verslag.
Mooi verhaal over het gebied waar Anna Maria en ik 50 maal doorgereden zijn op weg naar ons wintersport dorp Sölden.