Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
Ter info: dit reisverhaal maakt deel uit van een serie over “De hoogste bergen van de Nederlandse provincies” waaraan op de website van Bergwijzer aandacht wordt besteed. Daar worden – naar analogie met het begrip “Seven summits” voor de hoogste berg op de zeven continenten – de “Twelve summits” besproken: voor iedere provincie één “bergtop”. De hoogte van deze “bergtoppen” varieert van 8 meter boven de zeespiegel (de kerkheuvel van Urk in Provincie Flevoland) tot 322 meter boven de zeespiegel (de Vaalserberg in het zuiden van Provincie Limburg) – de 10 andere “summits” zitten daartussenin… Dit reisverhaal gaat over de hoogste (natuurlijke) bergtop van Provincie Noord-Brabant: de Berg bij Luyksgestel (“Grenspaal Nr. 191”) op 44 meter hoogte! Aan de hoogste kunstbergtop van Provincie Noord-Brabant is een ander reisverhaal besteed: “De hoogste (kunst)berg van Provincie Noord-Brabant ligt bij Nuenen” – hier is de link!
19 augustus 2024
Door dennenbossen, over bloeiende heidevelden en langs water in Nederland en België
Afgelopen zaterdag, 17 augustus, vertrok ik vroeg uit Arnhem en reed vanaf de ringweg rond Eindhoven naar het zuiden en een voor mij onbekend gedeelte van de landstreek De Kempen binnen… Luyksgestel was begin- en eindpunt van een rondwandeling die ik had uitgekozen. Deze tocht met de intrigerende titel “De Lommelse Sahara” was 23 kilometer lang – en daarmee eigenlijk iets boven mijn limieten, maar zij bevatte vele interessante onderdelen én natuurlijk het hoogste punt van Noord-Brabant! Al zuidelijker komend zag ik nog maar sporadisch industrieterreinen, zoals elders in de provincie – er was vooral veel landbouw, en naarmate Luyksgestel naderde, ook veel bos.
Het dorp Luyksgestel
Eenmaal in het dorp kreeg ik de eenzame kerktoren van de St. Martinuskerk al in zicht. Daar kon ik mijn auto parkeren. Aan deze 15e-eeuwse toren heeft oorspronkelijk een kerk vastgezeten, maar dat gebouw is in 1840 door brand verwoest. De kerktoren werd evenwel gered. Enkele jaren later werd ter vervanging een waterstaatskerk gebouwd die het tot in de 1950-er jaren heeft uitgehouden. Aan de oostzijde van de toren is nog te zien waar de oude kerk aan de toren vastzat!
Deze tweede kerk werd in het einde van de 1950-er jaren gesloopt en vervangen door een modern gebouw dat geheel los staat van de kerktoren. Deze kerk is ontworpen door de architect Edmund Nijsten (1902–1985). De architect heeft hier de zgn. “shake-handsarchitectuur” toegepast, een stroming die het gebruik van moderne en traditionele bouwmaterialen combineert en die weliswaar vóór de Tweede Wereldoorlog is opgekomen, maar haar bloei kende in de Wederopbouw na 1945 tot in de jaren 1960. Dit rechthoekige gebouw doet niet meteen denken aan een kerk, maar het oogt heel “licht” – vooral door de vijf grote ramen die de gehele voorgevel beslaan, van de daklijst tot de straat, en die onderverdeeld zijn in een geometrisch raster van rondjes en vierkantjes. Het is sinds 2010 een rijksmonument.
Luyksgestel valt sinds 1997 onder de Gemeente Bergeijk, maar voor die tijd was het een zelfstandige gemeente. Oorspronkelijk was de plaats een enclave binnen het noordoostelijke kwartier van het Hertogdom Brabant : zij behoorde tot het Prinsbisdom van Luik (vandaar ook het voorvoegsel “Luyks”, terwijl “gestel” een hoog en droog gebied betekent) en niet tot de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de tijd van de Franse overheersing (1794–1814) bleef de enclave aanvankelijk intact, maar in 1807 kwam op grond van een verdrag tussen het Napoleontische Frankrijk en het Koninkrijk Holland een ruil tot stand: een deel van Luyksgestel werd geruild met Lommel. Toen het Koninkrijk Holland in 1810 werd opgeheven werd de plaats weer Frans. Vanaf 1815 werd Luyksgestel een zelfstandige gemeente. In 1819 werd de plaats weer geruild met Lommel, zodat Luyksgestel bij Noord-Brabant kwam en bij de Belgische afscheiding in 1830 Nederlands werd – Lommel hoorde daarna en tot op de dag van vandaag bij België.
Luyksgestel is van oudsher een landbouwdorp, maar de inwoners zorgden wel voor extra verdiensten door te smokkelen. In het Canon van Nederland staat ook het een en ander over deze smokkelpraktijken. Aanvankelijk was het een kleinschalige bezigheid: mannen uit de streek trokken met een rugzak vol smokkelwaar (veelal boter en tabak) de grens over om met deze activiteit wat extra geld voor hun gezin te verdienen. Pas later in de 1950-er tot 1970-er jaren kreeg het smokkelen een meer crimineel karakter en ging het er gewelddadiger aan toe… De smokkelaars opereerden vaak in bendes en probeerden vanuit gepantserde voertuigen de douanebeambten te snel af te zijn. Dit lukte aardig met het strooien van “kraaienpootjes” over de weg… Daartoe werden via ingenieuze pijpsystemen die onder de auto waren gemonteerd, de kraaienpoten in bosjes over de weg gestrooid. Ze werden zo gemaakt dat één van de vier uitstekende punten altijd naar boven stak. Het zorgde gegarandeerd voor een lekke band. Een verwijzing naar dit smokkelaarsverleden is het kunstwerk “Kraaienpoot” dat op het kleine pleintje langs de doorgaande weg staat – vlakbij de onlangs gerestaureerde “kiosk”. Het is een oversized kraaienpootje (dat normaliter zo’n 8 cm groot is) in bruinig metaal op een gemetselde sokkel. Het is in 1985 geplaatst en gemaakt door de kunstenaar Ad Wouters. Op de sokkel van het beeld staat een bordje met het rijm: “‘De Kraaienpoot’. Menig automobilist en band, is hier op mij gestrand.’’ Uiteindelijk is er een direct verband tussen het redelijk onschuldige smokkelen van tabak, boter of sterke drank in de vorige eeuw en de ontwikkelingen van nu met zware misdaad rondom drugslaboratoria e.d. Aan de dorpse uitstraling van deze omgeving is deze ontwikkeling niet af te zien…
Behalve werken in de landbouw en het smokkelen was er in Luyksgestel van oudsher ook handel in koperwaar, bedreven door “koperteuten“. Teuten waren ambulante handelaren die hun koopwaar (koperen voorwerpen, textiel etc.) vanuit o.a. de Kempen uitventten in Nederland, Duitsland, Frankrijk of zelfs Denemarken. In het voorjaar vertrokken zij en in de winter kwamen ze weer terug. Het verschil tussen teuten en gewone marskramers is dat de teuten strak georganiseerd waren in een soort gilden. Het woord “teut” komt wellicht voort uit de aanduiding “Teutoons”, Duits of van het Duitse woord voor “tas”, Tüte. Deze vorm van ambulante handel kwam voor het eerst voor in de 17e eeuw, waarschijnlijk doordat vanwege de Tachtigjarige Oorlog voerlieden overstapten op (ambulante) handel (bijvoorbeeld in koperwerk). Zelfs tot in het begin van de 20e eeuw waren er nog teuten actief. Door de lucratieve handel waren deze handelaren doorgaans rijker dan hun plaatsgenoten en hadden daardoor mooiere en grote huizen, die nog steeds in het dorp staan. Zij gaven ook wel aan goede doelen. Evenwel zijn enkele moderne ondernemingen voortgekomen uit deze teutenhandel, zoals C&A (textiel) of Unilever (boter en later margarine). Ook in Luyksgestel woonden vele teuten. Ter ere van hen is in 1972 het bronzen beeld “De Koperteut” geplaatst op de hoek van de doorgaande weg en de Kerkweg (hij staat letterlijk met zijn gezicht in de richting van Denemarken, destijds hét land waar de koperteut zijn handel dreef). Het is gemaakt door de Nederlandse beeldhouwer Peter Roovers (1902–1993). Het stelt een manspersoon voor die, met een grote verzameling gamellen en pannen behangen, de ene voet voor de andere lijkt te zetten, steunend op een grote wandelstok. Op de hoge sokkel staat op een plaquette dat het beeld is onthuld door de Ambassadeur van Denemarken (vanwege de toenmalige handelsconnecties met dat land).
Wandelend door Luyksgestel naar het punt waar mijn tocht echt zou beginnen, kwam ik langs een van de twee windmolens van het dorp: de beltmolen De Grenswachter, die oorspronkelijk de Zwarte Molen heette – ter onderscheiding van de Witte Molen (“De Deen“) in het noorden van de dorpskern. Op de plek van De Grenswachter stond sinds 1664 al een windmolen, maar die is in 1889 afgebrand. Doordat de toenmalige molenaar schulden had gemaakt bij een Eindhovense graanhandelaar verwierf deze de grond en liet er een nieuwe stenen molen bouwen, die vanaf 1892 tot 1970 in bezit was van de molenaarsfamilie van Grootel. Sindsdien is de Gemeente eigenaar van de molen die in 1967 een rijksmonument geworden is. De naam Grenswachter werd pas in 1945 aan deze molen gegeven: hij is bedacht door de echtgenote van de oorspronkelijke eigenaar. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in deze molen en het naastgelegen pakhuis Joodse en andere vluchtelingen opgevangen, die op doortocht waren naar België. Zij wachten als het ware aan de grens tot ze verder konden gaan. Er is ook wel weer een verband met de smokkel: hier trok men verder om de grens over te stekenn… In het pakhuis van de molen is een Bakkerijmuseum gevestigd dat nét open was – de koffie lonkte wel, maar ik wilde toch graag verder met mijn tocht…
Vlakbij de molen staat een klein kapelletje onder een grote lindenboom. Het veldkapelletje heeft een mooie geschiedenis. Dit Crijten-Kapelletje, dat ook wel gewoon de Kleine Kapel wordt genoemd – ter onderscheiding van de Grote Kapel of Heilig Kruiskapel die nog verder naar het westen ligt – is in 1772 gebouwd door het dankbare echtpaar Crijten-Heseman, dat beloofd had dat als hun tot dan toe onvervulde kinderwens verhoord werd, zij een kapel zouden laten bouwen. Hun kinderwens werd verhoord, doordat zij de zorg kregen over een in de buurt te vondeling gelegd meisje, Lucia, en zij hielden woord door deze veldkapel te laten oprichten. Door de afgelopen 250 jaren heen hebben vele echtparen met een kinderwens deze kapel bezocht…
De kapel is een gemeentelijk monument en is niet alleen ontroerend door de geschiedenis, maar ook door de details in de uitvoering. Zo sluit de kleur van de daklijst van het kapelletje mooi aan bij het geborduurde Ave Maria op het kleed dat op het altaartje ligt waarop het beeld van Maria-met-Kind staat. Het fraaie smeedijzeren hekwerk, dat feitelijk bedoeld is om vandalisme tegen te gaan, heeft dezelfde grijsblauwe kleur. Er gaat rust uit van dit gedenkpunt.
Aan de westrand van het dorp, waar de Kapeldijk aftakt van de Kapellerweg naar het zuidwesten, staat een grotere kapel. Dit is de Heilig Kruiskapel, of Grote Kapel. Zij dateert uit 1727, maar er was al in 1641 sprake van “een heilig huysken”. In 1967 werd zij een rijksmonument en in 1974 gerestaureerd. Het is een eenvoudig, maar toch speels ogend gebouwtje met een leien zadeldak en een klein torentje. In de 19e eeuw is het portaaltje boven de toegangsdeur geplaatst. Het kerkje was die ochtend dicht, dus kon ik de moderne glas-in-loodramen uit 1956 niet van binnenuit zien, en ook niet de combinatie van moderne en oude kunst, waarvoor de kapel in 2002 is onderscheiden…
Aan de oostkant van de kapel staat een bronzen kunstwerk uit 1997, “Kruisbeeld“, door de kunstenaar Toon Slegers (1929–2004). Over dit beeld wordt wel gezegd: “Hoewel abstract van vorm, zijn in het donkere silhouet enkele herkenbare symbolen terug te vinden, zoals de kruisvorm en de doornenkroon. Misschien verwijzen de gaten in het brons wel naar het gehavende lichaam van Christus.“
Door dennenbossen en over heidevelden naar België
Bij deze kapel begon dan de “echte” wandelroute met de intrigerende naam “De Lommelse Sahara“. Ik had de wandeling gedownload vanaf de website van “Klik, Print en Wandel“. Normaalgesproken ben ik niet zo enthousiast over routebeschrijvingen als “LA bij een grillige boom” en “RA bij een weiland met een hek erom“, maar ik besloot mij eraan over te geven en (letterlijk) met de route mee te bewegen. Dat ging uiteindelijk gewoon goed!
Vanaf de Heilig Kruiskapel liep ik eerst over een smal paadje door het groen naar het noorden. Dit paadje kwam uit op een breder pad dat mij tussen grote eikenbomen verder leidde door een landbouwgebied, waar die ochtend aardappelen werden gerooid. Niet lang daarna kwam ik bij het eerste van vele bospercelen met grove dennen. Hier waren de zandpaden breed en veelal mooi glad geschoven. Na vele malen LA en RA en RD bereikte ik het eerste grote heideveld: hier was een waterwingebied van BrabantWater. De heide bloeide prachtig paars. De stammen van de grove dennen in het bos dat aan de noordzijde lag vormden daarvoor een mooie coulisse. Aan de voet van een dikke grove den stond een diep-appeltjesrood gekleurde paddenstoel op een witte steel met de toepasselijke naam Appelrussula (Russula paludosa), die gedroogd naar… gedroogde appeltjes ruikt en die graag op arme zandgronden onder (oude) grove dennen groeit. Weer iets nieuws gezien!
Tussen de grote percelen met grove dennen waren brede paden aangelegd, die allemaal loodrecht op elkaar stonden. De paden waren nu erg nat na de (opnieuw) overvloedige regen van de afgelopen nacht – dat liep best prettig: het was in ieder geval geen mul zand… In de berm zag ik grijsgroene polletjes staan die ik in eerste instantie uitmaakte voor van de dennenbomen gewaaide takjes met naalden, maar die Buntgras (Corynephorus canescens) bleken te zijn. Dit is een vaste plant die pollen vormt en die goed is aangepast aan droge omstandigheden. Zij komt in het westen van Europa voor op droge, meestal kalkarme zandgrond, zoals in de duinen, maar ook in stuifzandgebieden – zoals hier. In Nederland staat zij te boek als algemeen voorkomend en matig afgenomen. De plant schijnt zo smakeloos te zijn dat zelfs schapen er niet van willen eten…
Op sommige punten gaf de routebeschrijving aan dat ik een smal bospaadje moest nemen. Daar werd ik wel héél nat van: de aren van de langs het pad groeiende grassoort Pijpenstrootje waren door de regen over het pad gaan leunen en aan iedere grasspriet hingen tig kleine waterdruppeltjes. Oké: het zag er zeker sprookjesachtig uit… Gelukkig was de zon gaan schijnen en werden mijn broekspijpen snel weer droog…
Na zo’n 20 minuten kwam ik uit bij een bord van Natuurmonumenten: hier waren de Stevensbergen, een klein natuurgebied van zo’n 24 hectare dat bestaat uit oude heidevelden en nog wat plekken met stuifzand. De naam geeft het al aan: hier zijn “bergen” in de vorm van stuifduinen en als het zand iets meer had gestoven, dan zou hier de hoogste “berg” van Provincie Noord-Brabant zijn geweest – op 43,7 meter! Het hoogste punt ligt nu bij Grenspaal Nr. 191: op 44 meter…
Hier moest ik twee kleine klimmetjes maken: de eerste top was de hoogste, maar de tweede gaf ook mooi uitzicht!
Tussen de twee “toppen” stond een – wat de routebeschrijving geheel terecht aanduidde met – “Grillig gevormde den“! Hier had de wind in de loop van de groeitijd van deze den blijkbaar vrij spel gekregen rond de wortels van de boom…
Vanaf de plaats van de “Grillig gevormde den” was er ook nog een mooi uitzicht over de bloeiende heidevelden! Een eerste aanleiding tot “Gipfelglück“, zullen we maar zeggen.
Niet lang daarna bereikte ik weer de bosrand en vervolgde ik mij route door nog meer uitgestrekte bossen. Sommige percelen waren deels gerooid. De paden waren nog steeds breed, maar wel veel natter, met grote plassen, waarin de zon en de wolken weerspiegeld werden.
Opeens was er na al de bossen weer een agrarische enclave: ik kwam bij een enorm groot aardappelveld – met uitzicht op België!
Tussen het grote aardappelveld en de volgende boerenenclave was een open bosperceel met enkele hoge grove dennen langs de rand. Hier stond het Zwarte tandzaad (Bidens frondosa), een uit Noord-Amerika overgekomen (invasieve) eenjarige plant, die vooral groeit op natte en stikstofrijke plekken, zoals langs sloten. Hier groeit en bloeit de plant in de natte bermen. De kleurcombinatie van de rode stengels, de groene bladeren en de gele bloemhartjes zonder duidelijke kroonbladeren valt wel op! Bij de volgende akker was een brede strook met wilde bloemen ingezaaid: het geel van o.a. de zonnebloemen vormde een welkome afwisseling met het paars van de vele heidevelden!
Na de akker met de bloemenranden kwam ik bij een punt met mooi uitzicht naar het zuiden over een heidegebied. De horizon werd wel gemarkeerd met enkele windturbines! Hier loopt de grens met België.
Ik liep over een pad langs de afgerasterde open vlakte en sloeg ergens een smal bospad in. Toen zag ik de Grenspaal Nr. 192 staan, tegen een achtergrond van… een maïsveld. Deze grenspaal zag er haveloos uit, met afbladerende grijze verf: wel was er een lintje in de kleuren van de Nederlandse en Belgische vlag aan de top vastgebonden. De top heeft de vorm van een dennenappel (een symbool voor de eeuwigheid!). Dit was duidelijk niet “de” grenspaal op het hoogste punt van Provincie Noord-Brabant!
Ik volgde het smalle bospad en moest toen met een nogal grote omweg langs een akker en door een bos weer in de richting gaan van de open vlakte. Daar was een houten overstap gemaakt om over de afrastering heen te klimmen. Daarmee kwam ik in België! Er hing ook een bordje waarop werd uitgelegd dat gedurende vijf jaar verschillende terreineigenaren en organisaties, zoals de Gemeente Lommel en het Nationale Park Bosland, aanpassingen in het terrein hadden gedaan om de unieke dieren en planten in het heidegebied een kans te geven – dit alles met financiële steun van de EU (het programma Life+). Aan de westkant was de vegetatie kort afgemaaid en was een grasvlakte ontstaan met in het midden geel zand. In de verte lagen grote hopen maaisel.
Aan de oostkant strekte zich een ruig heidelandschap uit – heel in de verte, in het zuidoosten, doemde een bosrand donker op. Hier ligt de Blekerheide, een van de laatste heidegebieden rond Lommel.
Op deze schrale zandgronden groeien planten die goed tegen droogte en hitte kunnen, zoals het Zandblauwtje (Jasione montana). Dit elegante plantje met de dunne stengeltjes, de hemelsblauwe bloemetjes en de viltig behaarde blaadjes behoort tot de klokjesfamilie (de Campanula’s) en groeit op kalkarme zandgrond op kale plekken of tussen het gras. Ook stond er langs het pad parmantig een grote Stalkaars (Verbascum densiflorum), die aan de kust (in de duinen) voorkomt, maar ook in Nederlands en Belgisch Limburg (hier dus!). De Latijnse toevoeging “densiflorum” slaat op de dicht op elkaar staande bloemen. Deze plant heeft zich ook goed aangepast aan een droge omgeving: de bladeren zijn viltig behaard, wat de verdamping vermindert en ze lopen af naar de stengel, waardoor regenwater naar de wortel wordt geleid. Door een chemisch stofje reflecteren de kroonbladen van de bloemen UV-straling.
Naarmate ik verder over de heide liep, weer langs een smal paadje in de richting van de bosrand kon ik bijna het gehele gebied van de Blekerheide weer overzien: ik had een prachtig uitzicht naar het noordwesten! Het kon zo uit het lied “Op de grote stille heide…” komen… Hier was het niet geheel stil, want uit de heidestruiken klonk gezoem en gegons in vele toonaarden: ze werden druk bezocht door bijen en andere insecten!
Rondje door de “Lommelse Sahara”!
Toen ik bij de bosrand aankwam, was het wel met de rust gedaan: daar reden grote groepen luidruchtige fietsers over de weg en liepen wandelaars via een trap tegen een hoog talud op. Bovenaan gekomen zag ik het Kanaal Bocholt-Herentals liggen: dit is een kanaal van 60 km lang dat de Zuid-Willemsvaart (dat van Maastricht naar ’s-Hertogenbosch leidt, deels door Nederland, deels door België) vanaf Bocholt met het Albertkanaal in Herentals verbindt. Het is een van de Kempische Kanalen tussen de Maas en de Schelde. Het Kanaal Bocholt-Herentals is in 1846 aangelegd als onderdeel van de Kempische Vaart die de haven van Antwerpen moest verbinden met Bocholt in het oosten. Door de aanleg van het Albertkanaal in 1930 verdween echter een groot gedeelte van deze Vaart. Het traject Bocholt-Herentals werd toen uitgediept en werd ten zuidoosten van Herentals met het Albertkanaal verbonden. Het bleef als zelfstandige waterweg, onder de naam Kanaal Bocholt-Herentals, bestaan. Het kreeg echter wel minder betekenis, omdat vele schippers kozen voor het kortere en modernere Albertkanaal. Tegenwoordig wordt het kanaal vooral gebruikt door de pleziervaart.
Over het kanaal is een fraai vormgegeven brug voor fietsers en wandelaars aangelegd. Op een informatiebord wordt vermeld dat de architect heeft gemeend een S-vorm te moeten gebruiken om het benauwende gevoel van een rechte brug te vermijden. Door deze vorm valt de brug ook een beetje weg in het landschap. De brug is 88 meter lang en daarmee de langste brug in Belgisch Limburg. Er staat ook dat in 2002 de stad Lommel de Belgische Staalprijs heeft gewonnen voor deze brug.
Het was prettig om even midden op de brug te staan en van het mooie uitzicht over het kanaal te genieten, zowel naar het oosten als naar het westen. Het vroegere jaagpad was nu veranderd in een breed fietspad dat kaarsrecht langs de noordoever van het kanaal loopt.
Vanaf de brug was het maar een paar minuten om bij de eerste waterplas van het gebied aan te komen. Daar zag ik een heel hoge uitkijktoren weerspiegeld in het water!
Die toren uit 2014, bijgenaamd De Reus van Brabant, had wel een grote aantrekkingskracht op mij, dus liep ik te midden van een grote groep mensen daarnaartoe. Ook dit bouwwerk van staal en dikke touwen is sierlijk: het is 30 meter hoog – als je na 144 treden op het hoogste plateau bent, dan sta je 73,7 meter boven zeeniveau! In de toren is in totaal meer dan 3½ kilometer touw gebruikt: de achterliggende gedachte is dat de touwen de glooiingen van de zandduinen nabootsen en dat er bij de trappen een ongestoord uitzicht op de omgeving mogelijk blijft.
Het uitzicht werd met iedere bedwongen etage mooier en weidser – naar welke windrichting dan ook: over de waterplassen, de uitgestrekte naaldbossen! Een groot gedeelte van de Lommelse Sahara kwam in beeld: dit is een 193 hectare groot zand- en duinlandschap met waterpartijen en rondom naaldbossen. Het gebied is door de mens gevormd. De voormalige zinkfabriek uit Lommel heeft ervoor gezorgd dat in de periode van 1902 tot 1940 alle begroeiing verdween en dat er een 350 hectares groot dor landschap van wit zand overbleef. Na de Tweede Wereldoorlog heeft men de verzanding teruggedrongen door het aanplanten van naaldbomen. Het meer is ontstaan door winning van zilverzand in de jaren 1920–1925. Dit witte zand, dat ook wel kwartszand wordt genoemd, is erg rijk aan kwarts en arm aan ijzer en daardoor zeer geschikt voor het maken van glas.
Naar het noorden had ik een geweldig uitzicht over de waterplas waarin ik iets daarvoor de reflectie van de uitkijktoren in het water had gezien. Uit een kleine inkeping in het bomendek kon ik de loop van het Kanaal Bocholt-Herentals afleiden! Nu kon ik ook véél verder kijken: over de dichte naaldbossen zag ik heel in de verte de skyline van Eindhoven en zelfs het puntje van de eenzame toren van de St. Martinuskerk in Luyksgestel!
Het uitzicht naar het westen was ook prachtig! Ik zag de volgende waterplas liggen met op de voorgrond een soort met bomen begroeide dijk in het water en in de verte niet alleen de van deze afstand rank ogende windturbines, maar ook een stuk geel en kaal zand achter een bos – waarschijnlijk het westelijke gedeelte van het rulle zandgebied dat bij de derde waterplas hoort. Verder veel bos beneden en witte wolken in de lucht…
Het was druk geweest op de uitkijktoren en het duurde dan ook best een tijdje voordat ik weer beneden was: vele kleine kinderen wilden echt zelf de trap op of af lopen, maar hingen soms toch te bungelen aan de hand van een ouder, als ze even misstapten – het was voor hen duidelijk één groot avontuur…! Toen ik eenmaal weer beneden was leidde de wandelroute mij langs de waterplas die ik in het westen had gezien, ook langs de afgeschermde vogeluitkijkplek. Deze plassen zijn weliswaar voedselarm, maar toch een paradijs voor vele soorten watervogels. Van de op het informatiebord genoemde watervogels zag ik alleen enkele sierlijke witte zwanen. Ik liep verder omhoog naar een heuvel met veel zand: vanaf hier ging een pad steil de helling af naar het strandje van de derde waterplas, dat hier zeker het karakter had van stuifzand. Hier was het druk langs het water, ook al was er ook hier een absoluut verbod om te zwemmen en pootje te baden – ook voor honden!
De route vervolgde tegen weer een zandhelling op naar een licht bos met vele picknickbanken. Het pad leidde uiteindelijk terug naar het Kanaal Bocholt-Herentals. Op weg naar de verkeersbrug over het kanaal kwam ik over een buitengewoon druk bezochte camperplaats, waar het voelbaar erg warm was. Ik was toch wel blij dat ik kon doorlopen…! Niet lang daarna volgde ik de vermanende aanwijzing op het routeblad om steil omhoog te gaan naar de brug over het kanaal en niet het fietspad te volgen: dat ging nl. onder de brug door…! Ik was verbaasd om aan de reling plantenbakken te zien die met petunia’s in vele kleuren roze gevuld waren – een mooie combinatie met het hard-hemelsblauw van de reling. Juist toen ik een paar passen op de brug had gezet, voer een klassiek houten plezierbootje onder de brug door!
Ik daalde vanaf de brug af naar kanaalniveau en vervolgde een stukje het brede fietspad naar het westen. Vanaf deze kant zag het camperpark er wel wat gezelliger uit dan van dichtbij… Aan de overkant lag een grauw-betonnen kazemat aan het water die ik, toen ik aan de zuidelijke oever liep eerder niet gezien had. Het kanaal vormde in september 1944 de grens tussen het door de Duitsers bezette gebied in het noorden en de Geallieerde legers die oprukten vanuit het zuiden. Toen op 10 september 1944 een van de bruggen over het kanaal, Joe’s Bridge, door de Geallieerden ongeschonden op de Duitsers werd veroverd kon het bevrijdingsoffensief van de Geallieerden, de Operation Market Garden, van start gaan… De brug is als eerbetoon vernoemd naar de luitenant-kolonel die bevelhebber was van de Irish Guards die de brug veroverden: het zijn diens initialen J.O.E.! Joe’s Bridge ligt zo’n 7 kilometer verder naar het oosten dan de verkeersbrug waarover ik even daarvoor was gekomen. Zo kwam “de oorlog” en de strijd van 80 jaar geleden toch weer even dichtbij…
Terug naar Nederland: het hoogste punt bij Grenspaal Nr. 191
Ter hoogte van de kazemat boog het pad naar het noorden, weg van het jaagpad langs het kanaal. Door een licht loofbomenbos, langs een veld met hoog, vergeeld gras en opnieuw door een bos kwam ik weer uit op de open heidevlakte, de Blekersheide.
Op deze manier ging ik langzaamaan terug in de richting van Nederland – en daarmee ook naar de Grenspaal Nr. 191! Ik passeerde het klaphek naar de Blekerheide, het natuurgebied met de mooie heide, en liep naar het westen door het glooiende, met grove dennetjes, pijpenstrootjesgras en plukjes heide begroeide terrein tot aan – zoals de routebeschrijving het aanduidde – “een wat onduidelijk pad“, dat naar de grenspaal zou leiden. Dat was toch snel gevonden en ik liep verder naar het noorden.
Met het licht stijgende paadje kwam Grenspaal Nr. 191 als hoogste punt in zicht: op 44 meter hoogte – Yes! Ook hier was een overstap gemaakt om over de (grensbepalende) afrastering te klimmen. Naast de grenspaal stond behalve het bord met de aankondiging van het (Belgische) Nationale Park Bosland ook een bankje dat er aanlokkelijk uitzag…
Opnieuw een lichte vorm van Gipfelglück, want er was nog uitzicht ook! Naar het zuidwesten was het zicht helemaal vrij over de Blekerheide, ook op de route die ik zo’n 3½ uur daarvoor had gelopen – de windturbines vielen nu niet meer zo op. Ik zag dat een smal zandpad aan de Nederlandse kant van de afrastering naar het westen ging: op de kaart had ik gezien dat dit een directe verbinding was naar de overstap die ik eerder op de middag was overgestoken! Toch was de tocht door de Lommelse Sahara erg de moeite waard geweest en daarmee ook de omweg!
Op een informatiebord stonden wat details over de grenspaal en de plek waar hij staat. Nr. 191 is één van de 288 grenspalen die in 1843 werden geplaatst langs de Nederlands-Belgische grens – behalve deze staan er nog 6 anderen tussen Lommel en Luyksgestel (waaronder Nr. 192 bij het maïsveld!). De grenspaal is van gietijzer, conisch van vorm en met de knop 1,3 meter hoog – hij weegt 372 kilo. De knop heeft de vorm van een dennenappel: een symbool van eeuwigheid. Iedere paal heeft een nummer en twee wapenschilden, die ieder naar het eigen grondgebied moeten wijzen. Dat was hier wat lastig, omdat beide gekroonde leeuwen wat versleten waren, maar ik meende dat de leeuw die naar het noorden, naar Nederland, gekeerd was toch de zeven fasces, pijlen in z’n klauw hield!
Omdat het hier het hoogste punt is in de landschap – 44 meter! – ligt hier ook een waterscheiding. Vanaf hier daalt het landschap in noordelijke richting: daardoor stromen de beken in Nederland in de richting van de Maas en de beken in België naar het westen, in de richting van de Schelde!
In Nederland herhaalde zich het landschap van de ochtend: de tocht ging weer verder door vele grove dennenbossen en over zandpaden met hier en daar grote plassen. Het namiddaglicht viel op het water en op de stammen van de hier nog niet zo dikke dennen. Het was hier, net als in het laatste stuk vanaf het Kanaal Bocholt-Herentals, heerlijk stil en verlaten, en daardoor rustgevend.
Langs lange en brede zandpaden liep ik langzaamaan weer in de richting van mijn startpunt – net toen ik toch begon te merken dat mijn benen wat vermoeider raakten, werd mijn aandacht getrokken door een groot ven dat aanvankelijk verscholen lag achter de hoge bomen langs het pad. Er was een schitterende weerspiegeling van de bomen aan de noordzijde van het ven en de wolkenluchten erboven in het water van het ven!
Het pad leidde langs de oostelijke kant van het ven, vlak langs de waterkant. Het was duidelijk te zien hoe hoog het water was: een jonge grove den stond met zijn stam helemaal onder de waterspiegel! De donkerroze waterlelies hadden hier geen hinder van: die bloeiden rustig door…
Niet lang daarna verliet ik het bosgebied en liep weer langs akkers en weilanden. Ik stak de doorgaande weg naar Lommel over (hier heet hij Lommelsedijk en bij het Kanaal Bocholt-Herentals Gestelsedijk – een afstand van 4 kilometer!) en ging verder in de richting van het dorp. Na nog geruime tijd langs akkers met steeds wisselende gewassen te hebben gelopen kwam Luyksgestel weer in zicht – althans: de kerktoren van St. Martinus doemde boven de boomtoppen op!
Ik liep vanuit het zuiden door het dorp, langs de beelden “De Kraaienpoot” en “De Koperteut“, waarover ik in het begin van dit verhaal schreef, naar het Kerkplein waaraan ook Hotel De Drie Linden ligt. Daar nam ik eerst een grote bel tonic met sinaasappelsap – dat drankje heet dus echt “Dorstlesser“! Tot slot gunde ik mij daar ook nog – als beloning voor al die 23 kilometers – een glaasje witte wijn en een worstenbroodje die het hotel van de lokale warme bakker betrekt. In Noord-Brabant zijn en dan niet zo’n lekkernij uit de streek eten: dat gaat natuurlijk niet…!
Ik heb erg genoten van deze tocht, en dan niet alleen van dat gekke idee dat ik nu echt het hoogste natuurlijke punt van Provincie Noord-Brabant heb “beklommen”. Ik heb ook genoten van de onbekende omgeving, van het afwisselende landschap met zijn specifieke kleuren en van het net even over de grens zijn. Ik was ook blij dat ik bewust deze tijd van het jaar had gekozen, wetende dat de heide zo mooi paars bloeide – ook dat maakte deze tocht zo bijzonder!
Geef een reactie