Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
11 december 2019
Hellingen geel van de brem en nat van watervallen
Vandaag is het de “Internationale Dag van de Bergen“, maar mijn dag in de bergen heb ik gisteren beleefd! Gisterochtend was het dan zover: mijn treinreis met de TranzAlpine van de oostkust naar de Arthur’s Pass op twee-derde van het traject naar Greymouth aan de westkust. Het was iets over zevenen toen ik weer ben gaan ontbijten bij Ann’s Café vlakbij het station van Addington, van waaruit de TranzAlpine zou vertrekken. Bij mijn eerste verkenningen van deze wijk in Christchurch had ik een indrukwekkende toren gezien: de watertoren uit 1883. Een plaquette en een informatiebord vermelden dat deze watertoren het eerste gebouw is in Nieuw-Zeeland dat van gewapend beton is gemaakt. In de 1860er jaren kwamen dit gedeelte van Canterbury grote industrieën rondom de spoorwegbouw op: in Addington werden grote werkplaatsen ingericht. Voor de werkzaamheden had men water met hoge druk nodig: daartoe werd in 1883 de Addington Water tower gebouwd. Het is nu een beschermd monument. De toren heeft een bijzondere vorm: het onderst gedeelte is vierkant van opzet, gemaakt van gewapend beton met aan de noordoostkant twee grote deuren en aan iedere kant een rond raam. Het middenstuk is achthoekig en is eveneens van gewapend beton. Het bovenste gedeelte van de toren bevat het waterreservoir van gietijzer en heeft een capaciteit van meer dan 100.000 liter. In 1964 zijn met het oog op aardbevingen versterkingen aangebracht – mede hierdoor heeft de toren weinig schade opgelopen in de aardbevingen van 2010 en 2011… In de 1980er jaren zijn de werkplaatsen afgebroken. Een geheel nieuw winkelcentrum en een nieuw treinstation (1993) zijn daarvoor in de plaats gekomen. De watertoren is gespaard gebleven, in eerste instantie niet omdat het een interessant gebouw zou zijn, maar omdat het een extra mogelijkheid bood om water op te slaan. Het vormt de laatste tastbare herinnering aan de “Addington Railway Works“.
Er zijn maar drie grote spoorlijnen (voor personenvervoer) in Nieuw-Zeeland, waarvan twee op het Zuidereiland. De ene gaat van Picton in het noordoosten naar Christchurch (Addington) – de Coastal Pacific – en de andere gaat van Christchurch (Addington) naar Greymouth in het westen – de TranzAlpine. Voor het goederenvervoer zijn er wel meer spoorlijnen.
Onze trein vertrok om kwart over acht precies: bijna alle plaatsen waren bezet. Met de bijgeleverde koptelefoon konden we informatie krijgen over wat er onderweg te zien was. Dat was interessant, maar ook wel héél veel om te verwerken… De tocht met de TranzAlpine voerde eerst door de groene vlakten van de Canterbury Plains, met vele weilanden, afgeschermd met hoge bomenrijen en met vele beregeningsinstallaties. Van nature is het gebied droog: de meeste regen valt aan de westkust en in de Zuidelijke Alpen die een hoge barrière vormen voor het land aan de oostkust. Die bergen werden steeds beter zichtbaar. Het landschap verloor zijn grazige uitstraling en veranderde in een bosrijk berggebied. We reden stroomopwaarts langs de grote Waimakariri rivier die we soms ver onder ons zagen liggen in een diepe kloof. Hier groeit vooral het ruige, bossige Tussock gras. Er waren grote kuddes schapen, maar ook de zwarte Black Angus runderen die taai zijn en goed bestand tegen de harde levensomstandigheden hier. Ik zag er eentje in de ruigte staan die echt “als een koe naar de stoomtrein” keek! En dan is er natuurlijk de bloeiende brem: het landschap werd erdoor goudgeel gekleurd. Deze Gewone brem (Cytisus scoparius) is ooit uit Europa geïmporteerd en wordt hier Scotch Broom genoemd ter onderscheiding van de inheemse soorten van de New-Zealand broom (Carmichaelia). Deze op het oog prachtige plant is niet alleen giftig, maar wordt nu ook als een grote plaag gezien: door haar sterke groei, ook via uitzaaiing, verdringt zij de inheemse bremsoorten…
Opeens veranderde het landschap: het dal werd heel erg breed en stenig. We waren in het brede rivierbed van de Waimakariri gekomen, die hier in de buurt ontspringt. Alle passagiers verdrongen zich voor de ramen – het was dan ook letterlijk een groots gezicht: de brede grijzige grindbeddingen, het grijsblauwe, snelstromende water (de Māori noemen de rivier dan ook “rivier van koud, snelstromend water”!), de blauwe lucht met de witte wolkjes (en geen vliegtuigstrepen…) en de hoge bergen in de verte! De trein reed verder en weer kwamen we langs goudgele brem, die onverwacht fel afstak tegen de grijze, blauwe en groene achtergrond. We bogen verder af naar het oosten, weg van de rivier – we waren nu bijna bij Arthur’s Pass.
De totstandkoming van de Midland Railway naar Arthur’s Pass heeft lang op zich laten wachten. De eerste plannen zijn al gemaakt in 1870, maar niet alleen overwegingen dat de lijn niet rendabel zou zijn ondanks de grote hout- en kolenvoorraden in het westen vertraagden de ontwikkeling, ook de wetenschap dat het terrein waardoor de lijn moest worden aangelegd extreem moeilijk was: vooral de overbrugging van de Waimakariri rivier en de kloof waardoor zij stroomt. Dit werd door de ingenieurs in 1883 omschreven als: “very rough, the mountain slope rises from the riverbed while the river runs in a fearful gorge all the way“. Een groep ondernemers uit Nelson in het noorden en Canterbury richtten in 1883 de New-Zealand Midland Railway Company op, waarna in 1886 de aanleg van start ging. Een paar jaar later was slechts 120 kilometer van de lijn in westelijke richting aangelegd. Vanuit het westen was de spoorlijn van Westport naar Otira wel voltooid. Vele jaren en juridische procedures later kon dan in juli 1914 Arthur’s Pass bereikt worden. Hoewel men in 1907 aan de bouw van de tunnel tussen Arthur’s Pass en de volgende halte Otira was begonnen, werd de tunnel pas opgeleverd in 1923. In de tussentijd moesten reizigers tussen de twee stations overstappen op paardenkoetsen en auto’s. Daarom waren er in die tijd veel faciliteiten op het station van Arthur’s Pass, zoals tearooms! Het railvervoer ging eerst met stoomlocomotieven, daarna met diesellocomotieven. Men heeft de 8½ kilometer lange Otiratunnel meteen geëlektrificeerd, vanwege de voor reizigers gevaarlijke concentratie van gassen als CO² en koolmonoxide in de tunnel – bovendien konden de stoommachines niet goed functioneren. Het huidige stationsgebouw van Arthur’s Pass dateert uit 1966 en is gebouwd naar het voorbeeld van een chalet in de Europese Alpen…
Het station, het dorpje en de 4 kilometer hogerop gelegen bergpas Arthur’s Pass zijn vernoemd naar Arthur Dudley Dobson (1841–1934). Deze pionier landmeter, ingenieur en ontdekkingsreiziger werd weliswaar in Engeland geboren, maar kwam als jonge jongen met de eerste settlers naar Lyttelton, waar hij in de voetsporen van zijn vader, spoorwegontwerper trad. Zijn vader Edward Dobson (1816–1908), eveneens landmeter, spoorwegingenieur en Arthur’s grote voorbeeld, ontwierp de eerste Lyttelton tunnel (1867) en Arthur maakte de meeste ontwerpen hiervoor. In 1864 had Dobson al de opdracht gekregen om vanuit het oosten een route door de hooglanden naar het westen te vinden via de waterscheiding in de Waimakariri rivier. Van een Māori chief hoorde hij van een route over een bergpas die de Māori al lange tijd gebruikten om hun pounuma (Nieuw-Zeelandse jade) te vervoeren. Hij rapporteerde hierover met een ruwe schets van de regio inclusief de naamloze bergpas. Toen er goud werd gevonden in de westelijke regio’s van Nieuw-Zeeland kreeg Arthur’s broer Edward de opdracht om de meest aantrekkelijke transportweg te vinden: hij achtte de inmiddels Arthur’s Pass genoemde route het meest geschikt. In 1866 werd de weg geopend.
Toen de TranzAlpine trein in Arthur’s Pass binnenreed (na wat vertraging vanwege werkzaamheden op het grotendeels enkelsporige traject) stapten vele passagiers uit, behalve de reizigers die de trein gebruikten om verder naar de westkust te reizen (dat waren degenen die erg veel bagage bij zich gehad hadden bij het instappen in Christchurch!). We hadden de tijd van ongeveer 11 uur tot half vijf ’s middags ter vrije besteding voordat we terug moesten zijn op het station om de trein terug te nemen naar Christchurch. Dus liep ik over de doorgaande weg, de State Highway 73, door het dorp en bekeek de oude huisjes en winkeltjes. Er was een historische wandelroute met informatieborden gemaakt. Deze gaf wel een goed beeld van het pioniersdorp dat tussen 1890 en 1923 tot stand gekomen was, vooral in samenhang met de aanleg van de spoorlijn. Als eerste kwam ik langs een kleine kapel van de Church of England, die na langere ontwerptijd op Eerste Paasdag 1956 is ingewijd. Vele handen maakten licht werk: uit alle hoeken van de kleine gemeenschap en ver daarbuiten kwam hulp in de vorm van geld, goederen of werkkracht. Alles in het gebouw heeft een geschiedenis – dat gaf er wel betekenis aan. Vanuit de zitbanken had ik een mooi uitzicht door de grote ramen aan de bergkant met uitzicht op de waterval van de Avalanche Creek die zich als een wit lint van de berg afstortte. Naast de kapel staat een klokkenstoel met een klok, die ooit een brandklok was en gerestaureerd is. Toen ik de kapel uitkwam, vond ik bij de deur een prachtige veer: een staartveer van de beschermde Kea (Nestor notabilis), een papagaaiensoort die alleen in de Zuidelijke Alpen van Nieuw-Zeeland voorkomt. Het was een kleurrijke, maar wel wat versleten veer: met een donker metallic-blauwe korte kant en een goudgroene kleur met gele banden aan de bovenkant! Ondanks het feit dat het hier de habitat van deze vogel is, heb ik hem verder niet gezien…
Op mijn tocht door het dorp en een kop koffie (met iets lekkers) in de lokale Arthur’s Pass Store zag ik onder een net afdak niet alleen de postbussen en de “Post office“, maar ook nog een grote afgedankte koelkast met het opschrift “Book exchange“. Ik zag dat er goede boeken in stonden! Verder stonden er nogal vervallen huisjes in verwaarloosde tuintjes langs de weg. Eentje was echt in slechte staat… Op een informatiebord werd vermeld dat deze huisjes de oorspronkelijke “Tunnellers cottages” waren die gebouwd waren voor de huisvesting van de mensen die aan de bouw van de Otiratunnel hebben gewerkt, daterend vanuit 1908: er stond ook een oude foto uit 1910 op. Na het voltooien van de tunnel zijn zij verkocht – en nu in gebruik als vakantiewoningen… Er zijn inmiddels ook andere huizen tussen gezet.
Doordat het aantal toeristen sinds de opening van de spoorlijn sterk was toegenomen en daarmee ook het “meenemen van souvenirs” in de vorm van planten en bloemen, heeft men in 1929 het Arthur’s Pass National Park opgericht. Dit is het eerste Nationale Park op het Zuidereiland en wordt beheerd door het Department of Conservation, het hier erg belangrijke ministerie van natuurbescherming. Het Park is een groot en landschappelijk ruig gebied met hoge bergtoppen, diepe kloven, brede rivierbeddingen en vele watervallen. Ik ben naar de waterval met de tot de verbeelding sprekende naam “Devil’s Punchbowl” gegaan, op een uurtje lopen van het dorp. Vanuit de verte kan men de grote waterstroom al zien, maar van dichtbij is het spectaculair! De tocht gaat over een steil pad, bestaande uit gewone wandelpaden en houten trappen, maar ook uit houten “opstappen” die soms wel erg hoog waren… De hellingen aan beide zijden van het dal zijn tot op grote hoogte dichtbegroeid met “mountain beeches” (Nothofagus solandri var. cliffortioides), inheemse beukenbomen, die verre familieleden zijn van onze beuken, maar er toch anders uitzien: ze hebben heel kleine donkergroene blaadjes en wit-grijzige stammen. Omdat het hier relatief veel regen valt is de atmosfeer vochtig: dat is te zien aan de uitbundige groei van korstmossen in allerlei vormen. Het was fascinerend om te zien hoe mooi sommige soorten in bloei stonden: tegen het felle groen staken de rode bloemen scherp af.
Eenmaal boven op het platform dat was gebouwd om de waterval goed te kunnen zien en ook om een fijne nevel van waterdruppels te voelen, werd de waterval pas goed zichtbaar: het water valt van 131 meter hoogte, waarbij een gedeelte zich in grote zilveren wolken verspreidt. Daarna stroomt het water witkolkend snel over de grote rotsblokken. Hier is de kracht van het water duidelijk te voelen. De Māori die altijd sterk in contact staan met de natuur en haar kracht en die overal een link met hun voorouders zien, noemen deze waterval “Weaving waters“. In de verhalen van de Ngāi Tahu (de stam van de Māori die op het Zuidereiland wonen) lijken de met elkaar vervlochten waterstromen van deze waterval op de geprepareerde draden van de Mountain flax (Phormium colensoi) die gebruikt werden om fijne stoffen en matten te weven. Zij vernoemden de waterval naar een voorouder Hinekakai, de vrouw van een beroemde Māori chief. Zij werd geprezen om haar weefkunst.
Staande op dat platform en kijkend naar de naar beneden donderende waterstromen kon ik mij wel iets voorstellen bij de gedachte dat het hier om “wevend water” ging – de waternevel leek in het zonlicht inderdaad op heel fijngeweven tule!
De grootsheid van de “Devils Punchbowl” dan wel de “Te Tautea o Hinekakai” is ook goed te zien in als je het vanuit panoramisch zicht bekijkt…!
Nadat ik weer de vele trappen en houten “afstappen” was afgedaald kwam ik op een splitsing met een pijl naar “old power house“. Het pad leidde naar de plaats waar de werkplaats had gestaan voor de opwekking van elektriciteit door waterkracht, die nodig was voor de werkzaamheden aan de Otaritunnel. Er waren nog maar een paar fundamenten te zien – het was alles in de loop van de honderd jaar erg overwoekerd geraakt…
Na een verdere rondgang door het dorp en het natuurgebied langs de Bealyrivier was het langzaamaan weer tijd om richting station te gaan. Onderweg kwam ik nog langs een aantal informatieborden over de aanleg van de spoorlijn en ook langs een klein botanisch tuintje met inheemse planten inclusief naambordjes. De flora hier blijft boeien!
Op de terugreis in de trein had ik de kans om nog maar een paar mooie foto’s meer van de rivierbedding van de Waimakariki rivier te maken – ditmaal met wat warmer namiddaglicht! Een half uurtje later dan gepland (en een paar korte dutjes) reden we weer het station van Christchurch (Addington) binnen. Ik ben natuurlijk best een beetje verwend met mooie “scenic” treinreizen, maar dit was inderdaad wel een heel bijzondere belevenis! De uitgestrektheid van dit land is enorm en de inspanningen van de eerste settlers zijn daarom des te meer te respecteren!
Reactie
Erik:
Mooi verhaal, prachtige foto s die het verhaal mooi beeldend weergeven. Goede terugreis.
3 januari 2020 om 22.28 uur
Prachtige reis over die eilanden aan de andere kant van de aardbol . Watervallen, nee maar! Ze mogen zich meten met de Niagarawaterval en de Victoriawatervallen.