Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
29 maart 2023
Voorjaarsbloemen, kerken en strijdbare zelfbeschikking van dit gebied
Gisterochtend ben ik vroeg vertrokken uit Neurenberg om, zoals aangegeven, naar Noord-Italië af te reizen. Het was duidelijk dat ik even moest bijkomen van het bezoek aan deze stad, vooral wat het gedeelte van het naziverleden betrof: dat bleek toch wel een emotionele achtbaan te zijn geweest… Het was daarom een verademing om vanuit Neurenberg aan te komen in het zonnige, warme Bozen en daar tussen de prachtige voorjaarsbloemen rond te wandelen!
De reis zelf ging voorspoedig. In de daaraan voorafgaande nacht had het in Neurenberg geregend, maar in de hoger gelegen streken in Beieren, ten zuiden van München, was die neerslag in de vorm van sneeuw gevallen. De sneeuw was blijven liggen – het was dus duidelijk nog een beetje winter…!

Rond het middaguur bleef de trein ongeveer een kwartier staan op het station van de Brennerpas. Hier, op 1.370 meter, lag nog een redelijk pak sneeuw! In het nauwe dal is er maar weinig ruimte over naast de Brenner-snelweg en het uitgebreide spooremplacement voor personen- en goederentreinen…
- Bij de Brennerpas tussen Oostenrijk en Südtirol: zicht op de sneeuw op het perron van het station – de Brennerautobahn loopt er vlak langs!
- Bij de Brennerpas tussen Oostenrijk en Südtirol: zicht op de sneeuw op het perron van het station – ook het goederenvervoer over het spoor is belangrijk
Kerken, heiligen en bloemen
Tegen half twee kwam ik in Bozen aan. Ik nam mijn intrek in een prachtig Jugendstil-hotel uit 1910, het Parkhotel Laurin, op 5 minuten loopafstand van het station. Het was mooi weer en ik ging al snel op pad om deze toch wel mediterrane stad te verkennen. Zoals gewoonlijk op de bonnefooi. Er is hier bijna op iedere hoek van de straat wel een kerk! Als eerste zag ik de St. Georgkirche kerk in de wijk Wettenstein, die gesticht is door de “Duitse Orde“. De kerk wordt daarom ook wel de Deutschhauskirche St. Georg genoemd. De orde heet in het Duits: “Orden der Brüder vom Deutschen Hospital Sankt Mariens in Jerusalem” en is een kruisridderorde die is ontstaan in de nadagen van de Derde Kruistocht (1189–1192). De Orde behoorde tot de Milites Christi, de soldaten van Christus, die het geloof met de wapens wilden verdedigen en verbreiden, te vergelijken met o.a. de Tempeliers en de Johanniters. In tegenstelling tot laatstgenoemde orden moesten leden van de Duitse Orde uit adellijke geslachten stammen. Toen de Christenen er niet in slaagden om bij de Derde Kruistocht Jeruzalem te heroveren, vond de orde een nieuwe uitdaging in de kerstening van Pruisen en de Baltische Staten. Behalve militaire activiteiten ontplooide de Duitse Orde ook charitatieve activiteiten, vooral in de ziekenzorg, door het stichten van hospitalen. Mede door de invloed van de adel en de inbreng van geld, goederen en grond werd de Duitse Orde een belangrijke economische speler – althans tot in de 16e eeuw. In de 16e en het begin van de 17e eeuw steunde zij het onderdrukken van de Reformatie en de strijd tegen het oprukkende Ottomaanse Rijk. Door de Reformatie, de vele oorlogen daarna, maar ook door gebrek aan nieuwe leden verloor de Orde veel terrein. In onze tijd richt de Duitse Orde zich alleen nog op charitatieve en educatieve bezigheden. De Duitse Orde was in Bozen al aanwezig kort na de stichting van de Orde: zij richtte er een hospitaal in. De St. Georgkirche kerk dateert uit 1392. Behalve vele oude grafstenen, die nu aan de muren hangen, was er ook een mooi, maar wat verschoten fresco van Maria bij Jezus aan het Kruis. Toen ik was werd er gewerkt aan de binnenzijde van het gebouw: er stonden steigers tegen de zuidmuur en er galmde muziek die allesbehalve gewijd klonk! Toch was het interieur verder erg mooi.
- Bozen: zicht op de St. Georgkirche kerk uit de 14e eeuw van de Duitse Orde, een kruisridderorde uit de 12e eeuw.
- Bozen: zicht het altaar van de St. Georgkirche kerk uit de 14e eeuw van de Duitse Orde, die in de 12e eeuw.is opgericht
Hier was het voorjaar al ver voortgeschreden. Behalve de gebruikelijke voorjaarsbloeiers, groeiden er langs de vele muren die de tuinen van de straat scheidden Groenblijvende Clematis (Clematis armandii), die niet alleen uitbundig bloeiden, maar ook nog heerlijk geurden! Ook waren er heel veel Blauwe Regens (Wisteria) die ondanks de naam ook in de witte variant voorkwamen. Die kleuren staken prachtig af tegen het donkerblauw van de wolkeloze hemel. Dat bracht mij wel weer heer erg in het “Hier en Nu” terug!
- Bozen: op verschillende plaatsen bloeit de groenblijvende Clematis (Clematis armandii) uitbundig in de voorjaarszon
- Bozen: op verschillende plaatsen bloeit de witte variant van de Blauweregen (Wisteria) uitbundig in de voorjaarszon
Meer naar het zuiden, hemelsbreed niet ver van de St. Georgkirche kerk, staat op een groen plein de Mariensäule uit 1909. Deze zuil ter ere van Maria is een monument van de hand van de uit Bozen afkomstige beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864–1939). Ook hier speelt het geloof een grote rol: de zuil werd in 1909 opgericht als herinnering aan de choleraepidemie die in 1836 huishield in Bozen en die aan 216 van de 1191 door de “Aziatische cholera” ziek geworden bewoners het leven had gekost – dit staat vermeld op een plaquette aan de voet van de zuil. Het monument bestaat uit een zuil met een Korintische kapiteel met daarop het beeld van de Godsmoeder – het geheel is opgetrokken in wit marmer. Op het voetstuk zijn Bijbelse figuren uit het Oude Testament geplaatst, zoals Mozes die de Tien Geboden vasthoudt. In 2009 is de Mariensäule opgenomen in het register van beschermde monumenten. Het geheel zag er nu mooi uit, want de zuil is in 2019 uitvoerig gerestaureerd. Ik zou nog meer beeldhouwwerken van Andreas Kompatscher tegenkomen tijdens mij tocht door de stad.

- Bozen: aan de voet van de witmarmeren Mariensäule uit 1909 door de Bozener beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864-1939) zit de profeet Mozes met de Tien Geboden
- Bozen: aan de voet van de witmarmeren Mariensäule uit 1909 door de Bozener beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864-1939) zit o.a. Simson met de gedode leeuw
Verder lopend kwam ik bij een volgend kerkgebouw: het Franciscanenklooster uit de 14e eeuw. Van de buitenkant ziet het gebouw er sober uit – overeenstemmend met de levensovertuiging / het geloof van deze broederschap. De kleurstelling crème en oker in het hoge koor is mooi en versterkt de kleurrijke glas-in-loodramen, die in 1954 zijn ontworpen door de Oostenrijkse schilder en ontwerper van (sacrale) glasschilderingen Josef Wildmoser (1911–1991). Op het eerste gezicht ogen de ramen klassiek, maar van dichtbij zijn de vormen heel modern: hoekig, zonder grof te zijn, kleurrijk zonder felle contrasten. De lichtinval op deze namiddag geeft extra diepte aan dit gedeelte van het klooster.
- Bozen: de façade van het Franciscanenklooster uit de 14e eeuw ziet er sober uit, maar het interieur is uitbundig en kleurrijk
- Bozen: de glas-in-loodramen (1954) in het koor van het Franciscanenklooster zijn van Josef Wildmoser (1911-1991)
- Bozen: een glas-in-loodraam uit 1954 van Josef Wildmoser (1991-1991) in het Franciscanenklooster
Hier is de voorstelling van de Kruisweg ook bijzonder: als in een stripverhaal staan de 12 voorstellingen gewoon in twee rijen naast elkaar – weergegeven in vertederende pasteltinten…

Op mijn wandeling door de drukke straatjes in zuidelijke richting kwam ik al snel uit bij de grote en imposante Domkirche Maria Himmelfahrt, die vooral opvalt door het bijzondere dak van groenige en goudkleurige pannen die in een heel geometrisch patroon zijn gelegd! Ook deze kerk is al heel oud: in de 12e eeuw werd volgens de legende op deze plek een Mariabeeld gevonden in de moerassen van de rivier de Eisack die toen veel noordelijker stroomde dan nu. De eerste kerk was nog in romaanse stijl, maar vanaf de 15e eeuw is de kerk verbouwd in de gotische stijl. Wel zijn er sporen gevonden van een vroegchristelijke kerk uit de 5e of 6e eeuw! Het mooie pannenpatroon is aan de zuidelijke buitenkant van de kerk nog beter te zien!


Deze kerk raakte in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd tijdens de geallieerde bombardementen op deze streek. Daarvan is nu niet veel meer te zien en de meeste kunstwerken in de kerk zijn behouden gebleven.
De ingang van de kerk wordt gedomineerd door twee liggende leeuwen, die de Korintische zuilen van het voorportaal dragen en die de bezoekers vorsend aankijken voordat deze door een grote, gedeelde bronzen deur de kerk ingaan. Daar heerste een gewijde stilte, die niet werd verstoord door de aanwezigheid van toch vele bezoekers. Een van de bijzonderheden is de schrijn van de Heilige Heinrich von Bozen, een stadspatroon van Bozen. Deze vrome en sober levende werkman, die van 1250 tot 1315 leefde, was vermoedelijk na een pelgrimstocht vanuit zijn geboorteplaats Bozen naar Rome, in Treviso (ten zuiden van Bozen) gebleven, waar hij uiteindelijk ook gestorven is. Omdat er wonderen geschiedden tijdens zijn bijzetting en ook later nog, werd Heinrich von Bozen in 1750 zaliggesproken. Zijn relieken werden in 1759 in een plechtige optocht naar Bozen gebracht. Nu liggen ze in een kunstvolle vitrine van fraai smeedwerk in de Domkerk. Wanneer Heinrich tot stadspatroon van Bozen benoemd is, valt niet meer te achterhalen.
- Bozen: toegangsportaal tot de Maria Himmelfahrtskirche Domkerk uit de 14e eeuw met twee liggende leeuwen en een bronzen deur
- Bozen: in de Maria Himmelfahrtskirche Domkerk staat een schrijn met de relieken van de Heilige Heinrich von Bozen (1250-1315)
Een zaliggesprokene van recentere datum is de verzetsstrijder Beato Josephus Mayr-Nusser (1910–1945): hij is zaliggesproken op 18 maart 2017. In de kerk wordt veel aandacht besteed aan hem en aan zijn onwrikbaar geloof. Hij groeide op als boerenzoon in een buurtschap buiten Bozen en was een toegewijd katholiek. Mede daarom was hij zeer gekant tegen het nationaalsocialisme, dat hij op geen enkele manier verenigbaar vond met zijn christelijke overtuiging. Hij was ook lid van de katholieke verzetsgroep Andreas-Hofer-Bund (vernoemd naar een bekende Tiroler verzetsheld uit het begin van de 19e eeuw, Andreas Hofer). Toen Mayer-Nusser in september 1944 opgeroepen werd voor de Duitse militaire dienst, werd hij naar Pruisen gestuurd om bij de Waffen-SS te dienen. Op 4 oktober 1944 moest hij de “Führereid” (trouw aan Hitler) afleggen: hij weigerde dit vanwege zijn geloof. Hij schijnt gezegd te hebben: “Wenn nie jemand den Mut aufbringt, ihnen zu sagen, dass er mit ihren nationalsozialistischen Anschauungen nicht einverstanden ist, dann wird es nicht anders.” Vrij vertaald: Als niet iemand de moed kan opbrengen om te zeggen dat hij het niet eens is met het wereldbeeld van het nationaalsocialisme, dan verandert er niets. Daarmee bezegelde hij zijn eigen doodsvonnis: op weg naar het concentratiekamp Dachau overleed hij op 24 februari 1945 aan de ontberingen van zijn gevangenschap. In 1958 is hij in Ritten, een plaatsje op een berg boven Bozen, begraven.
Voor hem is in de Maria Himmelfahrtskirche ter gelegenheid van zijn zaligspreking een op een altaar lijkend monument opgericht, waarmee de onverzettelijkheid van Mayr-Nusser wel goed wordt uitgebeeld. Het werd vormgegeven door de Südtiroler kunstenaar Eduard Habicher (*1956): de gebogen metalen staven in vlammend rood, die het kenmerk zijn van Habicher’s stijl, en het roestbruine Cortonstaal passen op wonderlijke wijze goed in het gotische kerkinterieur… Een messingen plaquette geeft zijn levensloop weer. Op de muur achter het gedeelte van het monument met zijn bidprentje zijn nog stukjes van een fresco uit lang vervlogen tijden te zien tegen een verder witgepleisterde muur.
- Bozen: in de Domkerk Maria Himmelfahrtkirche is een schrijn ingericht voor de in 1945 omgekomen en in 2017 zaligverklaarde verzetsstrijder Beato Josephus Mayr-Nusser (1910-1945)
- Bozen: in de Domkerk Maria Himmelfahrtkirche is op een messingen plaquette de levensloop weergegeven van de verzetsstrijder Beato Josephus Mayr-Nusser (1910-1945)
- Bozen: in de Domkerk Maria Himmelfahrtkirche omlijst het kunstwerk van Eduard Habicher (*1956) de messingen plaquette voor de verzetsstrijder Beato Josephus Mayr-Nusser (1910-1945)
- Bozen: in de Domkerk Maria Himmelfahrtkirche omlijst het kunstwerk van Eduard Habicher (*1956) het bidprentje van de verzetsstrijder Beato Josephus Mayr-Nusser (1910-1945)
Iets verder naar het westen ligt weer een oude kerk: de Chiesa dei Domenicani, de Dominicanenkerk uit de 14e eeuw. Deze heeft in vergelijking met de Domkerk een heel sober uiterlijk. Wat opvalt is een enorm groot, maar nogal vervaagd fresco naast de bronzen toegangsdeur: dit stelt het sterven van Maria voor, met de apostelen verzameld rond haar bed. Het wordt toegeschreven aan een beroemde Noord-Italiaanse frescoschilder uit het midden van de 15e eeuw, Leonhard von Brixen die erom bekend stond dat hij zijn figuren met heel vriendelijke gelaatstrekken weergaf. Die details waren hier niet goed meer te zien, maar het tafereel was in ieder geval duidelijker dan de andere fresco’s: daarvan was jammer genoeg niet veel meer over dan brokstukjes…

Dat er überhaupt nog iets van deze kerk over is, mag een wonder heten: het gebouw werd tijdens de geallieerde bombardementen in 1944 zwaar beschadigd. Pas in het begin van de 1960er jaren was de restauratie voltooid… Nu staat er in de kerk een maquette van het gehele kerk- en kloostercomplex in een vitrine. Ook wordt een foto getoond met de ruïne na het bombardement…


Hoewel het kerkinterieur gotisch van stijl is, zijn er vele fresco’s bewaard gebleven uit de 15e eeuw. Deze fresco’s bedekten oorspronkelijk alle muren. Nu vallen de overgebleven fresco’s extra op tegen de verder wit gestucte muren! Een van de belangrijkste kunstwerken in dit gedeelte van de kerk is het altaarstuk “Het visioen van Soriano”, in 1655 gemaakt door de Italiaanse barokschilder Giovanni Francesco Barbieri (1591–1666), die beter bekend was onder de naam Guercino. Hier wordt een Dominicaan getoond die op 15 september 1530 in het klooster van Soriano Calabro een visioen kreeg waarin hem de Maagd Maria, Maria Magdalena en de heilige Catharina van Alexandria (met het radbraakwiel dat haar marteldood werd) verschenen. Hij kreeg daarbij een portret van de stichter van zijn Orde met een boek (symbool voor het leren) en een lelie (symbool voor de puurheid van de leden van de orde).
- Bozen: er zijn in de Dominicanenkerk nog steeds mooie fresco’s uit de 15e eeuw te zien – vele daarvan zijn in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan
- Bozen: in de Dominicanenkerk is een beroemd altaarstuk uit 1655 van de Italiaanse barokschilder Guercino (1591-1666) met “Het visioen van Soriano”
Het belangrijkste gedeelte van het complex van de Dominicanenkerk is de St. Johanneskapel met prachtige muurschilderingen uit de 14e eeuw. Deze zijn pas in 1915 weer ontdekt en vanaf 1935 blootgelegd…
- Bozen: het plafond van de 14e eeuwe St. Johanneskapelle in de Dominicanenkerk
- Bozen: fresco van de Engel Gabriel met de Boodschap aan Maria op de wand van de 14e-eeuwe St. Johanneskapelle in de Dominicanenkerk
- Bozen: fresco van Maria met het Kindeke Jezus op het ezeltje op de wand van de 14e eeuwe St. Johanneskapelle in de Dominicanenkerk
- Bozen: fresco van een vrouwelijke heilige op de wand van de 14e-eeuwe St. Johanneskapelle in de Dominicanenkerk
Er zijn nog veel meer kerken en kapellen in Bozen en in dit sterk katholieke land. Daarom zullen de mensen in dit gedeelte van de Alpen, waar het leven door de eeuwen heen hard en ruig was, steeds zoveel vertrouwen hebben gehad in het geloof, maar daarnaast ook in hun eigenheid en zelfstandigheid. Dat komt zeker ook tot uitdrukking in hun onafhankelijkheidsstreven…
Rond het onafhankelijkheidsstreven van Südtirol
Er zijn in de geschiedenis van Bozen en Südtirol in het algemeen verschillende belangrijke “moments in time” geweest: een van die momenten was in 1363 toen het gezag over het gebied overging van het adelsgeslacht Tirol-Görz, waar geen erfgenaam was, naar dat van het Huis Habsburg. De Habsburgers regeerden hier vervolgens gedurende 550 jaar.
Toen kwam het moment waarvan de impact in deze tijd nog steeds doorwerkt. Na de Eerste Wereldoorlog werd bij één van de Verdragen van Versailles (1919), het Verdrag van Saint-Germain van 10 september 1919, afgesproken hoe de grenzen van het “nieuwe” Oostenrijk moesten worden bepaald. In dit verdrag dat werd gesloten tussen de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog en wat er was overgebleven van Oostenrijk, werden ook de nieuwe staten die uit de oude Oostenrijk-Hongaarse monarchie waren ontstaan erkend: Hongarije, Tsjechoslowakije, Polen en Joegoslavië. Er werd ook bepaald dat o.a. het overwegend Duitstalige Südtirol en Trentino aan Italië toevielen. Het verdrag trad op 16 juli 1920 in werking. Deze ingrijpende verandering viel ook samen met de opkomst van het fascisme van dictator Benito Mussolini (1883–1945): de fascisten, die ook wel “zwarthemden” worden genoemd, leefden zich helemaal uit op de in hun ogen niet-Italiaanse bewoners van het gebied. Een berucht voorbeeld is de Bozner Blutsonntag van 24 april 1921, het eerste geweldsincident van het fascistische tijdperk in Bozen. Op die zondag werd in het gedeelte van Tirol dat nog tot Oostenrijk behoorde een referendum gehouden over de aansluiting bij het Duitse Rijk. De Italiaanse fascisten die toentertijd nog maar georganiseerd was als een paramilitaire knokploeg, beschouwden de toevallig op diezelfde dag georganiseerde Voorjaarsbeurs in Bozen als provocatie. Bij deze beurs hoorde ook een parade bij met deelnemers in traditionele kostuums (de Trachtenumzug ) die door de stad trokken. De fascisten vonden deze optocht anti-Italiaans en pro-Duits. Daarom besloten zij om de parade te verstoren. Ze gingen deelnemers en toeschouwers met knuppels, pistolen en handgranaten te lijf, waarbij vele gewonden en één dode vielen. De Italiaanse autoriteiten grepen hierbij niet in, maar escorteerden de fascisten naar het treinstation. Uiteindelijk werden er maar twee fascisten uit Bozen zelf gearresteerd, die ook snel weer op vrije voeten kwamen.
Verder veranderde er in het interbellum niets ten gunste van het gebied, in tegendeel. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog hadden de inwoners van Südtirol gehoopt dat Hitler met de annexatie van Oostenrijk ook hun grondgebied zou terugeisen. Hitler en Mussolini sloten echter een akkoord waarbij de Südtiroler bevolking voor de keuze werd geplaatst om hun Duitse nationaliteit te bevestigen en te emigreren naar het Duitse Rijk dan wel als Italianen te assimileren en daarmee afstand te doen van alle culturele rechten (de Grosse Option). Meer dan driekwart van de bevolking koos voor emigratie. Slechts een derde van hen koos na de oorlog voor terugkeer naar het oude vaderland.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Südtirol verregaande autonomie ten opzichte van de Italiaanse staat. De eerste internationaalrechtelijke stap werd gezet, toen de “Gruber-De-Gasperi-Overeenkomst” op 5 september 1946 in Parijs werd gesloten tussen Oostenrijk (door de Minister van Buitenlandse zaken Gruber) en Italië (door de Italiaanse Ministerpresident De Gaspari). Hierbij werd de culturele eigenheid van de Duitstalige bevolking in de Regio Trentino-Südtirol beschermt en gegarandeerd: de positie van Duitstaligen werd gelijkgesteld aan die van Italiaanstaligen, de Duitstaligen kregen autonomie binnen Italië en Duitstalige onderwijs werd toegelaten. De overeenkomst was ook van belang voor de positie van Südtirol: op deze manier zouden de Geallieerden ermee instemmen dat Südtirol bij Italië bleef. Zij waren tegen de eenwording van het “oude” Tirol. De overeenkomst was als bijlage bij het op 10 februari 1947 ondertekende Vredesverdrag opgenomen en vormt de basis voor de huidige autonomie van Südtirol. Italië vond dat het met de implementering van deze overeenkomst in het Eerste Autonomiestatuut van 1948 genoeg gedaan had, maar de politici van de Duits en Ladinisch sprekende bevolkingsgroepen vonden dat niet. De overeenkomst was immers niet duidelijk over de territoriale reikwijdte, zodat behalve Südtirol ook de Italiaanssprekende regio Trentino onder het nieuwe autonome gebied zou vallen. Dat betekende dat daardoor de Italiaanssprekende bevolking verreweg in de meerderheid was… In 1960 werd het Eerste Autonomiestatuut ook volkenrechtelijk erkend. In de daaropvolgende 25 jaar werden intensieve onderhandelingen gevoerd die leidden tot het in 1972 tot stand gekomen en veel uitgebreidere Tweede Autonomiestatuut.
Door de constante toestroom van Italianen uit andere (zuidelijkere) regio’s van het land ontstonden er vanaf 1961 regelmatig conflicten tussen de Südtiroler bevolking en de import-Italianen. Dit leidde tot gewelddadige confrontaties. Een terroristische organisatie, de Befreiungsausschuss Südtirol (BAS), was in het midden van de jaren 1950 opgericht met als doel het zelfbeschikkingsrecht van Südtirol en afscheiding van Italië af te dwingen via o.a. bomaanslagen. In de eerste fase richtte de groep zich op symbolische doelen, zoals aanslagen op relicten van het fascisme (standbeeld van Mussolini), maar vanaf 1961 werd het allemaal veel ernstiger. In de zgn. Feuernacht bliezen de activisten 37 elektriciteitsmasten in de regio van Bozen met bommen op. De BAS zag de elektriciteitsmasten als fascistisch symbool en een voorbeeld van de Italiaanse industriële “invasie” van Südtirol tijdens het fascisme van Mussolini. De aanduiding “Feuernacht” heeft betrekking op het tijdstip waarop de explosies plaatsvonden: in de nacht van 11 op 12 juni, de “Herz-Jesu-Nacht” waarin jaarlijks met bergvuren en processies de christelijke tradities rondom de Heilighart-verering worden gevierd en die ook wel gezien worden als de viering van de zomerzonnewende. Het na deze aanslagen gevangennemen van de leiders leidde een nog gewelddadigere fase in. Bovendien was de groep inmiddels ook geïnfiltreerd door Oostenrijkse en Duitse neonazi’s. In de periode tot 1969 werd een aantal moordaanslagen uitgevoerd op Italiaanse veiligheidsdiensten. Naarmate de onderhandelingen over de Südtiroler autonomie vorderden namen de activiteiten van de BAS af. Hoewel de groep streed voor het door de overgrote meerderheid van de bevolking gesteunde autonomiestreven, had zij uiteindelijk niet de sympathie van de bevolking. Evenmin is duidelijk geworden of en in welke mate de politieke impact van deze gewelddadige acties iets heeft bijgedragen aan de onderhandelingen over de autonomie…
Onder de Autonomie voor Südtirol wordt verstaan: het totaal van rechtsnormen die in de Regio Trentino-Südtirol in het algemeen en in de Autonome Provincie Bozen-Südtirol in het bijzonder een vérstrekkende zelfbestemming van het openbare leven mogelijk maken. In het Tweede Autonomiestatuut van 1972 werden vooral regelingen opgenomen om de autonomie te waarborgen, zodat niet met een beroep op de Italiaanse Grondwet tekort gedaan zou worden aan deze autonomie. Er zijn ook bepalingen over financiën: ongeveer 90% van de inkomsten in de Provincies blijven daar – niet onbelangrijk dus! Ook is er een lange lijst met onderwerpen opgenomen waarover beslissingen alleen door de Provincies zelf mogen worden genomen.
Rond de Südtiroler Landtag
De Südtiroler Landtag heet in het Italiaans het Consiglio provinciale di Bolzano en in het Ladinisch Cunsël provinzial de Südtirol. Hij zetelt in een aantal prachtige gebouwen rond het Silvius Magnago-Platz plein, dat naar het westen open is. Het Palais Widmann aan de noordzijde van het plein stamt uit 1882–1885 en was oorspronkelijk een patriciërswoning. Het gebouw van de Landtag zelf sluit het plein naar het oosten af en is in 1953 gebouwd naar het winnende ontwerp van twee architecten. De ene kwam uit Südtirol, de andere uit Italië en was ook verantwoordelijk geweest voor vele vooroorlogse fascistische bouwwerken, maar die een grote stempel heeft gedrukt op de naoorlogse architectuur. Aan de zuidzijde wordt het plein afgeschermd door een heel modern gebouw, Landhaus II, uit het begin van de 21e eeuw, met marmer en rossig porfiergesteente uit de buurt. Sinds 2014 wordt elk jaar op 5 september de ondertekening van de Gruber-De-Gaspari-Abkommen Overeenkomst gevierd met de “Tag der Autonomie“. In 2021 heeft de Südtiroler Landtag om het feit dat 75 jaar daarvoor het Verdrag van Parijs werd gesloten luister bij te zetten, een werkgroep blast met de inrichting van een permanente tentoonstelling op het Silvius Magnago-Platz plein waarbij op negen rode pilaren (het aantal letters van het woord Autonomie) de wordingsgeschiedenis van de Südtiroler autonomie worden weergegeven. Het felle rood contrasteert sterk met de mooie okertinten van de omliggende gebouwen. De zeer uitgebreide informatie in de drie landstalen en in het Engels geeft wel een goed beeld van de ontwikkelingen en ook van wat er al bereikt is.

Op het plein staan ook drie monolieten (“Totems“) die ieder betrekking hebben op een regio met specifieke geologische kenmerken. Zij staan ook voor de diversiteit van het gebied en bovendien ook voor de drie taalgroepen in de provincie. Deze stonden er al lang voor de permanente tentoonstelling werd ingericht. De combinatie is wel mooi: de verschillende vormen van “hoekigheid” vullen elkaar aan. De leigrijze monoliet is van serpentijn, een magnesium-ijzersilicaat dat in grote hoeveelheden in de Alpen wordt gevonden. Een gebied in het noorden van Südtirol is ingetekend. De witte monoliet is van marmer uit de Oostelijke Alpen – een brede strook over de gehele breedte van Südtirol is aangegeven. De rossige monoliet is van porfier, een gesteente van vulkanische oorsprong die vooral in het zuiden van Südtirol voorkomt (rond Bozen).
- Bozen: op het Silvius-Magnano plein voor de Südtiroler Landtag staat een monoliet van serpentijn met de aanduiding van herkomst – in het noorden van Südtirol
- Bozen: op het Silvius-Magnano plein voor de Südtiroler Landtag staat een monoliet van marmer met de aanduiding van herkomst – in het midden van Südtirol
- Bozen: op het Silvius-Magnano plein voor de Südtiroler Landtag staat een monoliet van poofier met de aanduiding van herkomst – in het zuiden van Südtirol
Eveneens op de Silvius Magnago-Platz plein staat de Laurin-Brunnen, een beeldengroep uit 1907. Hier wordt de ondergang van de dwergenkoning Laurin verbeeld: volgens een oude legende bezat Laurin, die koning was van een dwergenrijk op de berghellingen van de Rosengarten-berggroep ten zuidoosten van Bozen, een prachtige rozentuin. Op een dag gaf een koning in de buurt een feest, waarvoor Laurin niet uitgenodigd was. Hij ging toch, beschermd door zijn onzichtbaarheidkap. Hij zag de dochter van de koning en werd op slag verliefd op haar. Hij schaakte haar en bracht haar naar zijn rozentuin. Een hele ridderschaar volgde hem echter en ondanks zijn onzichtbaarheid konden zij aan de bewegingen van het gras zien waar Laurin was! De edelman Dietrich von Bern en zijn gevolg overmeesterden hem en namen hem gevangen. Laurin vervloekte daarop zijn rozentuin en bepaalde dat niemand de tuin ooit zou zien: niet bij dag en niet bij nacht. Hij was echter de schemering vergeten: vandaar dat de bergketen Rosengarten bij zonsopkomst en bij zonsondergang prachtig rooskleurig oplicht – het Alpenglühen! De fontein is gemaakt door de uit Bozen afkomstige beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864–1939), die ook de Mariensäule uit 1909 heeft ontworpen. De Laurin-fontein was eigenlijk bedoeld om Bozen toeristisch op de kaart te zetten, maar groeide uit tot iets politieks. Na de annexatie van Südtirol werd de fontein in een juninacht 1933 door fascisten gesloopt, waarna de brokstukken eerst naar het Stadsmuseum van Bozen werden overgebracht en later naar het oorlogsmuseum in Rovereto (ong. 80 km ten zuidwesten van Bozen). Pas in 1993 werd na langdurig onderhandelen de beeldengroep weer teruggebracht naar Bozen. Sinds 1996 staat de fontein op het grote plein, de Silvius Magnago-Platz. Vooral in Italiaanse rechtse kringen wordt het beeld, waarbij de “Duitse” edelman Dietrich von Bern de “Romanische” dwergenkoning Laurin bedwingt, gebruikt voor etnisch-nationalistische doeleinden, terwijl de Duitstaligen menen dat het om hun identiteit gaat. Oorspronkelijk was de fontein die eerst op een promenade langs de rivier de Taifers in het westelijke gedeelte van de stad had gestaan, bedoeld om het toerisme in Bozen als “Laurin“-stad te bevorderen…
- Bozen: op het plein voor de Südtiroler Landtag staat de “Laurin-fontein” uit 1909 met het gevecht tussen Ridder von Bern en Koning van de Dwergen Laurin door Andreas Kompatscher (1864-1939)
- Bozen: close-up van de beeldengroep tussen Ridder von Bern en Koning van de Dwergen Laurin op de “Laurin-fontein” uit 1909 door Andreas Kompatscher (1864-1939)
Ook het marmeren borstbeeld van Heinrich Noë (1835–1896) dat in het stadspark tegenover de Südtiroler Landtag ligt, van de hand van Andreas Kompatscher. Deze Heinrich Noë was een Duitse schrijver van romans, maar ook van gedetailleerde reisboeken, o.a. over de Alpen. Zijn boeken hebben tot op de dag van vandaag nog actualiteitswaarde… Het borstbeeld is enkele jaren na zijn dood, in 1899, opgericht en aan hem gewijd: “Vom D.(eutschen) u.(nd) Ö.(sterreichischen) Alpenverein und seinen Freunden gewidmet“.
- Bozen: in het park tegenover het treinstation staat een marmeren borstbeeld van de reisverhalenschrijver Heinrich Noë (1835-1896) uit 1899, gemaakt door de beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864-1939)
- Bozen: close-up van het marmeren borstbeeld van de reisverhalenschrijver Heinrich Noë (1835-1896) uit 1899, gemaakt door de beeldhouwer Andreas Kompatscher (1864-1939)
We blijven in de sferen van het onafhankelijkheidsstreven, want in datzelfde park staat met dezelfde felrode kleuren als de “Autonomie“-tentoonstelling een ronde zitbank met informatie en teksten die betrekking hebben op de Südtiroler politicus Alcide Berfolla (1922–2011), die samen met Silvius Magnago in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol heeft gespeeld in de Autonomie-kwestie. Vanaf 1961 tot 1964 was hij lid van de commissie die het zgn. “Südtirol-Paket” opstelde; van 1968 tot 1994 was hij als vertrouweling van verschillende Italiaanse Ministerpresidenten expert en adviseur in vragen betreffende Südtirol. Ook was hij voorzitter van de commissies die vanaf 1972 de verdere randvoorwaarden voor de autonomie uitwerkten. Berloffa werd in eerste instantie vanwege zijn pro-autonomie-houding afgewezen door sommige groepen van de Italiaanstalige bevolking van Südtirol. Later werd hij echter toch beschouwd als de “Italiaanse vader” van de autonomie van Südtirol, naar analogie van de onderhandelaar namens de Duitstalige Südtirolers, Silvius Magnago, zijn vriend gedurende zovele jaren.
In het park staat nog een andere in deze nawintertijd niet werkende fontein: de Froschbrunnen, de Fontein van de Kikkers. Deze fontein is in 1929 in het park tegenover het station opgericht. Hij is ontworpen door Ignaz Gabloner (1887–1964), beeldhouwer uit Bozen, en Francesco Rossi, architect uit Rome. Beeldhouwer Gabloner heeft in de eerste helft van de 20e eeuw een duidelijke stempel gedrukt op de stijl van bouwen in Südtirol. Hij heeft stijlelementen uit de Europese moderne architectuur, zoals het Kubisme en de Nieuwe Zakelijkheid, daarin verweven. De fontein is op 29 maart 1944 getroffen door een bom en daarbij volledig verwoest. In 1955 hebben de oorspronkelijke kunstenaars meegewerkt aan het plaatsen van een nieuwe (vrijwel identieke) fontein. De fontein bestaat uit een groot bassin met daarin op een verhoging een schaal van travertin (voor 1955 van zandsteen), waarin vijf amforen zijn geplaatst. Hier bovenuit spuit normaalgesproken de waterstraal, terwijl het water als een gordijn vanuit de grote travertinschaal naar beneden valt. Deze amforen staan symbool voor de vijf hoofdrivieren in Südtirol: de Etsch, (vanuit het Obervinschgau via Mals naar Bozen en verder naar het zuiden), de Eisack (vanaf de Brennerpas naar Bozen, waar hij uitmondt in de Etsch), de Rienz (vanuit de bergen ten oosten van Brixen naar de Eisack), de Talfer (vanuit het Sarntal naar Bozen, waar hij uitmondt in de Eisack) en de Passer (ten noorden van Meran naar de Etsch). Kenmerkend zijn de 12 grote water spuwende kikkers van brons die in groepjes van drie op de rand van het bekken zitten. Het ensemble is in 2021 een beschermd monument geworden.

Fascistisch monument is nu een waarschuwing
Een ander monument dat is opgericht tijdens het Fascisme is het Siegesdenkmal, de Triomfboog. Dit kolossaal ogend kunstwerk van marmer is in 1928 in de plaats gekomen van het een jaar daarvoor door de fascisten afgebroken monument ter herinnering aan de Kaiserjäger, waarvan de bouw in 1917 is begonnen, maar nooit is voltooid. Deze triomfboog is ontworpen door de Italiaanse evenknie van de Duitse architect Albert Speer, de architect Marcello Piacentini (1881–1960). Hij heeft bij vele projecten samengewerkt met de beeldhouwer Arturo Dazzi (1881–1966); hier maakte laatstgenoemde het grote beeld van de Victoria, de Overwinning, op de architraaf aan de oostzijde. Zij wordt uitgebeeld bij het afschieten van een pijl naar het “Germaanse noorden”. De Latijnse tekst onder de Victoria liegt er niet om: “HIC PATRIAE FINES SISTE SIGNA // HINC CETEROS EXCOLVIMVS LINGVA LEGIBVS ARTIBVS” – “hier aan de grenzen van het vaderland stellen we de tekenen op – van hieruit voeden wij ‘de anderen’ op door taal, wetgeving en kunsten.” Oorspronkelijk zou er in plaats van “de anderen” de barbaren komen te staan… Andere fascistische uitingen op het monument zijn de “Fasces“, de 12 (houten) roeden met een bijl in het midden tezamen gehouden door lederen riemen. Deze fasces waren een vast attribuut van de hoogste gezagsdragers in het Romeinse Rijk en door latere machthebbers, zoals de Italiaanse fascisten (“what’s in a name“) overgenomen. De roeden stonden oorspronkelijk symbool voor de macht om te straffen, de bijl voor de macht over leven en dood en de riemen voor de macht om te arresteren. Hier dragen aan beide zijden van het monument zes pilaren, in de vorm van de Italiaanse versie van de “fasces“, de bovenzijde van de boog: de bijl steekt niet boven de roeden uit, maar “kleeft” bovenaan op de zijkant van de bundel. Al in 1950 kreeg de boog een beschermde monumentenstatus. Bij dit monument zijn in de loop van de tijd de gemoederen van voor- en tegenstanders hoog opgelopen: deze conflicten konden volgens historici menen dat er zoveel conflicten zijn ontstaan rondom dit bouwwerk omdat er zoveel facetten aan zijn: het is niet alleen een gebouw dat duidelijk maakt wat het fascisme en de italianisering in dit gebied voor ogen stond met alle symboliek van dien of een herdenkingsmonument voor de gevallenen in de Eerste Wereldoorlog dat door de fascisten geheel voor eigen doel is gebruikt, maar ook een kunstwerk waaraan zovele kunstenaars van die tijd hebben meegewerkt… Pas in de laatste decennia is de situatie wat rustiger geworden en zijn er daadwerkelijke stappen gezet om het thema enigszins te “historiseren”, dus er zo objectief mogelijk aandacht aan besteden zonder al te scherpe randjes. Een van de maatregelen was het inrichten van een documentatiecentrum in de ondergrondse ruimten van het gebouw, waar de geschiedenis van de stad en Südtirol tijdens de overheersing van de Fascisten en de Nationaalsocialisten wordt getoond. De grens tussen “geschiedenis” als feitencomplex en “herdenken” als emotie is maar dun…

Ondanks alles houden de jaren van het fascisme de Südtiroler bevolking nog steeds bezig. Uit de fascistische tijd stamt ook de italianisering van de Duitse plaatsnamen en in sommige gevallen zelfs van familienamen! Zo is er veel verzet tegen de italianisering van plaatsnamen – het is nu 100 jaar geleden dat in Italië de fascisten aan de macht kwamen. Ik zag in de stad overal posters hangen met een ludiek-ogende boodschap, die in werkelijkheid wel over een heel serieus en bitter onderwerp gaan: “Südtirol 100 Jahre namenlos“. Het geestige van deze campagne vind ik dat in een WhatsApp-groep met de naam “Dichter und Minnesänger” berichten worden uitgewisseld tussen twee grootheden uit de Italiaanse en Duitstalige literatuur uit de 12e tot 14e eeuw: Dante Alghieri (1265–1321) en Walther von der Vogelweide (1170–1230). De klok op de smartphone wijst vijf voor twaalf aan en de batterij is ook bijna leeg: nog één streepje in het rood… De inhoud van de berichten is sterk: Dante meldt zich met “Ciao Walther” en verontschuldigt zich ervoor dat de mensen die na hem gekomen zijn de namen van Walthers vaderland hebben vervalst. Daarop begroet Walther Dante met “Griaß di Dante“, bedankt hem voor dit inzicht en laat hem weten dat hij de eerste is in 100 jaar die hierover iets zegt. Ook vraagt hij hem om iets te doen tegen dit onrecht. Als antwoord zegt Dante dat hij zijn best gaat doen, want als Kulturnation vervals je geen namen… En nu is het maar afwachten…!
In de WhatsApp-berichten zijn de icoontjes van beide dichters de bekende afbeeldingen – dat van Walther von der Vogelweide is ontleend aan het grote standbeeld dat voor hem is opgericht op het naar hem vernoemde plein Walther-Platz, vlak bij de Domkerk. Het standbeeld met zijn sokkel die ook als fontein is ontworpen, is uitgevoerd in wit marmer uit Laas, een plaats in het naburige Vinschgau. Het geheel is in 1889 onthuld. Tijdens het fascisme werd in 1925 de naam Walther-Platz veranderd in Piazza Vittorio Emanuele, naar de Italiaanse Koning Viktor Emanuel III. In 1935 werd het standbeeld van zijn prominente plaats weggehaald en ergens ver weg in een buitenwijk geplaatst. In 1945 kwam het standbeeld weer terug op de oorspronkelijke plek en kreeg het plein zijn naam ook weer terug.
- Südtirol: reclamecampagne om na 100 jaar de effecten van de italianisering van Duitse plaatsnamen weg te nemen
- Bozen: standbeeld uit 1889 van de Duitstalige minnezanger Walther von der Vogelweide (1170-1230) op het Walther-Plazt plein
Ik had stiekem gehoopt dat de confrontaties die ik de afgelopen dagen in Neurenberg heb gehad met oorlog, geweld en onrecht, voorlopig de laatsten zouden zijn op deze reis. Toch kwam ik bij mijn eerste kennismaking met deze mooie stad in Südtirol opnieuw nogal ruw in aanraking met dezelfde thematiek… Ik heb me echter voorgenomen om mij daardoor niet te negatief te laten beïnvloeden en te gaan genieten van alles wat deze stad en de omgeving vooral aan natuurschoon te bieden heeft, zoals een Mediterrane Botanische hellingtuin en grote aardpiramides!
Wat een interessante verhaal, dank je wel!.
Een boeiend verhaal over een stad en een streek die Sophie en ik vaak hebben bezocht. Een leestip: een paar jaar geleden verscheen het door de cultuurhistoricus Thomas van der Dunk geschreven boek: “Zuid-Tirol is niet Italië! Een honderd jaar oud Europees grensgeval”, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2018.
Zal je vast bevallen!
Paul
Weer prachtig en boeiend verhaal. Roeping mis gelopen? Bovendien gefeliciteerd!