Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
30 september 2019
Langs het Aletschbos en over de dam van het Gibidum stuwmeer
Vanochtend vertrok ik met de trein van 10.48 uur uit Brig naar Mörel, om twee stations verder en 17 minuten later weer uit te stappen. Het tussenliggende station is Bitsch – het is geestig om te horen hoe dat in het Engels wordt aangekondigd: het klinkt echt als “bitch“! In Mörel was het maar een paar minuten lopen naar het dalstation van de gondelbaan die uiteindelijk in Riederalp eindigt. Het eerste stuk van het traject gaat tot het dorp Ried-Mörel dat op een bergschouder ligt. De gondel beweegt bij het tussenstation heel langzaam voort, zodat mensen die in Ried-Mörel moeten zijn, gewoon kunnen uitstappen. Passagiers voor Riederalp moeten blijven zitten: de gondel gaat daarna op een andere kabel verder naar het eindstation Riederalp.
Het uitzicht naar alle kanten was weer prachtig. De “huisberg” van Brig, de Glishorn (2.525m) is naar het zuidoosten kijkend over het kerkje van Ried-Mörel duidelijk in beeld. Hoe hoger ik kwam met de gondelbaan, des te verder mijn uitzicht reikte: achter de Glishorn zag ik ook een hoge besneeuwde bergtop, de Spitzhorli van 2.737 meter hoog. Verder kon ik ook dichtbij de chalets zien staan, die ouder en nieuw allen in Walserstijl waren gebouwd. Zij stonden tegen de berghelling op de nu al verkleurde weiden vlakbij het dorp. In noordoostelijke richting strekten zich aan de overkant van het Rhônedal de bergen rond het Binntal dal uit, waar ik gisteren nog had gewandeld. Hemelsbreed zijn die afstanden niet zo groot…
Uit het bergstation komend was de weg naar de Riederfurka snel gevonden: een steil pad leidde de berg op. Daar viel al snel op dat er met veel steigers verbouwd werd aan de Villa Cassel: in deze majestueuze villa in Victoriaanse stijl uit 1902 is normaal gesproken een Informatiecentrum gevestigd van Pro Natura, de oudste Zwitserse natuurbeschermingsbeweging. De Villa en het nabijgelegen chalet worden sinds 1976 ook gebruikt als hotel-restaurant. Het gebouw en de exploitatie zullen met ingang van het volgende zomerseizoen zo duurzaam mogelijk en ook CO2-neutraal zijn. De Villa heeft een bewogen geschiedenis. Villa Cassel is gebouwd door Sir Ernest Cassel (1852–1921), een van origine Duitse bankier en zakenman uit Londen, die om gezondheidsredenen naar de frisse berglucht moest reizen. Hij was een geslaagd en zeer vermogend man die daardoor in de hoogste kringen van Engeland verkeerde. Vele invloedrijke personen hebben in de Villa gelogeerd – o.a. Winston Churchill. Hij had niet alleen een scherp ontwikkeld gevoel voor zaken, maar hij had ook veel geld over voor daden van liefdadigheid. Mede omdat hij in Ried, Betten en omgeving de armoedige boerengemeenschap steunde werd hem een stuk grond op de Riederfurka gegund om een villa te kunnen bouwen. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was hij niet meer in staat om naar zijn villa boven Riederalp te reizen. Hij stierf in Londen op 21 september 1922 en liet al zijn bezittingen aan zijn kleindochter na. Zij verkocht de villa aan een hoteliersfamilie die het gebouw, met behoud van de originele inrichting en stijl, vanaf 1924 tot eind jaren 1960 als hotel exploiteerden. Daarna dreigde de Villa totaal te vervallen. In 1973 heeft de voorganger van Pro Natura dit weten te voorkomen door het gebouw te kopen en te verbouwen. In 1976 werd Villa Cassel als informatiecentrum geopend – er is ook een mogelijkheid om er te overnachten. Na de huidige verbouwing gaat de Villa in de vroege zomer van 2020 weer open. Er is ook een grote Alpentuin aangelegd bij Villa Cassel.
Aan de westkant van de Riederfurka kreeg ik het overweldigende panorama te zien van het gebied rond de Aletschgletsjer. Niet alleen de kale bergen aan weerszijden van de enorme grote ijsmassa van de gletsjer zijn indrukwekkend, maar ook de zuidelijke uitlopers van het Aletschwald bos. De bescherming van dit gebied, 400 hectare groot, is in 1933 tot stand gekomen doordat de gemeente Ried-Mörel, de “Alpgenossenschaft Riederalp” en de stichting Pro Natura daartoe een pachtovereenkomst hebben afgesloten. Nu wordt het gebied beheerd door Pro Natura en door het Kanton Wallis financieel ondersteund. In dit gebied wat een van de kernstukken vormt van het UNESCO-Werelderfgoed Jungfrau-Aletsch zijn vele beschermingsmaatregelen genomen, zo is de jacht er geheel verboden. Het bos wordt geheel aan zijn lot overgelaten, zodat het aardig op weg is om een oerbos te worden. Er wordt wel veel onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen: het gaat niet alleen om de bomen die vaak heel oud zijn, maar ook om de verschillende ontwikkelingsstadia van andere biotopen, zoals hoogveen. Op een mooi en oud houten bord staat vermeld dat bij beslissing van de Zwitserse Staatsrat van 5 mei 1933 de “Reservation Aletschwald” is gesticht: “Unbedingter Schutz aller Tiere und Pflanzen“. Omdat het smelten van de gletsjer al redelijk gevorderd is, zijn er interessante geologische aspecten zichtbaar: er zijn merkwaardig ronde golven in het gesteente te zien. Dit zijn wat in het Duits heet “Rundhöcker” of in het Engels en in het Nederlands “Roches moutonnées“: door het dalwaarts bewegen van de gletsjer over de vaste bodem van oergesteente – dat nog niet is verweerd, omdat het ijs eroverheen ligt – smelt door de druk van het ijs een dun laagje ijs tot water dat als transportmiddel dient. Als de gletsjer op een oneffenheid stoot, schuurt het ijs het gesteente glad. Zodra het ijs deze hindernis genomen heeft, vriest het slijpsel weer aan de gletsjer vast. Zulke “Rundhöcker” vindt men vaak in groepen – dat was hier duidelijk te zien… In de “plooien” groeiden nu bomen, zodat de kale rondingen erg goed te zien waren!
Omdat ik daar liep en mijn ogen uitkeek, volgde ik weer eens niet het aangegeven pad. Ik volgde de bordjes van de Aletsch-Panoramaweg en ik merkte pas later dat ik steil de beboste helling naar beneden liep in plaats van in de richting van de gletsjer… Maar ik werd wel heel erg verrast met een prachtig panorama van de Walliser Alpen aan de zuidzijde van het Rhônedal! Ik kwam het bos uit en zag opeens de grauwgrijze top van de Matterhorn met daarnaast de brede wit-besneeuwde top van de Weisshorn in de verte opdoemen – en dat onder een vrijwel strakblauwe hemel met een paar witte wolken. Daar ging mijn hart toch wel even sneller van kloppen! Ik heb dan ook enige tijd daar gestaan met de zon in mijn gezicht en van dit uitzicht genoten.
Na een paar minuten lopen kreeg ik ook een goed beeld van waar het gedeelte van Etappe R96 van vandaag zou moeten eindigen: ik zag behalve de hoge bergen aan de overzijde van het Rhônedal, aan mijn kant de overzijde van het diepe dal waardoorheen de bergbeek de Massa stroomt het witte gebouw van het Hotel Belalp liggen, net boven de boomgrens. Vorig jaar heb ik vanaf daar het traject naar Mund gelopen – een mooie tocht, maar wel in een heel ander soort landschap, met minder bos en veel meer graslanden en waterlopen (Suonen).
De tocht naar beneden tot aan het Gibidum stuwmeer nam toch nog meer dan een uur in beslag: ik moest vanaf het punt waar ik van de route door het Aletschwald bos was afgeweken, bij Nessul, een hoogteverschil van meer dan 500 meter overbruggen. Het was een imposant gezicht om die grote, wat melkachtig blauwe watervlakte te zien liggen, tegengehouden door de teruggebogen damwand. Dit hier en daar wel 104 meter diepe stuwmeer werd gebouwd van 1966 tot 1968 en in gebruik genomen in 1969. Het heeft een oppervlakte van 21 km². De lengte van de dam is 327 meter en de hoogte van de muur 122 meter. Ik daalde via metalen trappen naar de damwand, waaroverheen een brede weg liep met balustrades aan beide zijden. Er stond een groot bord met een waarschuwing die mij nogal overbodig leek: dat het streng verboden was om over deze afrasteringen te klimmen en dat de gemeente Naters iedere aansprakelijkheid afwees… Ik zag tegen de oostelijke rotswand een grote hoeveelheid boomstammen en takken drijven en vroeg mij af, hoe die daar ooit weggehaald konden worden. Het meer wordt gevoed met water van de gletsjers in het omringende gebied, met name de Aletschgletsjer. Een groter probleem dan het drijvende hout is het erosiemateriaal dat vanuit de gletsjers door dit water wordt meegevoerd. Daarom moet het meer ieder jaar “gespoeld” worden met wel 400.000m³ water – daartoe worden de doorlaatpunten aan de onderzijde van de damwand geopend. Bovenin de damwand zijn ook overstorten gemaakt: bij een maximale waterhoogte van 140 meter worden zij geopend. Nu zag ik geen water stromen, maar alleen heel veel zwaluwen die met hun karakteristieke kreten insecten vingen al op en neer vliegend en zigzaggend langs die enorme betonmuur. Vanaf de weg over de dam had ik weer een prachtig, zonovergoten uitzicht in de richting van het Rhônedal. Het uitzicht over het meer waar ik de achterliggende bergen en nog een stukje gletsjer zag, was ook erg indrukwekkend.
Eerlijk gezegd was ik best blij dat ik over deze solide damwand kon lopen en niet over de hangbrug over de Massa-Kloof ten noorden van dit stuwmeer… Die hangbrug is in 2008 aangelegd, omdat de Aletschgletsjer zich steeds meer teruggetrokken had en het niet meer mogelijk was om het oude pad over de gletsjer te volgen. Deze hangbrug is 124 meter lang en het passeren ervan wordt beschreven als een “Nervenkitzel” – welnu, dat soort zenuw-kietelen is niet zo aan mij besteed…
Het was duidelijk dat er veel techniek komt kijken bij een dergelijk bouwwerk. Er ging niet alleen een smalle, metalen trap naar beneden langs de damwand, maar er was ook een takelconstructie met een gaasmand, voor gereedschap leek me! Hoogtevrees moet je niet hebben hier… Aan de westkant van het meer was op de rotswand een peilstok bevestigd, waarop de gevaarlijke hoogten in rood waren aangegeven. Ook hier dreef veel hout in het water. Er waren steile trappen van de damwand naar de verharde weg – eenmaal boven had ik weer een mooi overzicht over het meer, de damwand en de steile berghelling met het bos waardoor ik was afgedaald. Het was niet helemaal de route van Etappe R96 naar Belalp, maar ik had het zeker wel de moeite waard gevonden…
Toen ik langs de “brandtrap” vanaf de dam van het stuwmeer naar boven klom, kwam ik langs een soort “minituintje” dat ergens op een vlak stukje van de vrijwel verticale rotswand groeide – te midden van zoveel menselijke invloed en van achter betonwanden gevangen watermassa’s had dit wel iets van verstilling! Verder heb ik op deze wandeling nog wel wat aardigs aan flora gezien. Hoewel het al wat later in het bloeiseizoen was, vond ik toch nog wat bijzondere viooltjes die op een vochtig stuk met ruw gras en wat brandnetels groeiden. Na enig zoeken bleken dit “Felsen-Stiefmütterchen” (Viola tricolore ssp. subalpina Gaudin) te zijn: familie van het Driekleurig viooltje, wat een beetje verwarrend is, omdat dit Rots-Driekleurig viooltje (in vertaling, want er is geen eigen Nederlandse naam voor!) eigenlijk geen drie, maar slechts twee kleuren heeft: wel wit en geel, maar geen blauwig-violet. Hoe dan ook: ze zagen er leuk uit, met de streepjes vanuit het bloemhart, zodat het net gezichtjes leken! Hoewel ik de kern van het echte Aletschwald bos had gemist, waren er hier toch ook veel oude en bizar vergroeide naaldbomen te zien, die zich stevig hadden vastgezet in de stenige berghelling. Op een stronk van een ooit afgezaagde spar lagen vele afgekloven sparrenappels: had hier een eekhoorn zitten peuzelen of toch een Tannenhäher (Nucifraga caryocatactes), een Notenkraker die er om bekend staat dat hij grote (winter)voorraden aanlegt van de nootjes. Hij is in staat om die zelfs onder een dikke laag sneeuw weer terug te vinden. Soms lukt dat niet en dan groeien er uit de niet teruggevonden nootjes weer nieuwe sparrenbomen – ook een vorm van bosvernieuwing! Ik heb hen gehoord, toen ze van boom naar boom vlogen. Ook het Wit vetkruid (Sedum album) stond nog te bloeien in de beschutting van een paar rotsblokken – dat was nog wel binnen hun gebruikelijke bloeitijd.
Eenmaal op de verharde weg in de richting van Blatten kwam ik langs een groot informatiebord met een landkaart waarop aangegeven wordt hoe het complex van de “Electra-Massa” in elkaar zit. Ik zag ook hoe dicht de noordzijde van het meer bij het einde van de Aletschgletsjer is, en hoe de drukleidingen vanaf het stuwmeer naar de waterkrachtcentrale in Bitsch lopen. Er is een enorm groot verval: het water “valt” bijna 750 meter naar beneden en drijft dan de turbines aan!
Ik vervolgde mijn weg door een sparrenbos met oude bomen, waar veel paddenstoelen groeiden, in de richting van Blatten. Het viel me op dat hier nogal wat grote bomen waren omgewaaid. De oorzaak zat niet zozeer in de kruinen dan wel in de wortels. Sommige woudreuzen hadden zich geworteld rondom grote ronde stenen, die niet genoeg houvast hadden kunnen bieden… Het was alweer een tijdje geleden, want er groeiden alweer jonge bosbesplanten in de aarde die nog in het wortelstel van de bomen zat! Ik stak bij Rischinen met een bruggetje een vrijwel droge bedding van een beekje, de Bruchi, over. Het geheel zag er nogal onschuldig uit, maar de gemeente had toch een waarschuwingsbord en een alarmlicht geplaatst: het was een gebied waar hoogwater en aardverschuivingen (Murgänge) konden optreden. Er werden ook vluchtroutes aangegeven die men volgen moet in geval van hoogwater of aardverschuivingen…
In Blatten had ik nog wat tijd voordat de Postauto naar Brig zou vertrekken en daarom ging ik op het terras van Hotel Blattnerhof zitten. Ik dronk een kopje koffie en at er een lekker stuk vruchtentaart bij. Het woei nogal en er vielen veel dode naalden uit de boom – er lag al een dikke laag op de grond en af en toe landde er eentje in mijn koffie en op mijn taart, maar dat mocht het plezier niet verstoren: heerlijk in de zon zitten en terugdenken aan de mooie en verrassende tocht, meer wilde ik niet! Het was weer een mooie dag geweest.
Goede morgen,
Wat een mooi reis maak je. Best spannend! Binnenkort wordt het winter en ik denk dat het op sommige routes gevaarlijk gaat worden en dus zien we jou hier in Arnhem weer ?Fijne zondag in die mooie bergen en hartelijke groeten