Om de kaart te vergroten a.u.b. op het vakje in de linkerbovenhoek klikken! De grotere kaart opent op een nieuwe pagina.
17 september 2018
Wandelen langs het water
Het weer van vandaag kon niet meer verschillen van dat van gisteren: de zon straalde al vroeg aan de onbewolkte hemel en het beloofde een mooie en warme dag te worden. Na een stevig ontbijt – ik vind het ontbijtgranenmengsel met spelt het lekkerste! – ging ik op weg naar de Postauto van 08.18 uur die mij weer naar Mund zou brengen.
Omdat ik zo gauw “Kante 10” (busperron 10) niet kon vinden, ben ik maar naar de eerstvolgende bushalte gelopen, waarvan ik wist dat de Postauto naar Mund ook zou stoppen: de halte “Rottubrugga“. Inmiddels wist ik dat de Rhône in dit deel van Wallis Rotten genoemd wordt en ook dat het Schwytzerdütsch dat hier gesproken heel moeilijk te verstaan is: de uitgang van woorden die eindigen op “-en” wordt omgevormd naar “-u” (=oe) en die op “-cke” naar “-gga“. Dus de Rhônebrücke wordt de “Rottubrugga“… Dit heeft veel te maken met het “Hoogstalemannisch” dat de oorspronkelijke Walser spraken en dat nog steeds het Walliserduits en de taal in een brede strook door Midden-Zwitserland tot in Oostenrijk beïnvloedt.
De Postauto zette mij iets na kwart voor negen af in Mund, dat er nu heel anders uitzag dan gisteren: nu waren ook de hoge, besneeuwde bergen aan de andere kant van het Rhônedal te zien! De oude huizen in de typische Walserstijl stonden in het warme zonnetje en de bloementuinen lagen er mooi bij. Toen ik het dorp in westelijke richting was uitgelopen zag ik plotseling een mij bekende berg opdoemen: de Weisshorn. Deze berg is echt van alle kanten zichtbaar: ik heb hem gezien toen ik op 28 juni jl. de Etappe R98 van Gampel/Steg naar Albinen liep en natuurlijk toen ik in het weekend van 30 juni en 1 juli jl. in Hotel Weisshorn logeerde en ik naar de Forcletta met het Turtmanntal ben gelopen. Nu ik de berg vanaf het oosten zie, is hij nog grootser en inderdaad erg – zoals de naam al zegt! – wit!
Hoog boven Mund is een groot rotsblok te zien dat kaal boven de begroeiing uittorent: dit is de “Mundstein“, hier “Mundstei” genoemd. Het verhaal gaat dat de Duivel dreigde om deze steenklomp over het dorp te rollen uit woede dat de inwoners een nieuwe kerk aan het bouwen waren. Ze hebben dit gevaar weten af te wenden door een groot kruis op het hoogste punt van de rots te zetten…! Het kruis is nu goed zichtbaar tegen de blauwe ochtendhemel.
Ik vervolgde mijn weg naar het volgende plaatsje, dat overal wordt aangeduid met “Färchu“, maar waarvan de officiële spelling “Ferchen” is – weer een voorbeeld van het “Hoogstalemannisch”. Het is een oud dorp met vele oude huizen, maar ook veel jongere mensen die in het dorp wonen. Er zat een grote kat midden op de weg, die mij een beetje uitdagend aankeek, maar het duurde niet lang of we waren goede vrienden. Het was een Noorse boskat, die in zijn of haar (dat kon ik niet zien) zomerkleed was: na de winter verliest zij de lange overharen van de wintervacht en behoudt zij in de zomer de korte ondervacht. De staart en de kop blijven echter wel langharig. Het kapelletje van Ferchen ziet eruit als zovele kapelletjes in deze streek, maar deze St. Niklaus Kapelle heeft wel iets bijzonders: de achterwand wordt gevormd door een rotsblok, zodat het lijkt alsof de kapel letterlijk uit de rots is gegroeid. De grote pruimenboom die naast een groot, oud Walserhuis verderop stond, was afgeladen met kleine pruimpjes die lekker zoet waren (die lagen op het afdakje onder de boom!). Het soort kende ik niet – het waren in ieder geval geen kwetsen, waar andere bomen mee vol hangen.
Vanaf Ferchen liep de weg kronkelend langs overgroeide moestuintjes, weiden met bijenkasten en vage groenstortterreinen. Op een poster in een veld stond het verzoek aan de gemeente om de berm niet te maaien, maar zo te zien was aan dat verzoek maar gedeeltelijk gehoor gegeven… Het uitzicht op de omringende bergwereld bleef onverminderd mooi.
De weg maakte een bocht met de berghelling mee en opeens was er een mooi uitzicht in de Rhônevallei. De geërodeerde en ongeveer gehalveerde bergtop van de Illhorn was ook te zien – deze merkwaardig scherp afgesneden bergtop is ontstaan door een enorme bergverschuiving van lang geleden. Er is in dit uiterst onstabiele berggebied geen plantengroei mogelijk. In zuidelijke richting trekt je blik naar het dal van het riviertje de Vispa bij Visp met aan het einde de berggroep met o.a. de Nadelhorn, waarom heen wat wolken zweefden.
Niet lang daarna moest ik fors klimmen om in de richting te gaan van de Gorperi Suone, waarlangs de route van deze Etappe loopt. Het was inmiddels een gemengd bos geworden met o.a. grove dennen, waarop zich nogal wat maretak (Viscum album subs. austricum) had vastgezet. Er zijn meerdere ondersoorten, ieder met een voorliefde voor een bepaalde boomsoort – deze ondersoort groeit op grove dennen. Ook bleek dat ik niet de enige was die dit pad volgde: aan de grootte van de prenten (groter dan mijn OV-chipkaart) zag ik dat een hert mij eerder vanochtend al voor was geweest!
Tegen half 12 bereikte ik de Golperi Suone, die ik verder zou volgen ongeveer tot aan het begin waar zij werd gekanaliseerd, diep in het Baltschiederdal. Het is een oude Suone waarvan men weet dat de bouw is begonnen in 1640. Ik hoorde na enige tijd een geluid dat op dat van een koebel leek, maar dat daarvoor met een te grote regelmaat klonk: het was een waterrad, dat als een waarschuwingssignaal werkte. De Suonen waren in het algemeen vroeger allemaal uitgerust met zo’n “Melderad“: de Wasservogt (de Watermeester) kon dan van een afstand al horen of alles in orde was – hoorde hij niets, dan betekende het dat er ergens een belemmering was, waardoor er geen water meer in de Suone stroomde. In dit geval stroomde het water goed door.
Ook bij deze Suone zijn bij omvangrijke herstelwerkzaamheden in de jaren 1930 tot 1934 op de meest gevaarlijke stukken tunnels gemaakt. In de tunnels zijn op verschillende plaatsen vogelnesten te vinden – zelfs waar het stikdonker is! Ook is er ergens langs de Golperi Suone een inscriptie in de bergwand gemaakt om deze werkzaamheden te memoreren. De “Geteilen” zijn de rechthebbenden op het water; daartegenover stond ook de verplichting tot “Gmeiwärch“, gemeenschappelijk werk, om met name in het voorjaar de Suone weer bedrijfsklaar te maken, maar ook om tijdens het seizoen bij grotere schades te komen helpen. Dit alles staat op een interessante website, waarop Johann Gerber de moeite heeft genomen om alle bekende en zelfs onbekende Suonen in het Kanton Wallis te inventariseren: “Die Suonen und Bissen im Kanton Wallis“. Op de borden in deze buurt staat de benaming “Suon” in plaats van “Suone“: dit is kenmerkend voor het gebied rond het plaatsje Raron, dat vlak bij ligt. Het woord “Suon(e)” is afgeleid van het Middelhoogduitse woord suoha, dat greppel of voor betekent. Soms is in een tunneltje het pad naast de Suone mooi geplaveid.
Ook staan er veel planten langs de route, zoals een grote Huislook (Sempervivum). Deze grootte is in vergelijking met de gigantische rotswand die hoog oprijst, wel betrekkelijk! Verderop stond een mooie vliegenzwam op uitbarsten.
Het Baltschiederdal is een diep uitgesneden dal, waarin de Baltschiederbach stroomt, die bij het plaatsje Baltschieder uitmondt in de Rhône. Aan de oostelijke berghelling stroomt de Golperi Suone die de grashellingen van Eggerberg en Mund van water voorziet.
Ergens zag ik in de verte een constructie aan de buitenkant van de berghelling hangen en bedacht met schrik dat daar misschien nog steeds zo’n gevaarlijke situatie zou zijn. Het bleek inderdaad een oervorm van Suone te zijn: een waterstroom in een uitgeholde boomstam (“Kännel” of “Chänil“) met een plankenstelsel aan de buitenkant van zo’n 30 cm breed en kabels om je aan vast te houden… Een bordje vermeldde dat het betreden op eigen risico geschiedt. Er stond ook nog een kruis bij met een christelijke tekst. Een plaquette aan de rotswand naast de ingang van de tunnel(!) vermeldt dat de Gemeente Eggerberg deze “Chänilzug Mehrheji” heeft opgedragen aan de feestelijkheden rondom het 700-jarige bestaan van de Zwitserse Confederatie in het jaar 1991.
Het pad en de Suone gingen steeds dieper het dal in. De hoge rotswanden torenden hoog boven het dal met in de berghelling het pad en de waterloop.
Op een gegeven moment voelde ik een fijne waternevel op mij neerkomen – omhoogkijkend zag ik dat het water afkomstig was van een waterval die van grote hoogte het water verspreidde. Het was zo warm, dat het water een aangename verkoeling bracht!
De bergen aan de overkant van het Rhônedal leken inmiddels erg ver weg, toen ik eenmaal bij een grote wateroverstort kwam: daar werd zoveel water uit de snelstromende Baltschiederbach beek in de Golperi Suone geleid als nodig was en werd het overige water teruggevoerd naar de beek. Aan deze kant van het dal hield het pad op. Er was ook een brug over de beek naar de rechteroever. Die brug ging ik over.
Na een steile klim over een gemakkelijk pad door in deze tijd nog verbluffend bloemrijke graslanden en langs diepe kloven veroorzaakt door sterke regenval en smeltende sneeuw kwam ik aan bij het punt waar verwezen werd naar de beruchte Niwärch Suone (letterlijk “nieuw werk”). Volgens J. Gerber stamt deze Suone uit 1381 en verving een nog veel oudere waterloop. In de 20e eeuw is deze Suone meerdere malen hersteld, voor het laatst in 1971/1972: toen is er een tunnel gemaakt als alternatief voor de uitermate gevaarlijke Suone die a.h.w. aan de rotswand hangt. In de loop van de eeuwen zijn vele jongemannen om het leven gekomen bij onderhoudswerkzaamheden aan deze Suone. Op aanraden van de Zwitserse Alpen Club (SAC) is de Suone aan de buitenkant van de berg in stand gebleven. Bij de ingang van de tunnel aangekomen zag ik een bord waarop stond dat het verboden was om in de tunnel naar edelstenen, mineralen of fossielen te zoeken en deze uit te houwen vanwege instortingsgevaar van de tunnel en dit alles op straffe van een boete van 500 CHF.
De tunnel is onverlicht en de tocht te voet duurt 20 minuten. Ik was hierop voorbereid en had een hoofdlamp bij me die ik op deed. Ik trok ook mijn dikke vest met capuchon aan, want het was er behoorlijk koud: je zag je adem condenseren. In het begin vond ik het verbod om te gaan hakken in de tunnelwand nogal overbodig, want ik zag alleen maar beton. Het lopen door deze onverlichte tunnel met alleen maar een rond cirkeltje van licht vanaf je hoofd met als doel dat kleine lichtpuntje aan het einde van de tunnel was een vreemde gewaarwording. Er was vrijwel geen geluid behalve het stromen van het water, het tikken van de wandelstok en het geluid van je voetstappen als je door een plas water liep. Ook het feit dat het lichtpuntje aan het einde van de tunnel niet dichterbij leek te komen, hoever je ook doorliep, was bizar! Af en toe werd het licht wat feller: dat was dan van een tegemoetkomende mountainbiker. Passeren was wel mogelijk op het pad naast het water, ook waren er nissen in de tunnelwand om uit te wijken. Halverwege zag ik iets merkwaardigs: in de met donkere cement aangesmeerde tunnelwand en –zoldering glinsterden allerlei diamantachtige kristalletjes. Ik vroeg mij af of het cement was gaan “werken” of dat iemand een grap had uitgehaald door iets door het cement te mengen…!
Na enige tijd begon ik toch interessante dingen te ontdekken in de wanden en aan het plafond van de tunnel: allerlei beginnende druipsteenformaties, verschillend gekleurde mineralen en andere verkleuringen. Een kleine impressie:
Na inderdaad 20 minuten stond ik weer in het felle zonlicht. Het was wel even omschakelen: veel geluid en warmte – die trui kon weer uit! Ik werd verrast door het prachtige uitzicht, ook op de bestemming van dit deel van de Etappe: Ausserberg.
Vanaf daar volgde ik de Niwärch Suone verder naar het westen. Hier verliep de Suone door een zonnig en open boslandlandschap met dikke dennen en veel groene ondergroei. Ik zag een boleet (een Eekhoorntjesbrood, leek me) op z’n kop boven de Suone hangen – dat zag er grappig uit!
Na ongeveer een half uur zag ik een bordje dat verwees naar de “Niwärch Kalkofen”, dus daalde ik een steile helling af om uit te komen bij een deels gerestaureerde kalkoven. Een vlierboom groeide uit het stookgat. Vlakbij stond een informatiepunt, dat de vorm had van een Walserhuis. Er was duidelijk veel aandacht besteed aan de vormgeving – ontroerend. Van een afstandje zag je de weerspiegeling van de wolken en de blauwe lucht in het glas. De tocht terug naar de Suone was steil en warm, maar het was de moeite waard geweest om de kalkoven te gaan bekijken!
Kort daarna ging het bos over in weiden. Hier stroomde de Niwärch Suone ook weer zacht ruisend doorheen. Ruim een half uur na het bezoekje aan de kalkoven bereikte ik het gehucht Niwärch dat uit ongeveer 6 huizen bestaat – allemaal gebouwd in Walserstijl en allemaal duidelijk bewoond. Het was er schaduwrijk en koel.
Ik liep verder over (warme) asfaltwegen de berghelling af naar het station van Ausserberg om vandaar de trein naar Brig te nemen. Deze treinreis was interessant, omdat het traject langzaam de helling afgaat met uitzicht het ruime dal in, maar ook bergopwaarts. Ik kon ook nog zien waar ik gewandeld had. Wat een mooie tocht is dit geweest!
Deze wandeling had ik met jongere benen ook wel willen lopen.
Het zijn beslist heerlijke herinneringen aan jaren terug.
Leuk om dat, dank zij jouw beschrijving en foto’s, weer zo mee te voelen.